Het
pand Wijnhaven 16, op de hoek van de Boterbrug, is sinds 1925 eigendom
van de vereniging Hendrick de Keyser. Deze vereniging zet zich vanaf
haar oprichting in 1918 in voor het behoud van historische panden. Dit
pand was haar eerste Delftse aanwinst. Het heeft overigens nog ruim
zestig jaar geduurd voor de vereniging de restauratie van het pand ter
hand nam. Op dit moment is het verhuurd aan boekhandel ‘De
Omslag’. Gotische onderpui
Aan de afwerking van de gevel aan de rechterkant is al te zien dat dit
huis niet gebouwd is als een hoekhuis; de gotische onderpui van
hardsteen loopt door tot voorbij de zijgevel en was dus ooit deels
gemeenschappelijk met een verdwenen buurhuis. Oorspronkelijk was de
gevelwand aan de westzijde van de Wijnstraat gesloten. (Wijnstraat is
de oude naam voor de Wijnhaven. Die komt pas in 1731 voor het eerst
voor.) In 1556 besloot het stadsbestuur hier de Oude Delft
en de Nieuwe Delft (Koornmarkt-Wijnstraat) met een overkluisd grachtje
met elkaar te verbinden. Dat was mogelijk omdat op die plaats voor de
grote stadsbrand van 1536 ‘s Heeren Herberg had
gestaan, het huis waar de landsheer bij zijn bezoek aan Delft kon
overnachten. Dat gebouw is na de brand nooit herbouwd en de restanten
werden uiteindelijk aangekocht door de stad. Na de overkluizing diende
de nieuwe straat als botermarkt. Van
voor de brand De hardstenen onderpui van
Wijnhaven 16 dateert nog van voor de stadsbrand. Zij moet omstreeks
1500 ooit geleverd zijn door de Henegouwse firma Le Prince, blijkt uit
de merktekens van de steenhouwer. Dezelfde firma leverde ook het
natuursteen voor de gevel van de het huis van Jan de Huyter aan de Oude
Delft, nu het Gemeenlandshuis. De hardstenen
kruiskozijnen zijn inmiddels vervangen door andere kozijnen, maar nog
wel in aanzet te herkennen. Aan de versierde smeedijzeren gevelankers
zitten haken, waaraan ooit een luifel heeft gehangen. Op de eerste
verdieping heeft in het midden van de gevel tot 1920 een geglazuurde
natuurstenen plaquette gezeten die beschilderd is met een
vrouwenportret. Deze tegel is inmiddels beland in de Rijksmuseum in
Amsterdam. Aan de zijgevel is de samenstelling van het
huis uit een voor- en een achterhuis goed te zien, zoals bij veel
zestiende eeuwse grachtenhuizen gebruikelijk was in Delft. Binnen in de
winkel ziet men nog de oude balklagen van moer- en kinderbinten. Een
van de balken rust gedeeltelijk op een natuurstenen console, maar die
is door verf niet meer te onderscheiden. Dergelijke elementen kwamen
alleen in heel voorname woningen voor.  |
 |
 |
Boterbrug
hoek Wijnstraat. Rechts Wijnhaven 16. | Kaartjes
uit het Historisch Geografisch Informatie Systeem. Rechts de situatie
1832. Er is weinig veranderd. Op de recente kaart is te zien dat het
perceel uitsteekt op de Boterbrug. |
Boterbrugproject
De oudste eigenaar van Wijnhaven 16 die wij met name kennen, is Jan
Pieterszoon Hooghewerf, die in 1578 als zodanig wordt genoemd. In 1585
verkoopt hij het pand voor 950 gulden aan de stad. Waarschijnlijk wordt
dan het achtererf van dit huis, dat aan de inmiddels voltooide
Boterbrug is komen te liggen, afgesplitst en bebouwd. In de gevel van
het huis De Spaanse Bisschop, tegenwoordig ijssalon Van Bokhoven, zit
niet toevallig een gevelsteen met het jaartal 1585. De stad Delft lijkt
het perceel dus bewust te hebben gekocht om het achterterrein langs de
Boterbrug te kunnen ontwikkelen. Pasteibakkers
Het hoekpand op de Wijnhaven werd voor 126 gulden per jaar verhuurd aan
pasteibakker Cornelis Corneliszoon. Vermoedelijk was hij de zoveelste
pasteibakker op rij die hier in de 16e eeuw heeft gewoond, want in 1561
betaalde hier een zekere Nyesgen pasteybackster voor een huis de 10e
penning en voor haar in 1543 Marry de vrouw of weduwe van een
pasteibakker.
 |
 |
Een
reconstructie van de situatie zoals
die in 1540 geweest moet zijn. | De doorsnede in 1966. Het pand werd in
1986 gerestaureerd. |
Het Vergulde Tonnetje
In 1591 doet de stad het pand aan de Wijnhaven over aan Oth Otheszoon,
lakenkoper, gehuwd met Yda Jacobsdochter van der Block. Hij wordt in
1600 vermeld als kapitein Ottho van der Bruggen en in 1603 als
wachtmeester. Hij heeft dus behalve als koopman ook carrière
gemaakt in het leger of de schutterij. Enkele jaren later komt het huis
in handen van Franchois van der Bosch, wijnkoper. Hij verkoopt het op 5
mei 1620 aan de notaris Jan de Molijn, die er echter niet lang van kan
genieten. Een maand later komt hij al te overlijden, waarna het huis in
het openbaar wordt geveild.
Uit de beschrijving van de veilingvoorwaarden weten we dat het huis
toen werd omschreven als ‘vanouts genaempt Den Gulden Bock en
tegenwoordich Het Vergulde Tonneken’. Het ligt voor
de hand te veronderstellen dat de jongste naam afkomstig is van de
wijnkoper Franchois van der Bosch en dus slaat op de wijntonnen. Hij
blijkt namelijk ook in het bezit van een aandeel in een huis te Leiden
met de naam Het Vergulde Tonnitgen. Koper werd voor ƒ 3.200 de
koopman Willem Willemsz Goeree. In 1625 verkoopt hij het met alle
meubels en 'ramen en glazen daarinne' behalve hetgeen tot zijn neering
en handwerk van het suikerbakken behoort. Dat mag hij er van de nieuwe
eigenaar uitbreken. Linnenwinkel
Korte tijd later blijkt het huis het onderkomen voor de linnenwinkel
van Catharina van Dolegem. Zij was een domineesdochter en inmiddels
weduwe van de koopman Isaaq Fangaert, met wie zij in dit pand had
gewoond. In 1631 hertrouwde zij de weduwnaar Johannes Stangerus,
'conrector in de publieke schole deser stad'.
Aanvankelijk was deze Stangerus predikant in Schipluiden, maar daar was
hij wegens Remonstrantse sympathieën van de kansel gewipt en
toen maar een ‘Latijnse bijschool’ begonnen. Bij
het huwelijk bracht de bruidegom onder meer voor ƒ 500 aan
boeken in, de bruid van haar kant het `huys ende erve opten houck van
de Butterbrugge, genaemt 't Gulden Tonneke'. De
winkelwaren werden apart getaxeerd, met uitzondering van de 'gemeene
costuymen van Holland', waarvan niet duidelijk is wat ermee wordt
bedoeld. Uit het grote aantal akten dat nodig was om het huwelijk te
regelen blijkt dat Catharina afkomstig was uit een vooraanstaande
familie. Ook de linnenwinkel genoot een zekere standing: in een bewaard
administratieboek staat onder meer freule Juliana van Portugael als
klant opgetekend. (Juliana van Portugael, zie ook Oude Delft 173)
Bij de dood van Johannes Stangerus, in 1636, had zij nog steeds haar
winkel in ‘Het Vergulde Tonneke’. Bij de
boedelverdeling werd de waarde van het huis gesteld op ƒ 4000.
De inhoud van de winkel werd maar liefst getaxeerd op meer dan
ƒ 6000, terwijl ook nog voor bijna ƒ 1000 aan textiel
op ‘de bleek’ (buiten de deur op een grasland in de
open lucht) aanwezig was. Waagmeester
Kort na het midden van de 17e eeuw vinden we het huis in handen van de
waagmeester Urbanus van Brontgeest, telg van een vooraanstaande familie
en gehuwd met Maria Claesdr van Assendelft. Urbanus woonde hier
gunstig, recht tegenover de achterzijde van de stadswaag. In 1690 werd
bij het overlijden van Maria van Assendelft een boedelbeschrijving
opgemaakt van de goederen die zich bevonden in het woonhuis 'het
Vergulde Tonnetje'. Daaruit blijkt onder meer dat in het voorhuis nog
steeds een winkel aanwezig was. In 1690 stonden er twaalf dozen met
fruit en een ijzeren 'balans' met koperen schaal en loden gewichten.
