Vlamingstraat 40 en 40a
www.achterdegevelsvandelft.nl

Het andere buurhuis van ‘het straatje’ van Vermeer

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

De woonhuizen Vlamingstraat 40 en 42 met het poortje ertussen zijn, sinds de historicus Frans Grijzenhout ervan overtuigd is dat hij de oorspronkelijke locatie van ‘het straatje’ van Johannes Vermeer gevonden heeft, een toeristische bezienswaardigheid. Vermeer schilderde dit stadsgezicht omstreeks 1658. Diverse andere locaties in Delft zijn eerder aangewezen als de ‘juiste plek’. Maar het ontbreken van twee poortjes naast elkaar zoals afgebeeld op het schilderij, haalde de bewijsvoering steeds onderuit.
Grijzenhout ontdekte ze in de legger van het diepen der wateren binnen de stad Delft, waarin het zogeheten ‘kadegeld’ werd genoteerd dat elke eigenaar moest betalen. Ook eigenaren van poorten, behalve als het gebruik van de kade niet mogelijk was, door een brug of een hoop huisvuil.

Een reconstructie door onderzoeker Grijzenhout van de zeventiende eeuwse situatie.

Een beeld van de gevels in de tijd van Vermeer. Reconstructie door architect Theo Peppelman SketchUp. Bulletin (KNOB) nr.13 -2018.

De eigenaren van de poorten waren op dat moment Beatrix Jans en Lodewijk van Polinghoven. Wijnhandelaar Van Polinghoven had een pakhuis achter nummer 42 en Beatrix Jans een (verhuurd) woonhuis achter nummer 40. Naast de rechter poort aan de straatkant woonde in die jaren een tante van Vermeer, Ariaentgen Claes, weduwe van Jan Back.

Het verhaal over Vlamingstraat 40, gaat in feite over twee huizen: een huis aan de straatkant en nog een woonhuis erachter.
In het huis op het binnenterrein woonden en werkten in de eerste helft van de 17e eeuw vleeshouwers. Later werd het regelmatig doorverkocht aan eigenaren die het voornamelijk als belegging voor hun ‘oude dag’ kochten. In de 18e eeuw werd het afgebroken omdat verhuren niet meer aantrekkelijk was.
Het huis aan de straat was gedurende lange tijd eigendom van ambachtslieden die hier woonden en werkten: een linnenwever, een servetmaker, hoedenmakers, een mandenmaker en een timmermansknecht. Aan het einde van de 19e verrees op de resten van het oude huis en in de poort de beneden- en bovenwoning die er nu nog steeds is; de nummers 40 en 40a.


De bebouwing op de Kadastrale kaart 1825-1832.

Zoals het nu in de nieuwe kadaster-registratie staat.

Een beeld van de Vlamingstraat in 1581 op de kaart van Braun en Hogenberg. Onderaan bij de stadssingel de Koepoort.

Bij de pijl op de Kaart Figuratief moet Vlamingstraat 40 ongeveer zijn geweest.

Een Kadastrale kaart uit 1925. Hier is de situatie van voor 1900 nog ingetekend, maar die bestond toen al niet meer. De grote kerk die ter hoogte van Vlamingstraat 44 verrees, staat er wel bij.

Een linnenwever en een vleeshouwer
De vroegste eigenaar die we op deze plek kunnen terugvinden is Vrerick Jorisz. Hij betaalde in 1543 de 10e penning (een huizenbelasting). Vijfendertig jaar later was het huis nog steeds van hem, maar hij verhuurde het toen aan ene Jan Hugensz.

De volgende eigenaar, vleeshouwer Commer Mouringsz, splitste het perceel in tweeën. Er zijn dan twee huizen. Zelf woonde hij in 1600, met zijn vrouw Neeltje Lenerts en vijf kinderen, in het achterste huis, bereikbaar via de poort. Veel van zijn buren waren ook vleeshouwer. Eén van hen was zijn broer Cornelis Mouringsz. die naast hem, op Vlamingstraat 42 een slachterij had. 

