Voorstraat 23 www.achterdegevelsvandelft.nl
Inde Gulde Stier NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Voorstraat 23, een woonhuis, is ‘laat middeleeuws van karakter’, opgetrokken ‘in een sobere classicistische bouwtrant’ en van ‘belang als gaaf voorbeeld van de 19e-eeuwse traditionele bouwtrant’. Zo luidt de beschrijving van dit gemeentelijke monument.

Het huidige pand werd gebouwd in de 1873. Architect E. Luxemburg kreeg vergunning om ‘het huis af te breken en weder op te bouwen’. Aannemer T. B. Huurman mocht puin en stenen voor het huis neerleggen, en later een steiger bouwen. Er werd een geheel nieuwe gevel opgericht voor een deels ouder casco. De ongelukkige lage ramen op kniehoogte op de tweede verdieping getuigen er van dat de geschiedenis van het huis veel verder terug moet reiken. In het begin van de 17e eeuw heette het Inde Gulde Stier. Het werd toen bewoond door schoenmaker Jan Davitszn Weyman. Het heeft door de eeuwen heen vaak dienst gedaan als werkplaats, met name op de begane grond. Helaas hebben we niet kunnen achterhalen waarom het de naam Inde Gulde Stier kreeg.

Situatie voor en na de herbouw 1873 (kadaster) Op deze Kadasterkaart uit 1832 bij nummer C90

Opkamer
Bij de laatste grote verbouwing in 1994 werd het huis intern opnieuw aangepast aan de moderne tijd, met behoud van het oude karakter. Aan de sporen op de toen kale muren was te zien dat er in het verleden veel is verbouwd. Zo moet er in de achterkamer een opkamer met onderliggende “halve” kelder zijn geweest. In de resten van het keldertje werd een aantal Delfts blauwe tegels aangetroffen; de meesten beschadigd of kapot.
Vier stookplaatsen zijn nog steeds aanwezig; op de begane grond eentje met een negentiende-eeuwse schoorsteenmantel. Kamerdeuren op begane grond en eerste verdieping waren nog origineel negentiende-eeuws, evenals zes grote, hoge dubbele deuren voor de tussenkamers.

De  tegels in de schouw werden een meter onder de grond gevonden in de resten van een keldertje (eigen foto) Deze glas-in-lood deuren op de eerste verdieping dateren waarschijnlijk uit de periode van de grote verbouwing eind 19e eeuw (eigen foto)

Achter het huis was een achterhuisje, dat in erbarmelijke staat verkeerde. Een korte gang verbond de beide panden. Het gangetje en een binnenplaats konden ontstaan toen in 1873 een deel van het toenmalige achterhuis werd gesloopt. De restanten daarvan werden 120 jaar later alsnog afgebroken. Zo ontstond een redelijke buitenruimte.

Achterzijde van het huis (bij de pijl). Forse tuinen tussen Oude Delft en Voorstraat zijn zichtbaar. In 2004 gefotografeerd vanaf de Oude Jan.  (eigen foto) De staat van het achterhuisje was dermate slecht dat het gesloopt mocht worden (eigen foto)

Kind van 'onwettige bedde'
De oudst bekende eigenaren en bewoners waren 16e-eeuwers. De eerste was Dirck Gijsbrechtszn Potterloo, in stukken van voor 1585 bekend onder de naam Dirck Gijsbrechtsz Potter van de Loo. Hij werd tussen 1578 en 1585 eigenaar van Inde Gulde Stier. Potter van der Loo stamde af van een voorname familie van grootgrondbezitters. Hun naam was verbonden met het huis De Loo in Voorburg. In de middeleeuwen vervulden diverse voorvaderen belangrijke bestuurlijke functies in het Graafschap Holland, zoals o.a. baljuw van Rijnland. Vlak voor zijn dood richtte hij, de 70 reeds gepasseerd, een verzoek aan de Ridderschap van Holland om leenrechten te mogen vererven. Uit dat verzoek blijkt dat hij de onwettige zoon was van een priester en kanunnik te Naaldwijk, Gijsbregt Potter van der Loo, en Willemken Huygen uit Delft. Voor zijn latere levensloop was dat geen probleem. Hij stond bekend als een 'man van eer, ter goeder naam en faam bekend'. Van der Loo overleed in 1598 en werd vanuit zijn huis aan de Voorstraat naar de Oude Kerk gedragen. Een jaar later verkochten de executeurs van zijn nalatenschap het huis voor 3.100 gulden aan Jan Davitszn Weyman.