Het Royale Coffyhuys
In 1697 was ook de waagmeester heengegaan en werd het huis op de hoek
van de Boterbrug door de executeurs voor het relatief lage bedrag, van
ƒ 1530 verkocht aan Jan de Groot, knopenmaker te Den Haag. In
1702 deed deze het pand voor ƒ 1500 over aan Lourens Jacobsz
Westerlee, die daarvoor mogelijk huurder was. In 1702 heette het huis
nog 'Het Tonnetje'. Uit het begraafregister van de Oude
Kerk blijkt dat het kort daarop werd omgedoopt tot ‘Het oude
Royale Coffyhuys’ en bewoond werd door Van Westerlee, met een
dochter, schoonzoon en twee kleinkinderen. Vader en dochter overleden
kort na elkaar in 1718. Via coffijschenker Hendrick de
Vos kwam het huis in 1722 voor ƒ 3610 aan Dirck Appeldoorn.
Gezien de aanzienlijke waardestijging werd hier een inmiddels goed
lopend bedrijf verhandeld. Buiten die koopprijs bleef nog
“alles wat tot de coffijschenkerij behoord, als tafels,
banken, kannen, copjes etc” en drie goudleer behangsels op de
boven voor- en achterkamer en het benedenkamertje in het voorhuis.
Wilde de koper die ook overnemen dan zouden die apart moeten worden
getaxeerd door een deskundige. Braspenning
De nieuwe eigenaar moest de stad Delft verder jaarlijks twee gulden
‘recognitiegeld’ betalen voor het uitstek op de
Boterbrug (vermoedelijk het uitstekend toilet aan de achterzijde van
het huis), en de Staten van Holland een braspenning ’s
Gravenhuur, een oude erfpachtverplichting aan de graaf die dateerde van
de uitgifte van de bouwgrond omstreeks de 13e eeuw.
Het pand ging verder de hele l8e eeuw door het leven als het
‘Royale Coffyhuys’ en kende veel verschillende
eigenaars. De vrouw van koffijschenker Wijnand van Kerssen, Cornelia de
Vries, 'zit met naaimeisjes' lezen we in een belastingregister uit
1749. De waarde van het établissement nam toe tot ƒ
7500 in 1781 waarbij 'de gereetschappen en verdere goederen zoo tot de
coffyschenkerij als wijnschenkerije' waren inbegrepen. Borstelwinkel
In de Delftsche Courant van 16 februari 1849 wordt het huis te koop of
te huur aangeboden als Koffijhuis De Gouden Roos. Het is dan al
achttien jaar eigendom van Antoine Wouter van Gils, die zelf aan de
Koornmarkt woont. Blijkbaar is er geen belangstelling meer voor een
koffiehuis in dit pand, want er kwam een winkel in
‘borstelwerk’ van de vier gezusters Zeelenberg
(Alida, Elisabeth, Antje en Cornelia). Volgens het adresboek van 1857
werd de zaak overgenomen door Johannes Schilperoort, handelaar in
borstel- en schuurwerk. Hij wist in 1869 het huis voor
ƒ 6650 te kopen van de drie dochters van Van Gils.

Een oudere, fraaie
zwart wit foto van het pand. Het rechterdeel is Boterbrug 17.
Slager Slok
In de tweede helft van de l9e eeuw was het eigendom van de erfgenamen
Vogelzang, die het in 1902 als winkelpand met bovenwoning verkochten
aan de firma Verkade te Zaandam. In 1925 werd het door de Vereniging
Hendrick de Keyser gekocht van de koekjesfabrikant. De onderhandelingen
over de aankoop werden afgewikkeld in vier dagen. De restauratie liet
wat langer op zich wachten. Nadat reeds in 1925 was geconstateerd dat
de kap en de zijgevel van het huis in een erbarmelijke toestand
verkeerden, duurde het tot 1963 voordat een architect de opdracht kreeg
een restauratieplan op te stellen. Pas in 1986 werd met de hoognodige
herstelwerkzaamheden begonnen. Van 1928 tot 1936 werd het pand verhuurd
aan de handwerkwinkel ‘Het Spinnewiel’ van Johanna
Elisabeth van den Blanken-van Luttervelt. Daarna was het bijna een
halve eeuw het onderkomen van slagerij Slok. Na de restauratie is het
pand in gebruik genomen door boekhandel De Omslag. |