Diep in de schuld
Het huis aan de straatkant werd verhuurd aan de linnenwever Jan Bastiaansz. Omdat Commer -- ‘door quade fortuijne ende anders gecomen es tot sulck verloop van schulden’ -- geld nodig had om zijn schulden te betalen verkocht hij (in 1601) dit huis aan de huurder Bastiaansz. voor 700 honderd gulden. De boedel van de familie Mouringsz moest ook worden verkocht en bracht ruim vierhonderd gulden op. Zwagers en vrienden sloten een akkoord met de schuldeisers: de helft van de schulden zou worden kwijtgescholden en de familie zou de andere helft overnemen zodat het gezin niet geheel ‘geruïneerd’ achter zouden blijven.

Elf jaar later, kort na het overlijden van Commer Mouringsz., werd het huis op het binnenterrein 1500 gulden eigendom van alweer een vleeshouwer, Leenert Gerritsz. Hierna waren er nog enkele vleeshouwers die hier een slachtersbedrijf runden, tot maart 1654. Toen werd Jan Sijbrantsz. van Wonder de eigenaar. Dat betekende waarschijnlijk het einde van het slachthuis op deze plek.

De Delftse Donderslag
Dat jaar, 1654, zou de inwoners van Delft nog lang heugen. Op 12 oktober werden ze opgeschrikt door de enorme klap van de kruithuisontploffing op de Paardenmarkt. Het gewest Holland gebruikte hier het voormalige Clarissenklooster voor het bewaren van salpeter en zwavel, grondstoffen voor het maken van buskruit. Door een vermoedelijk ongelukkige manoeuvre met een lantaarn was de boel ontploft en dat richtte in de omgeving grote schade aan. Ook de Vlamingstraat ondervond de gevolgen. Voor Van Wonder werd de schade bepaald op 72 gulden, maar bij het huis aan de straat (eigenaresse Josijntje Jans) werd het veel meer, 150 gulden. Iedere eigenaar ontving voor het herstel veertig procent van het geschatte bedrag.

Heffing Kadegeld 1667
In de periode van de heffing van het Kadegeld kreeg Jan Willemsz. Van Dommelen het bezit van het huis aan de straat. Hij kreeg te maken met het opmeten van de breedte voor het bepalen van deze belasting voor het ouderhoud van gracht en kades. Die werd vastgesteld op één roe en acht voeten (6,28 meter) waarvoor hij drie ‘stuijvers’ moest betalen.

Het huidige pand/perceel is 6,38 meter breed. Dat is tamelijk wonderlijk, want het huis werd in de 19e eeuw verbreed met een trappenhuis. De poort is daarvoor opgeofferd. Dan zou het nieuwe huis een stuk breder moeten zijn, minstens een meter.
Met zekerheid kan dit raadsel niet worden opgelost.

De eigenares van het huis op het binnenterrein en van en de poort was op dat moment Beatrix Jans van der Houve. Zij betaalde alleen voor de poort, vier voet (1,25 meter) breed, acht penningen. Van Dommelen betaalde dat bedrag trouwens ook, omdat hij ook van de poort gebruik maakte. Beatrix Jans woonde overigens zelf aan de overkant van de gracht op het huidige huisnummer 53. Ook bezat zij twee panden vrijwel tegenover nummer 40, de nummers 39 en 41. Volgens Grijzenhout zal Vermeer haar ’mogelijk goed genoeg hebben gekend’ om haar te vragen of hij vanuit het voorhuis van Vlamingstraat 39 (---) rustig de huizen aan de overkant mocht bestuderen.

Hoeden- en mandenmaker
Van Dommelen verkocht in 1674 zijn huis aan zijn broer Anthony Willemsz. van Dommelen. Ook die verdiende de kost met het maken van hoeden. Enkele jaren later kon hij van de erfgenamen van Beatrix Jans het huis op het binnenterrein erbij kopen.


Een overlijdensbericht van eigenaar de hoedenmaker Van Dommelen in juni 1692. 

Na zijn overlijden bleef zijn weduwe Martijntje Gilles de Rhee tot aan haar dood in het voorste huis wonen. Ze verhuurde een deel van haar eigen huis en het huis op het binnenterrein. Zelf had ze ook nog twee dames in huis, Anna de Vries en Leisbeth Jans. Na haar dood in 1698 bleek uit de inventaris, opgemaakt door notaris A. Leeuwenhoeck, dat zij twee huizen op de Binnenwatersloot, twee huizen in de Pepersteeg en de huizen op de Vlamingstraat in haar bezit had. De ‘Lasten des Boedels’ waaronder de begrafeniskosten en veel nog te betalen rekeningen bedroeg bijna 500 gulden. De huizen op de Vlamingstraat werden voor 700 gulden door Matthijs Harlees (mandenmaker en penskoper) gekocht.

Op de binnenplaats een bornput en houtenpomp
In 1721 verkocht Harlees zijn onroerende goed weer. Het huis aan de straat werd voor 290 gulden gekocht door zijn schoonzoon Lambert Veneka, een timmermansknecht die ook tabakspijpen uitbrandde. Het achterste huis ging voor 300 gulden naar Johannes van Coeverden. In de koopakte was vastgelegd dat de bornput (put met welwater) en houten pomp, die op de ‘plaets’ tussen de beiden huizen stonden ‘altoos zal zijn en blijven gemeen’. Dus voor iedereen te gebruiken. Bovendien stond er in de akte van Veneka: ‘De cooper zal moeten gedogen de ligten en vensters dewelke althans sijn komende op deselve plaets van ’t huis van de voornoemde Van Coeverden, sonder dat de cooper deselve ligten mitsgaders het opslaen van de vensters op de gemelde plaets zal mogen belemmeren, besetten of betimmeren in eenigehande manieren’ En hij mocht het water, dat op zijn plaatsje van het afdak viel, door de poort afvoeren zonder daar in gehinderd te worden.
Tenslotte moest de verkoper (Harlees) op zijn kosten een heining plaatsen op de ‘roijing’, dus grenslijn, om beide huizen van elkaar te scheiden.

Achterhuis werd boomgaard
Het huis op het binnenterrein werd regelmatig doorverkocht. De eigenaren woonden er niet zelf, maar verhuurden het. In 1773 kocht de buurman aan de westkant, meester vleeshouwer Johannes Kouwenberg, dit pand. Het grensde aan zijn achtererf.
Aan het einde van 18e eeuw was de bevolking van Delft in 100 jaar met meer dan 10.000 inwoners gekrompen. In 1680 telde de stad nog 24.345 inwoners; in 1795 nog maar 14.099. Dit had een overschot aan huizen en een daling van de huizenprijzen tot gevolg. Ook voor de woningen op het binnenterrein van de Vlamingstraat was geen belangstelling meer en werden afgebroken. Achter nummer 42 en 44 was een tuinman al een moestuin begonnen. Op het perceel van Kouwenberg kwamen vruchtbomen te staan. In 1888 werd het samengevoegd met enkele percelen van zijn nazaten (zie kaart). Samen kregen ze het nieuwe perceelnummer C 2704.

Meester vleeshouwers, vader en zoon Kouwenberg
Ook het voorhuis was jarenlang een ‘handels-object’. Het wisselde regelmatig van eigenaar, tot in 1796 Johannes Kouwenberg het kocht. Hij betaalde er 700 gulden voor en ging er wonen met zijn vrouw Immetje Holsteijn en hun zoon Johannes Hendrik (net als zijn vader meester-vleeshouwer). Zoon Johannes kocht ruim tien jaar later Vlamingstraat 36. Zo werd het rijtje Vlamingstraat 36, 38 en 40 het eigendom van de familie Kouwenberg.
Enkele van de vele huurders die hier in de loop der jaren, na het overlijden van het echtpaar Kouwenberg en het vertrek van Johannes, gewoond hebben zijn:
1. Simon van der Heyden, pastoor in de r.k. gemeente Zoetermeer met zijn dienstbode Christina Zimmerman;
2. Willem Martinus Visser eerste luitenant administrateur van kleding bij het derde regiment artillerie, met vier kinderen, zijn vrouw Joana Margarietta Blotkamp en de weduwe Cornelia Kouwenberg- Schuurman.

Afbraak en nieuwbouw
In de tweede helft van de 19e eeuw nam de welvaart weer toe. Ook het aantal inwoners groeide weer. De lege plekken in de stad werden ingevuld met nieuwe woningen. Oude huizen werden opgeknapt en er kwamen meer beneden- en bovenwoningen.
Voor Vlamingstraat 40 werd een vergunning aangevraagd ‘tot het gedeeltelijk afbreken van het huis’. Aanvragers waren de broers Johannes en Gerrit Bruigom, die veel huizen in Delft kochten, opknapten en verhuurden. Zij bouwden een degelijke beneden- en bovenwoning zonder versieringen, waarbij de poort verdween. Johannes Bruigoms dochter Maria Johanna ging met haar man Johannes F.M. Nienhuis en hun paar maanden oude dochtertje Nel in het benedenhuis wonen. Een andere dochter Louisa Maria erfde het in 1902. Toen werd het al niet meer door haar zus bewoond, maar verhuurd.


Foto omstreeks 1900. Links is het oude huis afgebroken en het nieuwe Vlamingstraat 40 verrezen.

Beneden een meubelmaker en boven een ingenieur stoomwezen
Veel van de huurders woonden er maar kort. Alleen de familie Paulus Laanen, die in het beneden huurde, bleef er ruim tien jaar wonen. Laanen werkte als meubelmaker bij het Etnografisch Museum op het Agathaplein (het in 2013 gesloten Museum Nusantara). In de bovenwoning waren in 1917 de ingenieur stoomwezen Pieter Adrianus van der Laan, met zijn in Nederlands-Indië geboren vrouw Elisabeth IJspeert gaan wonen. Een jaar later overleed Van der Laan waarna zijn weduwe naar Den Haag vertrok. Ze kwam terug toen haar moeder, de weduwe Beada IJspeert en schoonzus weduwe Jacoba IJspeert in het bovenhuis woonden.



Advertenties uit de jaren 1918 tot en met 1945 over allerlei gebeurtenissen en activiteiten op het adres Vlamingstraat 40.

Onopvallend huis
Tot voor kort liep iedereen langs het pand zonder er speciale aandacht aan te besteden. Maar sinds de ‘ontdekking’ van Frans Grijzenhout is dat veranderd; mensen blijven staan, vergelijken Vlamingstraat 40 en 42 met de afbeelding van het ‘het straatje’ van Vermeer. Helaas zijn alle sporen verloren gegaan. Het is hierdoor moeilijk te bepalen of het schilderij van Vermeer de realiteit weergaf.



Vlamingstraat 40


Het straatje van Vermeer, links het huidige Vlamingstraat 40.

De poort, waarvoor twee eigenaren de Kadegeldbelasting moesten betalen.
 

Omstreeks 1889 kwam het Kadaster wel in actie om iets te wijzigen. Het kadastrale nummer van Vlamingstraat 40 was toen 2705.


In het haardstedenregister van 1600 staat eigenaar Commer Mourings vermeld.


Zo werd een varken opgehangen en vastgebonden om geslacht te worden. (Schilderij Barent Fabritius, collectie Staatsmuseum Berlijn).


De Koepoort zoals geschilderd door Petrus Vertin. Door de Koepoort kwam veel vee de stad binnen, dat bij vleeshouwers in de Vlamingstraat zoals Commer Mourings werd geslacht. (Collectie Rijksmuseum).



Verschillende beroepswerkers waren actief op dit adres, zoals een hoedenmaker en een mandenmaker (J.G.van Vliet), en iemand die pijpen schoonmaakte.







































































Na de verbouwing in 1891, ging Maria Johanna Nienhuis-Bruigom met haar gezin, in het benedenhuis wonen. Foto uit 1918 met Maria zelf en haar kinderen Jacob, Co en Nel.






Oude foto’s van de Vlamingstraat, gemaakt door onder anderen de fotografen Ludovicus Drabbe en Henri de Louw.






De achtergevel kreeg in 1991 een nieuwe achtergevel met schuifdeuren. De plattegrond dateert van 1997.

Corrie den Hengst


 
Nadere informatie over Vlamingstraat 40
Geplaatst: 30 december 2022
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft