Het op een na
laatste huis aan de Voldersgracht
- nu een Indonesisch restaurant - is een gemeentelijk monument.
In
opzet is het vermoedelijk zestiende-eeuws. In de negentiende
eeuw is
het 70 jaar verbonden geweest met de bakkerij ernaast, huidig
nummer
29. Het pand kreeg in 1905 een moderne winkelpui. In 1942 is de
gevel
opnieuw opgemetseld met behoud van de oude gevelankers. De
winkelpui
kreeg toen een iets strakkere vormgeving. Verder is er aan het
huis in
de loop der eeuwen waarschijnlijk niet erg veel veranderd.
Volgens het
haardstedenregister van 1600 had het oorspronkelijke huis vier
vuurplaatsen.
|
|
Op
de kadasterkaart uit 1825 waren Voldersgracht 30 en 31
deel van het
gezamenlijke eigendom C 1009. |
Het pand anno 2018
van boven gezien. |
Beeldenstormer
In 1561 stond het huis op naam van Barbara Bruijnen, die zelf
in het
huis De Bril op de hoek met Vrouwjuttenland ernaast woonde
(Zie Voldersgracht 33).
Zij
was weduwe en ‘moeder’ van het Nieuwe Gasthuis
of pesthuis in het voormalige Magdalenaklooster aan de
Verwersdijk. Een
gasthuismoeder was de centrale figuur in het gasthuis. Ze nam
een soort
tussenpositie in tussen de gasthuismeesters en de bewoners of
zieken.
Via haar liepen allerlei "hantreyckingen", terwijl zij ook de
inkopen
deed.
Barbara verhuurde het huis aan schoenmaker Jan
Heijndricxsz. Zijn naam komt voor in een belangrijk
handschrift over de
beeldenstorm in Delft. Volgens dat verslag gingen op 26
augustus 1566
Jan Heyndricss, schoemaecker en zes andere mannen “die men
gheus noempt ... zoewel van pistoletten als andere waepenen
voirsien
zijnde”, naar het stadhuis met het
‘verzoek’ om hun predikant in beide parochiekerken
te laten preken en om daar eerst de altaren stuk te slaan, de
beelden
van hun voetstuk los te maken en die in het Vondelingenhuis
onder te
brengen. Het stadsbestuur wees de eis af maar kon door gebrek
aan
voldoende steun van de schutterij niet voorkomen dat de
volgende dag de
kerken geplunderd en de beelden vernield werden.
Kerkinterieur met beeldenstormers, geschilderd door de
Delftse schilder
Hendrik van Steenwijck II, ruim een halve eeuw na de
gebeurtenis (ca
1625). Museum Het Prinsenhof. |
Beginnend portretschilder
Rond 1600 was Cornelis Florisz eigenaar van het huis. Deze
welgestelde
vleeshouwer bezat nog twee huizen in De Vlouw en woonde zelf
vier
huizen terug op de Voldersgracht (huidig nummer 27). Hij
wordt nogal
eens verward met zijn buurman de speelman (muzikant) Cornelis
Florisz
die ter plekke van het huidige Voldersgracht 26 woonde.
Cornelis Florisz verhuurde het huis naast De Bril aan de toen
nog
beginnend kunstenaar Michiel Jansz van Mierevelt. Na Michiels
huwelijk
in 1589 met Stijntgen (Christina) van der Pes woonde het paar
aanvankelijk in bij Michiels vader en stiefmoeder in Het
Gekroont
Neteldoeck (zie Markt 27).
Vier jaar later verhuisde het gezin met twee dochtertjes naar
de
Voldersgracht. In 1594 werd hier een derde dochter, Geertgen,
geboren,
die zou trouwen met de kunstchilder Willem Jacobsz Delff.
Zoon Pieter,
geboren in 1596, zou zelf ook kunstschilder worden maar
stierf jong. Al
snel verdiende Michiel van Mierevelt genoeg met zijn
‘tronies’ (portretten) om voor 1.750 gulden een
eigen huis te kopen. In 1600 verhuisde het gezin naar de
Nieuwe
Langendijk.
Portret
van Michiel van Mierevelt en zijn gezin, geschilderd
door
Pieter van Mierevelt. Olie op doek, ca 1617-1623.
Chateau de Jehay,
Amay. Tweede van links Geertgen, zittend met haar
zoontje Jacob Delff
op schoot. |
|
NB:
Klik
op de afbeeeldingen voor een vergroting.
Voldersgracht
31 anno heden
Een tekening van de nieuw op te bouwen gevel bij de
restauratie in 1942.
|
Pendelen
van en naar Den Bosch
De weduwe van Cornelis
Florisz verhuurde het huis vervolgens aan Hans Strick den
Ouden. Hij
kwam uit een vleeshouwersfamilie in ’s-Hertogenbosch. Strick
was daar zelf ook vleeshouwer en ossenkoper geweest. Wegens
zijn
aandeel in de Troebelen van 1566 en 1567 werd hij verbannen
door de
‘Bloedraad’ (Raad van Beroerten, ingesteld door de
hertog van Alva). Na de Opstand kon hij in 1574 terugkeren
naar zijn
geboortestad. Toen ’s-Hertogenbosch echter door de
oorlogsverwikkelingen steeds meer onder strak katholiek
regiem kwam,
besloot Strick eind zestiende eeuw te verhuizen naar Delft,
waar hij
eerst aan de Binnenwatersloot zijn brood verdiende als
hopkoper. Na het
overlijden van zijn eerste vrouw (1612), kwam hij te wonen
“aan de Voldersgracht naast den Bril”, waar hij in
1621 stierf.
Registratie
in het begraafboek van de Oude Kerk 12 juni 1621:
“Jan Strick aen de Voldersgracht naast den Bril”. |
Zijn zoon Hans
Strick de Jonghe kwam aanvankelijk aan de kost als
schoenmaker. Onder
invloed van zijn vrouw, Maria Becq, beter bekend als Maria
Strick,
ontwikkelde hij zich tot ‘plaetsnijder’ (graveur).
Maria gaf les aan de 'Francoische en Duytsche' school van
haar vader
aan de Oude Delft (huidig nummer 79). Zij bleef dit doen als
getrouwde
vrouw met kinderen en werd befaamd als schoonschrijfster.
Haar man
graveerde de vier voorbeeldboeken die Maria Strick maakte en
die veel
werden gebruikt bij het Nederlandse schrijfonderwijs.
Hun
dochter Beatris Jans Strick kocht het huis naast De Bril. Zij
woonde er
al toen zij in 1628 trouwde met weduwnaar Cornelis Pietersz
Mol. Mol
stierf in 1636, waarna Beatris haar ouders volgde naar het
vertrouwde
’s-Hertogenbosch, dat inmiddels weer in calvinistische handen
was. In 1652 overleed zij daar.
Kalligrafie van Maria Strick: Der loflijcke Schrijfpen.
Gegraveerd door
Hans Strick, 1617. Rijksmuseum Amsterdam. |
|
Maria
Strick op 41-jarige leeftijd, 1618. Gravure door Willem
Jacobsz Delff (1580-1638) naar portret van haar door Michiel
Jansz. van
Mierevelt. Museum Boijmans Van Beuningen, Rotterdam.
|
Goudsmid
Het huis werd in 1639 voor 1.400 gulden verkocht aan Joost van
Houten,
herbergier in ‘de Drie Freijt Bennetjes’
(fruitmandjes) aan de oostzijde van Vrouwjuttenland. En daarna
in 1667
aan goud- en zilversmid Andries Dulay. Hij kwam voort uit een
Zuid-Nederlandse immigrantenfamilie die wel vier goudsmeden
telde. Zelf
volbracht hij in 1625 de meesterproef. Aanvankelijk woonde hij
“besijden [naast] de Nieuwe Kerk” en zat hij in
1633 nog enige tijd in het gevang wegens het kopen van gestolen
zilverwerk. Waarschijnlijk was hij al voor hij het huis in de
herfst
van zijn carričre kocht al geruime tijd huurder daarvan,
want zijn zoon Esias trouwde hier in 1655 uit huis.
Stoffenwinkel
In 1677 kwam het huis in bezit van Jan Dereithoven, meester
kleermaker.
In het begraafboek staat hij vermeld als wantsnijder. Dit kon
kleermaker betekenen of iemand die in het wanthuis (lakenhal)
wollen of
zijden lakens per el uitsneed en verhandelde. Hij verkocht
het pand in
1703 aan kleermaker Jan van Olphen uit Delfgauw. Jan
verhuurde het huis
aan zijn stiefdochter Catrijne van Eeden, gehuwd met Pieter
Molijn, die
later het huis erfde. Zij was toen weduwe en dreef in het
voorhuis een
stoffenwinkel (manufacturenzaak).
Haar dochters Anna en
Geertrui Molijn, eveneens weduwe, woonden bij haar in. Zij
zullen hun
moeder wel geholpen hebben in de winkel. Anna’s eerste man,
wijnkoper Ary Boda, werd in 1730 levenslang verbannen wegens
geweldpleging tegen de woordvoerder van een pachter en
overleed kort
daarna. Anna’s tweede man, Willem Dompselaar, was gestorven
toen hij als bosschieter (kanonnier) met het schip Haamstede
voor de
VOC in 1738 op weg was naar Oost-Indië. Geertrui Molijns man,
Cornelis van der Slop, was als derde waak (derde stuurman) in
1746 in
Oost-Indië gestorven.
Stoffenwinkel. Prent van Vincent van der Vinne (II),
1785. Rijksmuseum. |
|
Een
goud- en zilversmid in zijn werkplaats, circa 1680, van een
onbekende schilder. Rijksmuseum.
Poort naar de lakenhal bij het Prinsenhof. Jan Dereithoven
zal hier
menigmaal doorheen zijn gegaan. Het reliëf boven de poort is
in 1658 gehouwen door de stadssteenhouwer Pieter Rijkx.
|
Vrij
wonen
Catharina van Eeden liet na haar dood, in 1755, een fikse
erfenis na:
62.525 gulden aan obligaties, bijna 9.200 gulden contant geld,
de
winkelinventaris en nog een huis aan de Verwersdijk. Haar
testament zou
pas 74 jaar later afgewikkeld worden. Dochter Anna kreeg vrije
bewoning
van het huis naast De Bril. Na Anna’s dood zou kleindochter
Johanna van der Slop het vruchtgebruik krijgen en na
Johanna’s dood zou het huis openbaar verkocht moeten worden.
Dat laatste gebeurde in 1797. Pieter Neervorth kocht het voor
1.125
gulden en ging er ook wonen.
Broodbakkerij
Neervorth was in 1765 in Hörstgen (Pruisen) geboren als
molenaarszoon. Hij vestigde zich in 1787 in Delft en trouwde
met Maria
Boejee, de dochter van de bakker uit De Schrijfpen in het
pand ernaast
(Zie Voldersgracht 30). In 1792 trok deze zich terug uit de
zaak en
werd ondershands vastgelegd dat Neervorth bakkerij De
Schrijfpen kreeg
toebedeeld. De beide panden zouden vervolgens 70 jaar in
één hand blijven.
Bij de
boedelscheiding na de dood van Boejee bleken Maria en Pieter
te ruim
bedeeld te zijn met De Schrijfpen (4.500 gulden voor het huis
en 500
gulden voor het gereedschap) en moesten zij nog 3.599 gulden
uitkeren
aan Johanna Ponsianus, de tweede vrouw van zijn schoonvader.
Financieel
was dat geen probleem want Neervorth bezat enkele panden in
Delft en
weilanden in de Bieslandse polder. Met drie andere
belanghebbende
broodbakkers en de vermogende koopman Didericus Terburgh
richtte
Neervorth in 1813 een compagnieschap op ter exploitatie van
korenmolen
De Papegaaij.
Emigranten
Neervorth overleed in 1831. Zijn enige kind, Maria, bleef met
haar
gezin wonen in het ouderlijk huis. Zij was getrouwd met
broodbakker
Pieter Willem Terburgh, een zoon van boven genoemde Didericus
en
kleinzoon van de ‘stadsfabriek’ (stadsarchitect)
Nicolaas Terburgh. Pieter hield het niet bij brood alleen;
hij was ook
voorzitter van het ‘stads muzijkcollegie’ Amicitia.
De twee buurpanden boden onderdak aan personeel en
verscheidene
familieleden. Zoals aan tante Anna Terburgh in haar laatste
levensjaar.
En aan de vrijgezelle oom Simon Terburgh, koopman “in aarde
en leije” bij de firma N. Terburgh & Comp. Hij woonde
er tot zijn overlijden, in 1847, en liet een aardige erfenis
na. Verder
zoon Simon, die in 1847 emigreerde naar de Verenigde Staten.
En tot
slot de oudste zoon, Didericus, die eveneens broodbakker was,
en zijn
vrouw, bakkersdochter Maria van der Gaag, met hun kroost. Zij
emigreerden naar de Kaapkolonie.
Kapitaalkrachtig
priester
In 1849 kocht priester Joannes
Arnoldus Lazaar beide panden en liet er zijn ouders wonen.
Joannes’ vader, Nicolaas, was in 1842 als koopman en
kruidenier op de Hogewoerd in Leiden failliet gegaan en had
zich in
Delft gevestigd. Hij verdiende de kost met “het waarnemen van
alle Commissiën tussen Delft en Den Haag” en als
pakhuisbediende.
Priester Lazaar was pastoor van
Naaldwijk. Daar kreeg hij van burgemeester Van der Goes de
schuld van
de uit de hand gelopen ‘feestelijkheden’ (gedoe
tussen katholieken en protestanten) op 1 april 1872 ter
herdenking van
de inname van Den Briel door de watergeuzen. Een jaar voor
zijn dood
werd Lazaar rector van het Begijnhof in Amsterdam.
Naar
Amerika
In 1851 had Lazaar zijn vader
volmacht gegeven om beide panden te verkopen aan zijn broer
en
broodbakker Cornelis, die er toen al woonde. Cornelis was
zojuist
getrouwd met Francisca Rodenrijs. Hij verkocht ze beide na
twee jaar
door aan zijn schoonvader, Wouter Rodenrijs, broodbakker in
Schipluiden. Francisca overleed in 1856, amper 28 jaar.
Cornelis
besloot te emigreren en vertrok met het schip Duisburg naar
New York.
In De Schrijfpen woonden verscheidene bakkersknechts, die
waarschijnlijk onder Rodenrijs’ leiding de bakkerszaak
runden. Zelf bleef hij in Schipluiden.
Handel
in kruideniers- en koloniale waren
In 1869
verkocht Rodenrijs het huidige Voldergracht 30 en 31 ieder
afzonderlijk. De nieuwe eigenaren verplichtten zich voor
gemeenschappelijke rekening de toegangen tussen beide panden
te laten
dichtmetselen.
Koper van dit huis naast De Bril werd
‘verwer’ en glazenmaker Leendert Prins te Nootdorp,
tevens wethouder aldaar. Hij verhuurde het aan zijn zoon die
handelde
in kruideniers- en koloniale waren, met daarnaast ook een
handeltje in
sigaren. Na de dood van diens vrouw Cornelia Bakker trouwde
Prins met
zijn huishoudster. Ten minste zeven kinderen uit Prins’ twee
huwelijken stierven als zuigeling. Het bovenhuis werd
waarschijnlijk
aanvankelijk apart verhuurd, want kreeg bij de invoering van
de
straatnummering in 1876 het later vervallen huisnummer 32
toebedeeld.
Na enkele vergeefse pogingen kon Prins het huis in 1905
verkopen en
naar Hilversum vertrekken.
|
|
|
De
beschrijving van het pand in 1885, toen het in veiling
werd gebracht,
maar uiteindelijk niet verkocht. Delftsche courant 11
okt 1885. |
De winkel is
opnieuw te koop. Delftsche courant 19 okt 1902. |
Beschrijving in de
verkoopadvertentie van 28 mei 1905. Delftsche courant. |
Slagers en
visboeren
Er kwam een nieuwe winkelpui met
een bescheiden jugendstil-achtig boogje en twee opeenvolgende
slagers
en visboeren openden hier kort na elkaar hun deuren, maar
bleken het
niet te kunnen redden. Het winkelpand met afzonderlijk
verhuurd
bovenhuis (fl 2,80 per week in 1910, nu 31a genummerd) kwam
opnieuw
onder de hamer. Toen het bovenhuis in oktober 1908 bij het
woningonderzoek van de gezondheidscommissie werd onderzocht
werd het
bewoond door timmerman Gerard van der Broek, die een gezin
had met
negen kinderen. Die kinderen sliepen in een bedstede in een
zolderkamertje en in drie ijzeren ledikanten op de
droogzolder, direct
onder de onbetimmerde dakpannen.
Zie hier de rapporten van de onderzoekscommissie van de beneden- en de bovenwoning.
|
|
De
nieuwe vleeshouwerij Visser. Delftsche courant 7 okt
1905. |
Tot diep in de nacht
tijdens de kermis gerookte paling te koop. Delftsche
courant 26 aug
1907. |
|
|
Weer
een nieuwe vleeshouwer. Delftsche courant 20 sep 1907. |
Nieuwe handelaar in
gerookte paling en aquariumvissen is klaar voor de
Sint. Delftsche
courant 2 dec 1911. Een jaar later blijkt hij alweer
failliet. |
|
Molen de Papegaaij aan de Buitenwatersloot tijdens de
sloop,1936.
Overlijdensbericht
van Pieter Neervorth.
Rotterdamsche
crt 24 feb 1831.
Bakkerswinkel in 1806, schilderij van J.A. Langendijk,
Ned.
Bakkerijmuseum.
Overlijdensbericht van priester J.A. Lazaar, 1875.
De Tijd
4 aug 1875.
Oktober 1869 opende Prins zijn winkel.
Delftsche Courant,
24 okt 1869.
Een
foto uit 1895 van het huis samen met het toen nog aanwezige
oude
hoekhuis De Bril. De gevels van het grote en het kleine huis
toonden
grote overeenkomst, die doet vermoeden dat zij ooit in de
zestiende
eeuw gezamenlijk zijn gebouwd.
Ontwerp van de nieuwe winkelpui in 1905.
|
Kaashuis
Vanaf het begin van de Eerste Wereldoorlog zou het pand met
verschillende huisbazen vervolgens meer dan een halve eeuw
onderdak
bieden aan Het Kaashuis. In het begin zag het er niet naar uit
dat het
zo’n blijvertje zou worden.
De
oorlogsomstandigheden leidden tot hamsteren en prijsstijgingen.
Augustus 1914 stelde de regering maximumprijzen vast waardoor
de
uitvoer toenam, omdat in het buitenland een hogere prijs
betaald werd.
De export van bijvoorbeeld kaas werd verboden. Er waren kleine
en grote
OW-ers (oorlogswinstmakers). Het nieuwe Kaashuis werd getroffen
door
een boycot wegens het ontduiken van de verbodsbepalingen.
Daarna heeft
de winkel echter nog decennialang zuivelproducten legaal aan de
man
gebracht.
In 1933 verkocht de eigenaar, de NV tot
exploitatie van winkelhuizen te Amsterdam, een deel van het
pand aan
het Vrouwjuttenland, dat tot dan toe toebehoorde aan dit huis
op de
Voldersgracht aan de meubelzaak Van Loon om de hoek. In 1942
werd het
pand grondig gerestaureerd.
Indonesisch
Restaurant
In 1977 kwam hier de evangelische
boekwinkel Bijbel-Inn die later verhuisde naar het linker
buurpand.
Sinds bijna twintig jaar zit er een Indonesisch restaurant,
aanvankelijk ‘Cirebon’ geheten, tegenwoordig
‘De Parel van Flores’.
Ondergevel van Indonesisch Eethuis Cirebon aan de
Voldersgracht, 2001.
Foto Kees Spiero (Erfgoed Delft) |
|
Regeringseieren.
Sinds voorjaar 1915 waren goedkope levensmiddelen
alleen verkrijgbaar via voedselbonnen:
de zogenoemde
regeringsmelk, regeringsbloemkool en regeringsvarkens (ook
toen al).
Delftsche courant 24 dec 1915.
Het Kaashuis in 1960 Foto W. L. van der Poel.
|