Vooraanzicht van het huis Voorstraat 23 in 2018


Beeld van de Voorstraat. Nummer 23 staat links.


Inde Gulde Stier, de huisnaam op de daklijst
(eigen foto)

 

 

 


Het Huis De Loo werd door Abraham Rademakers getekend. (Collectie Rijksmuseum)

Schoenmaker, leerhandelaar
Jan Davitszn Weyman was schoenmaker en bezat ook een "loyhuys" (looihuis) aan de zuidzijde van het Rietveld. Hij was een vrij welvarend man. Dat bleek uit de beschrijving van de nalatenschap van zijn weduwe Annetgen Ariensdr van Rossem. Zij overleed in 1630. Het echtpaar had heel wat geld uitgeleend. Weyman stond ook verscheidene malen borg voor nieuwe poorters die zich in de stad wilden vestigen. Vanuit het huis Inde Gulde Stier trouwde in september 1606 ook Annetgens broer Willem Arienszn, die eveneens schoenmaker was. De boedelbeschrijving geeft een beeld van de gereedschappen, werkbanken en voorraden van de schoenmakerij. Weymen leverde ook leer aan vele andere schoenmakers in de regio. Dat bleek uit de onbetaalde rekeningen.
Na hun overlijden bleef het huis een tijd in bezit van familie van Annetgen, te weten van Adriaan (Arij) van Rossem Maertenszn, die in 1669 in dit huis overleed. Bij de buskruitramp van 1654 liep het huis een behoorlijke schade op, getaxeerd op 250 gulden.

Buurman bierbrouwer
In de zeventiende eeuw waren veel huizen aan de Voorstraat in gebruik als bierbrouwerij. Dat gold ook voor de huizen aan weerszijden van dit pand, respectievelijk 'Inde Drie Croonen' en 'het Bierhuys' (eigenaar kuiper Steven Cornelisz ). In de archieven is echter niets te vinden dat er op wijst dat ook dit huis als bierbrouwerij heeft dienst gedaan.
Gedurende een groot deel van de zeventiende eeuw waren alle drie de huizen eigendom van Pieter Ronaer, ook wel geschreven als Pyeter Heyndricxzn Ronier, dijkgraaf van Poortugael, Hoogvliet en Spijkenisse. Tevens vinden we de namen Ronaert en Roonaert. Pieter Ronaer (1602-1679), geboren in Rhoon, trouwde met de brouwersdochter Anna Dirksdr van Bleijswijck (1603-1688), die in De Drie Croonen was opgegroeid.

Ronaer kocht Inde Gulde Stier in 1638. Tien jaar eerder was hij al eigenaar geworden van "Inde Drie Croonen" (nu Voorstraat 21) dat hij overnam van zijn schoonvader Dirck Evertsz van Bleyswijck. Van hem kocht hij ook de Flapkan "mettet byerhuys van de Flapkan”, een huis in de poort tussen (nu) Voorstraat 15 en 17.
Pieter Ronaer en Anna hebben nooit in Inde Gulde Stier gewoond. Zij hebben het pand vermoedelijk vooral gekocht om de brouwerij te kunnen uitbreiden op het achtererf van Inde Gulde Stier. Het huis werd vervolgens nog lang aan de vroegere eigenaar verhuurd. Uit een vergunning uit 1639 om bij De Stier voor de deur een bostelkuip aan de kant van de gracht te plaatsen, blijkt bovendien dat Ronaer zelf niet meer brouwde in “Inde Drie Croonen”. Het bedrijf werd verhuurd aan ene Pieter Lyevensz de Bocq. ('Bostel' was de overblijvende drab van het brouwproces. Het was een gewild veevoer.)


Consent  voor de plaatsing van een  "borstelkuip" voor de deur van het huis Uit het consentboek 1579-1663 (Coll. Stadsarchief Delft).


Pagina's 197-198 van de Resolutiën van Holland 1598, waarin het verzoek van Potter van de Loo om leenrecht te mogen vererven


Bladzijde uit het testament van Jan Davitsz Weyman, 17e eeuw. Het testament beslaat 64 pagina's.(in bezit Stadsarchief Delft)

Zowel Ronaer en zijn vrouw zijn overleden (in resp. 1679 en 1688) niet op de Voorstraat, maar in een huis op de Oude Delft bij de Haverbrug, hoek Binnenwatersloot.
Het echtpaar bezat veel onroerend goed. Zo kocht Ronaer in 1677 het buiten 's Gravenmade in Rijswijk, gelegen aan de Vliet, toen nog een boerderij met twintig hectare land eromheen. Verder hadden ze boerderijen in Rhoon en de Beemster. Na hun overlijden viel dat allemaal aan neven en nichten Van Bleijswijck ten deel.
Behalve dijkgraaf en brouwer was Ronaer bestuurder van de Kamer van Charitate in Delft (stedelijke armenzorg) en regent van het Weeshuis. Zijn vrouw werd in 1640 moeder van het Oude Mannen- en Vrouwenhuis. Van haar hangt een portret in het Frans Hals Museum in Haarlem. Helaas is de schilder onbekend.

Timmermanswerkplaats
Na de dood van Anna verkochten de erfgenamen De Stier in 1689 aan Willem van Bronswijk, die het al eerder huurde. Het huis was belast met 30 stuivers en “strekt” dan “aan de achterzijde tot aan (de tuin van) Inde Drie Croonen”. Die omvang heeft het nu ook. Van Bronswijck was schrijnwerker. In 1684 woonde hij nog op het Vrouw Juttenland. In 1696 overleed hij hier op de Voorstraat.
Met de volgende eigenaar liep het niet goed af. Deze Cornelis Voorstad was timmerman en toonde een bijzondere interesse voor de koop en verkoop van huizen. Hij bezocht frequent de huizenveilingen in de stad. De toedracht is onbekend, maar in 1720 werd zijn lijk uit het water gevist en werd hij, 47 jaar oud, vanuit zijn huis aan de Voorstraat in de Oude Kerk begraven.
In 1721 werd Sara Swaeff de eigenaresse. Zij was weduwe van Joost van Wilsbergen, en hertrouwde in 1723 met Pieter van Adrichem uit Delfshaven. Haar echtgenoot verhuurde het huis in 1732 voor tachtig gulden per jaar aan ene Arij van Aggelen, die kort daarvoor was getrouwd met een jonge weduwe, Maria (van) Wilsbergen. Zij bracht kinderen mee uit haar eerdere huwelijk en was familie van de huisbazin. Later zouden zij zelf een huis kopen in de Schoolstraat.

Meester stoeldraaier
In 1741 kwam alweer de volgende eigenaar, Abraham Cornaal, meester stoeldraaier. Hij werkte er tot zijn overlijden in 1759. Volgens een belastingregister uit 1749 woonde hij hier met vrouw, Christina van Dam en twee kinderen van 12 en 9 jaar. Na zijn dood liet de weduwe het huis door haar broers verkopen voor 195 gulden en een hypotheek van 400 gulden. Het was toen vrij gebruikelijk om bij de verkoper een hypotheek op te nemen en dus het huis op afbetaling te kopen.
Nieuwe eigenaar: Jan van Engeland, opnieuw een meester timmerman, getrouwd met Cornelia Koppert. Zijn familie hield het pand lang in bezit, maar woonde er niet altijd. De twee overleden in 1782. Hun zoon Jan van Engeland jr, eveneens meester timmerman, erfde het huis, maar woonde aan de Brabantse Turfmarkt (nu 21), zo blijkt uit diverse belastingregisters. Hij was getrouwd met Maria Bosman, weduwe van Pieter Schouten.
Na hun overlijden verkreeg haar zoon de mr. metselaar en loodgieter Petrus Johannes Schouten het pand uit de nalatenschap. Ook hij verhuurde het.

Komen en gaan in de 19e eeuw
De 19e eeuw vertoont een caleidoscoop van komende en gaande eigenaren en huurders.
Aan het begin negentiende eeuw is de goud- en zilversmid Hendrik Ilcken zo’n huurder. Hij had op Voorstraat 23 zijn werkplaats en was tevens kashouder, dat wil zeggen beheerder van muntgeld, in een tijd dat er nog geen spaarbanken waren. In 1809 overleed zijn echtgenote en het jaar erna verhuisde hij naar het Marktveld, inmiddels hertrouwd met Anna Boer, eveneens kashoudster. Veel leden van de familie Ilcken waren zilverwerkers. Museum Het Prinsenhof heeft vijf zilverwerken van Hendrik in de collectie. Van een neef is een grappig zilveren miniatuur, een koek-en-zopie kraampje, te zien in het Rijksmuseum.


Dit schilderij van Anna van Bleijswijck was tot 1873 eigendom van de Delftse familie Van der Burch.
(Nu collectie Frans Hals Museum).


Pieter van Adrichem verhuurt het huis. Verpondingsboek 1732 (Nationaal Archief  Financiën van Holland)

Een mosterdpotje en een zilveren mandje voor een kluwen wol, beiden gemaakt door Hendrick Ilcken 1806. Veel Ilckens waren zilversmid en hadden een winkel aan de Markt, zoals ook Willem D. Ilcken, die o.m. een miniatuur van een koek- en zopie-tentje maakte. (Mosterdpotje Coll. Prinsenhof, kluwenmandje particulier bezit, miniatuur van Rijksmuseum)

Vanaf 1812 bewoonde Hermanus Schreuder, marktschipper op Rotterdam, met zijn gezin Voorstraat wijk 5, nummer 62. Dat was de nieuwe adresaanduiding in de 19e eeuw. Hij had nog andere bijverdiensten getuige advertenties in het Dagblad van ’s Gravenhage en de Rotterdamsche Courant. Daarin prees de firma Roggenbach minerale wateren en Eau de Colognes aan, die bij onder meer Schreuder konden worden gekocht. Hij woonde er tot zijn dood op 19 maart 1848. Zijn echtgenote Sara Dreves stierf een jaar eerder.

Dan is er een nieuwe eigenaar, de kabinetwerker (meubelmaker) Willem Derck van Beest, afkomstig uit Beusichem. Hij werkte er al in 1844 en kocht het pand na de dood van zijn huisbaas voor 1.200 gulden. In 1846 trouwde hij met Maria Casparie. Zij kregen een zoon, Jan, op 29 september van dat jaar. Op 7 februari 1847 kwam er alweer een kindje, dochter Marie, veel te vroeg geboren. Dat liep allemaal fout af. Drie weken later overleed de moeder, zes weken later het meisje. Nu zouden we denken aan complicaties bij de bevalling, waaronder kraamvrouwenkoorts.
De weduwnaar hertrouwde met Anna Catharina van der Veen. Zij baarde in 1855 een levenloos kind. Ook in de 19e eeuw was de kindersterfte nog groot. Van Beest was naast zijn werk sergeant majoor titulair bij de stedelijke schutterij. Bij de viering van zijn 25-jarig dienstverband kreeg hij in 1869 een geschenk aangeboden.


Eervol ontslag. Delftsche Courant 05-01-1877


Hendrick Ilcken overleed in 1825.
Bericht Delftsche Courant

 

 


Lekkere luchtjes, te koop bij H. Schreuder. Reclame in het Dagblad van ’s Gravenhage, 1836 


Advertentie van Van Beest in de Delftsche Courant


 

Opgeknapt voor de verhuur
In 1873 verhuisde de meubelmakerij naar de Hippolytusbuurt. Het huis werd voor 2.700 gulden overgedragen aan Joseph Houtzager sr, verver van beroep. Die kreeg te maken met een kettingbeding. Volgens de koopakte mocht in het huis “gedurende de eerste tien jaren noch door de koopers, noch door zijne opvolgers in den eigendom eene meubelfabriek. meubelmagazijn noch eenige andere inrichting te worden gevestigd, waar meubelen worden gemaakt of verkocht…”
Houtzager heeft het pand grondig vernieuwd en vervolgens verhuurd. Zelf woonde hij in de Choorstraat. Een aantal huurders was militair officier. Ze werden snel weer overgeplaatst. Delft is in die tijd een belangrijke garnizoensstad. De eerste officier was Rudolf de Waal, een Fries geboren in Nyehaske 1839. Daarna kwam Willem Jacob van Hoytema, officier der artillerie, die drie jaar bleef.
Huurster Adriana van Braambeek, weduwe De Vries, hield het langer vol, van 1878 tot 1882. Ze woonde er met haar zoon Herman (ingenieur) en personeel. Ze werd opgevolgd door kamerhuurders, met als hospes en/of hospita de boekhouder Jacob Brico, zijn weduwe, en de bejaarde smid Willem Kueller. In 1894 wonen bij hem tijdelijk, mogelijk op verlof, Frederik Rudolph Coers (1836- 1907), werktuigkundige en administrateur van Suikerfabriek Sito Redjo, in de residentie Bagelen, en commissionair en tokohouder in Probolinggo.
Na de dood van Kueller in 1896 werd het huis in de Delftsche Courant opnieuw te huur aangeboden als "flink huis op goeden stand, zeer geschikt om kamers te verhuren". Dat was een aantrekkelijk idee voor de bediende J. Schipper. Zijn kamerbewoners waren veelal studenten van de Polytechnische School, of een ongehuwde onderwijzer.

In de Delftsche Courant 05-07-1896: huis te huur.
Houtzager wil er vanaf
Al die tijd was de familie Houtzager nog steeds eigenaar, maar in 1900 wil ze er vanaf. In een advertentie werden de marmeren schoorsteenmantels aangeprezen. Jan Cieremans, directeur gemeentelijke werkinrichting (sociale werkplaats), kreeg het pand bij de openbare verkoping in handen. Hij was gehuwd met Johanna E. Houtzager. Bediende J. Schipper bleef ondertussen hoofdhuurder van het studentenhuis.
De veilingadvertentie in de Delftsche Courant waarin het ‘Heerenhuis, plaatsje en Erve’ beschreven werd, openbaarde een opvallend detail. Er is sprake van een kelder onder het huisje op de achterplaats. Bij de grote verbouwing in 1994 wed daarvan niets terug gevonden, slechts de resten van een reeds geleegde beerput.

Nieuwe Delftsche Vermeer
Omstreeks 1912 woonde de kunstschilder Johan Meerman op Voorstraat 23, met zijn moeder, weduwe Meerman- Van der Plassche. Hij stierf in 1918, pas 34 jaar oud. Zijn vrouw had drie jaar eerder de benen genomen, waarop een echtscheiding volgde. Na zijn overlijden verkaste moeder naar Voorstraat 35.
Kunsthandel Bokhoven, Koornmarkt 77, organiseerde in oktober 1914 een expositie van het werk van Meerman. De recensent van de Delftsche Courant besprak het kritisch. Een aantal stillevens in olieverf vond hij 'enigszins slap van kleur, maar bevallig en handig op het doek gezet'. Ook hingen er een stel 'fleurig gepenseelde aquarelletjes'. Het doek getiteld 'Verloving' van een jongedame met een paarsblauwe rok die naar haar verlovingsring kijkt, bewees voor hem echter dat we te maken hadden met een getalenteerd schilder. Het werk getuigde van 'gezond realisme, geen gepeuter'. Een 'waarlijk meesterstukje' dat hem een ogenblik aan 'den Delftschen Jan Vermeer' deed denken.

Bakker in ruste
In 1919 kocht de 55-jarige bakker Petrus Hendrik van de Lelij het huis. Tot 1909 had hij twintig jaar lang brood gebakken op de Lange Geer (nr 64), was hij naar Rijswijk verhuisd, maar kwam terug naar Delft. Hij bewoonde het huis met zijn echtgenote en enkele jaren met zijn zwager Wilhelmus Antonius van Heugten, eveneens broodbakker.

Architecten
Op 15 maart 1926 werd architect Jacobus van Rossum (1878-1945) de nieuwe eigenaar. Hij was toen al 50 jaar en werkte vanuit Voorstraat 23, net als later zijn zoon Jan, die eveneens architect was. Hij ontwierp hij diverse panden in Delft waaronder in 1909 een woonhuis aan de Koornmarkt 43. (Zie Koornmarkt 43). foto 24

Ontwerp architect Van Rossum Uit Architectuurgids Delft.  Bouwjaar 1909


Advertentie(s) in Delftsche Courant 1900, februari


Naakte dames in een beek, pootje badend (gezien op Marktplaats, olie op board)

 

Zijn vader (Joannes Petrus 1848-1940) woonde al enkele jaren in het huis ernaast op Voorstraat 25a. In 1927 kwam hij bij zijn zoon inwonen en overleed in 1940 op 92-jarige leeftijd.
Jacob van Rossum was in 1910 getrouwd met Gijsbertina van Leipsig, een dochter van de kantoorartikelenhandelaar op de hoek van de Wijnhaven en de Peperstraat. (Zie Wijnhaven 3, Peperstraat 36). Zij kregen 3 kinderen. Zoon Johannes H.J., dochter Hendrika en dochter Rosa. Jacob overleed twee maanden voor het einde van de Tweede Wereldoorlog op 14 maart 1945. In 1949 vermeldt het adresboekje dochter Rosa, als particulier verpleegster op dit adres. In 1955 nam zoon Jan van Rossum, inmiddels ook architect, het huis over, zij het dat uitdrukkelijk bij het kadaster werd vastgelegd dat zijn moeder levenslang het gebruik mocht hebben van de tussen- en achterkamer beneden en de keuken.
Jan was gehuwd met de Belgische Marie-Josée Jacquemin. Zij kregen twee dochters, Madeleine Marie en Odile, en een zoon, Stephan. Hij ontwierp een aantal scholen in Delft voor het katholiek lager onderwijs. Zijn vrouw was kunstzinnig en muzikaal. Veel Delftenaren die jong waren in de vijftig- en zestiger jaren kregen van haar muziekles en herinneren zich vooral ook de schommel in de gang boven. Zij overleed eind 80’ er jaren.
In 1992 vertrok Jan van Rossum wegens een snel verslechterende gezondheid naar Voorhout, waar hij werd verzorgd door een katholieke broederorde.

Praktijk Manuele Geneeskunde
De huidige eigenaren van Voorstraat 23 zijn Maarten Jonquière en Ansje Jonquière-Kamps. Na een rigoureuze verbouwing, slopen van het achterhuisje en vooral aanpassing aan de eisen van deze tijd (nieuw dak, isoleren, centrale verwarming en deels dubbel glas aanbrengen, herstellen van vloeren etc) trokken zij met de kinderen half juli 1994 in het huis. Maarten was huisarts, en startte hier een praktijk voor Manuele Geneeskunde. Ansje werkte daarin mee, maar was teven al jarenlang actief als belangenbehartiger in bewonersorganisaties.


Voorstraat 23 in 1964. In die tijd woonde de architect Jan van Rossum er. (Foto RCE).
Maarten Jonquière
(met dank aan  Kees van der Wiel)
 
>> Naar meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Voorstraat 23  
Geplaatst: 11 november 2018  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft