Stadsbrand
Bij de grote stadsbrand van 1536 moeten de panden aan de Wijnhaven
forse schade hebben opgelopen. In elk geval werd het pand naast de
Buck, het huidige Wijnhaven 8 (ook wel De Swan), in 1538 als
‘verbrand erf’ verkocht. Van het huis De Buck
hebben echter verschillende delen de brand overleefd, zo bleek bij de
laatste verbouwing in 1997. Het was al voor de brand een degelijk
stenen huis, wellicht in tegenstelling tot het buurhuis. De zijmuren
van het pand lijken nog steeds grotendeels 15e eeuws. De kelder onder
het achterhuis en mogelijk ook de begane grond erboven dateren mogelijk
zelfs uit de 14e eeuw, gezien de forse bakstenen die daar zijn
gebruikt. In de zijmuren zijn, ondanks alle breekpartijen van de
laatste honderd jaar, nog de sporen van het houtskelet te herkennen,
dat in de middeleeuwen de basisconstructie van het huis vormde. Aan
achterzijde van het huis liggen de zware eiken moerbinten van de
balkenplafonds echter niet meer recht boven elkaar. Dat duidt erop dat
de bovenste helft van het huis vermoedelijk na de brand opnieuw moest
worden opgebouwd.
|
|
Zeer oude houtconstructie op de zolder. |
Spaansgezinde
burgemeester Kort voor of direct na de
stadsbrand werd het huis eigendom van Sasbout Cornelisz, wiens kinderen
later de achternaam Van der Dussen gingen voeren. Hij heeft het huis
bijna een halve eeuw bewoond. Sasbout was een voornaam regent in Delft.
In 1543 was hij al kerkmeester en in de woelige tijden van de Opstand
behoorde hij tot een van de zittende burgemeesters. In de
‘Broertjenskermis’, een spotdicht over het herstel
van de orde na de Beeldenstorm, wordt hij neergezet als een
gezagsgetrouw katholiek. Na de protestantse omwenteling van 1573 moest
hij dan ook het veld ruimen en als Spaansgezinde tijdelijk de stad uit
‘glippen’. Het huis bleef echter in de familie. Bij
de telling van de haardsteden in 1600 bewoonde zijn zoon Cornelis het
huis, vertelde de dienstmeid Machtelt Lucas die de deur open deed en de
heren te woord stond. Cornelis zat niet meer zoals zijn vader in het
stadsbestuur, maar was ‘koopman’. Apotheek
De Spiegel
Het buurhuis Wijnhaven 6 werd in de 16e eeuw bewoond door Jan Joost
Papsou ‘in de Spyegel’, van wie we verder helaas
weinig bijzonders weten. Vanaf 1584 werd De Spiegel een eeuw lang de
winkel van de apothekersfamilie De Man. De grondlegger van deze
familiezaak, Cornelis Gerritsz, kweekte zijn eigen kruiden in een tuin
aan de Donkersteeg. Hij was in zijn tijd een vermaard plantenkenner,
naar wie de beroemde botanicus Clusius in zijn boeken verwijst.
Zijn zoon Antoni (of Antonis) was bij zijn dood nog te jong om de zaak
over te nemen. Hij moest het vak nog leren van zijn stiefvader, die met
de weduwe de zaak zo lang voortzette. De zoon trouwt in 1617 met een
meisje van de Verwersdijk, Cornelia Jans van Halmael. Toen Antoni in
1619 zelf voor de medicijnkast stond rekende hij voor een grote
pleister veertien stuivers en voor een drankje van twee ons
rabarbersiroop ƒ 1,70. Hij deed daarmee kennelijk goede zaken
want in 1649 liet hij aan de oostzijde van Koornmarkt op de hoek van de
Kromsteeg een nieuw huis bouwen, waar hij stil ging leven. Zijn zoon
Cornelis nam toen de apotheek over. Antoni liet zich, samen met zijn
zoon, vereeuwigen door zijn neef Cornelis de Man, die een bekende
Delftse schilder was. Beerput van
goudsmid In de Bock, Wijnhaven 7, woonde in
het begin van de 17e eeuw goudsmid Corstiaen Quirijnsz van Borselen,
die vanaf 1599 meester was in het gilde, maar toen nog niet op de
Wijnhaven woonde. Op het achtererf van deze goudsmid vonden
archeologen in 1997 een vier meter diepe beerput uit de 15e eeuw, die
al eerder door schatgravers gedeeltelijk was leeggeroofd. De dreigende
instorting door een zware olietank had de plunderaars het verder graven
belet. De grootste aantrekkingskracht vormde een groot aantal tinnen
voorwerpen uit de 16e eeuw. Nadat de olietank verwijderd was kon een
deel door de reguliere archeologen worden geborgen,. De tinvondst
stelde archeoloog Epko Bult voor grote raadsels: zulk materiaal werd
doorgaans niet weggegooid, maar omgesmolten voor hergebruik. Bovendien
bleken alle voorwerpen moedwillig beschadigd met hetzelfde puntige
vierkanten voorwerp. Gezien de omliggende kleipijpjes vermoedde hij dat
het tin in de jaren 1620-1630 in de put moet zijn gegooid. De
speculatieve theorie van Bult is dat we hier te maken kunnen hebben met
de restanten van een ritueel offer om noodlot af te wenden. Op grond
van het huizenonderzoek gaat de verdenking dan uit naar
goudsmid Van Borselen. Die overleed hier in de zomer van 1624,
vermoedelijk aan de pest die dat jaar door Delft raasde en duizenden
slachtoffers maakte. Hangkamer en
Amsterdamse huik Na de dood van Van Borselen
werd van zijn huis De Bock een inventaris opgemaakt ten behoeve van de
achtergebleven weeskinderen. Daaruit blijkt dat de goudsmid een goed
katholiek was. Hij had een verguld kruisbeeld boven zijn bedstede en
diverse schilderijen en prenten van Maria in huis. Ook hing er een
‘conterfeitsel’ van hemzelf en zijn vrouw Neeltje
van Santen en van de kinderen van zijn oudoom, een
‘fruitage’ (keukenstilleven), twee schilderijen van
St Hubrecht (de schutspatroon van de jagers en beschermheilige tegen
hondsdolheid) en in de keuken een Bijbelse Rebecca. Tot de kleding
behoorde een modieuze ‘Amsterdamse huik met Franse
koorden’. Een huik is een capevormige mantel, wie in de 17e
eeuw door vrouwen werd gedragen. Hij moest over het hoofd worden
aangetrokken. Ondanks het weggegooide tin, waren er in de
boedel nog een aantal tinnen voorwerpen over, zoals een lampetkan, 15
lepels en een kroes. Op het plaatsje achter het huis, vermoedelijk
vlakbij de put, werden een paar tinnen waterpotten gevonden. Het huis
had onder meer een ‘hangkamer’, een gedeeltelijk
tussenverdieping, in de hoge ruimte beneden achter het voorhuis.
Het was belast met een eeuwigdurende rente ten behoeve van het Heilige
Geest Weeshuis. Het huis werd het namens de weeskinderen verkocht aan
de Hagenaar Cornelis van Wouw voor ƒ 4800, hetgeen nog eens
onderstreept dat het een fors huis was. Belastingfraude
In de tweede helft van de 17e eeuw woonde kruidenier
(specerijenhandelaar) Jacob Goeree in De Bock, later opgevolgd door
zijn neef Cornelis Luda. In 1660 kreeg Goeree bezoek van een
deurwaarder omdat hij de belasting had ontdoken bij het aangeven van
een zak handelswaar. Begin 18e eeuw woonde hier enige tijd chirurgijn
Johannes Hoogvliet, die onder meer de medische zorg had voor de
kinderen van het Weeshuis. De
Brouwketel
In het pand ernaast, Wijnhaven 6, zat in diezelfde tijd een
koperslagerij van vader en zoon Rotshoek en later van Hendrik
Verbrugge. De naam van apotheek De Spiegel veranderde met deze
bestemming in ‘De Brouwketel’, niet onlogisch
aangezien dit een voornaam product van de plaatselijke koperslagers
was. Behalve de klandizie van de brouwers kon Cornelis Rotshoek ook
bogen op de een derde van de leveranties van koperwerk aan de uitgaande
schepen van de VOC. Daarover sloot hij met zijn conculega’s
de gebroeders Van der Leij in 1704 een kartelafspraak af. Het contract
had ook een sociale component want de (jonge) kinderen van Jacob van
der Leij, die er kennelijk niet al te best aan toe was, zouden ook
mogen meedelen in de winst, mocht deze Jacob komen te overlijden. |