De afbeelding
hiernaast van een doodlopend
slopje waar de bewoners voor hun huis in de zon zitten is
gemaakt naar
een foto van A. Benfer uit 1933. Aan de slagschaduw te zien is
het rond
het middaguur. Op de achtergrond zien we de toren van de Nieuwe
Kerk en
de westelijke toren van de Maria van Jessekerk aan de Burgwal.
Het
straatje op de foto moeten we daarom lokaliseren aan de
noordzijde van
de Pieterstraat. Het doorkijkje door het poortje en het
rustieke
tafereeltje brengen je in de verleiding te spreken van een
hofje. De
breedte van het straatje was echter maar 190 centimeter en de
verhuurder van de huisjes had geen charitatieve doelstellingen.
Het
doodlopende straatje telde zes huisjes en had in de volksmond
de naam
‘de Strontpoort’, maar ook wel
‘Indianenpoort’. Het grondoppervlak van de woningen
was ongeveer vier bij zes en een halve meter en aan de
achterzijde
stond een blinde muur. Daartussen was achter de huizen een
plaatsje
waarop met moeite een vuilnisbak paste. Alleen de twee
achterste
huisjes, nummer 28 en 30, hadden een iets groter erfje.
 |
 |
De
situatie op de kadasterkaart van 1832, met het lege
perceel D 680. Het
huis dat daar ooit stond was tien jaar daarvoor
afgebroken. |
Kadasterkaart van de
situatie voor de afbraak omstreeks 1960, met in rood de
gemeentelijke
huisnummering. |
Projectontwikkelaars
Het poortje is er niet meer. Het is een halve eeuw geleden,
in 1967,
afgebroken vanwege de aanleg van het winkelcentrum In de
Veste. De plek
is nu een troosteloze restruimte achter de winkels van de
huidige
Paradijspoort (die overigens op een andere plek ligt dan de
oude
Paradijspoort).

De plek tijdens de sloop in 1967. Foto Openbare Werken.
De zes huisjes zijn in 1873 gebouwd door aannemer Gerrit de
Ronde en zijn compagnon Gillis la Brijn. De grond was toen
het
achtererf van twee huizen aan de Molslaan die ze ook
herbouwden. Het is
een typerend voorbeeld hoe commerciële projectontwikkelaars
aan het einde van de negentiende eeuw trachten te profiteren
van de
nieuwe groei van de stad. Na negen jaar verkochten de bouwers
in 1882
het straatje met de huizen aan de Molslaan aan Johannes
Schrönen, een textiel- en kledingwinkelier in de Jacob
Gerritststraat, die met de huurpenningen zijn oude dag wilde
veilig
stellen. De koopprijs van de huisjes bedroeg destijds
ongeveer 850
gulden per stuk en de huur fl 1,30 per week.
In 1894
ontstond naast dit straatje een tweede slopje toen de
ondernemers Lucas
en Kluiters op de braak terrein langs de Pieterstraat een
blok van acht
huisjes neerzetten, met drie in een poortje daarachter. Ze
werden
genummerd 38 A t/m K.
Woningonderzoek
In augustus 1906 werden de huisjes door de plaatselijke
Gezondheidscommissie bezocht in het kader van een
grootscheeps
onderzoek naar de woonomstandigheden in kleine huurwoningen
in de stad.
De huisjes verkeerden toen nog in redelijke staat en de huur
bedroeg
destijds 1,50 per week. Naast een ‘net’
voorkamertje van 1,95 bij 2,75 meter, had elk huisje achter
een
woon/slaapvertrek van 3,85 x 2,40 meter, met daarin een
bedstede en een
stookplaats, en boven een onbeschoten zoldertje. De
tonnenplee stond
buiten, bij nummer 28 twee meter om de hoek van de voordeur.
Zie hier een pdf van het
enquêteformulier van het woningonderzoek uit 1906.
Honkvaste bewoners
De meeste bewoners van het straatje waren wat ouder en
woonden er
opmerkelijk lang. Kennelijk was het een hechte gemeenschap,
die
natuurlijk wel noodgedwongen dicht op elkaars lip zat.
Metselaar Jasper
Quack, ooit vader van negen kinderen, woonde tot zijn dood in
1916
bijna dertig jaar op nummer 28. Vervolgens bleef zijn
ongehuwde dochter
ook nog 18 jaar in dat huis wonen.
In het huis ernaast (nr 30) woonde timmerman Martinus van der
Valk met
zijn vrouw sinds 1885 23 jaar. De meeste van hun kinderen
waren toen al
de deur uit.
In het volgende huis (nr 32) woonde sjouwer Gerrit Vink met
zijn vrouw
van 1886 tot 1900, waarna zij verhuisden naar Pieterstraat 24
om de
hoek om vervolgens van 1913 tot zijn overlijden in 1930
opnieuw voor 17
jaar terug te keren in het straatje.
Kuipersknecht Johannes Wageningen woonde tot 1905 dertien
jaar lang op
nummer 34.
Op nummer 36 woonde zijn buurman, sigarenmaker Johannes
Brikko, tot
zijn overlijden in 1908 twintig jaar met zijn vrouw.
En in het voorste huis in het poortje, nummer 38, woonde de
weduwe van
brievenbesteller Staa zeventien jaar tussen 1896 en 1913.
Geen
duiventil
In de tijd van de
foto’s bij dit verhaal uit de jaren ’30 was het
weinig anders. Weduwe Smit woonde toen van 1910 to 1936 25
jaar op
nummer 34, de ongehuwde Johanna Steiger 17 jaar op nummer 36
(van 1928
tot haar overlijden in 1945) en op nummer 38 hielden
gistpakker
Johannes van der Wansem en zijn vrouw het 15 jaar uit
(1921-1936). Los
werkman Jacob Legierse woonde tenslotte van 1929 tot 1936
zeven jaar
met zijn gezin op nummer 30. De poort was dus ondanks zijn
weinig
vleiende roepnamen niet echt een duiventil.
Vastgoedhandel
Toen huisbaas Schönen in 1905 overleed, verkochten zijn
erfgenamen het straatje aan ene Ligtvoet van een
woningexploitatiemaatschappij in Den Haag. De huisjes
brachten destijds
gemiddeld 670 gulden op. Duidelijk minder dan 23 jaar eerder,
een teken
dat ze al aardig begonnen te slijten. Dankzij de nieuwe
wijken buiten
de stadswallen was er inmiddels behoorlijk concurrentie voor
deze
negentiende-eeuwse revolutiebouw in de binnenstad.
Na de woningmaatschappij uit Den Haag volgde een
houthandelaar in
Steenwijk als uitbater en vervolgens notaris Eelman als
stroman voor
een andere vastgoedbeheerder.
In
afwachting van de sanering
In 1928 kwam
het straatje in handen van de NV
Huizenexploitatiemaatschappij
Koningslaan in Den Haag. Toen die na de oorlog hoorde van de
saneringsplannen in de buurt bood die in 1953 de huisjes aan
de
gemeente aan voor fl 1.500 (fl 250 per woning). Ze was
daarmee een van
de eerste huiseigenaren in de buurt die afstand deden van hun
bezit. In
afwachting van de afbraak werden de huisjes vervolgens nog
veertien
jaar door de gemeente verhuurd. Van onderhoud was toen
natuurlijk geen
sprake meer.
Vier jaar voor de afbraak waren in 1963 nog drie van de zes
huisjes
bewoond. Op nummer 34 woonde toen een oude alleenstaande man,
die al 22
jaar in het straatje woonde. Zijn naaste buren op nummer 36
waren een
gezin met drie kinderen, waarvan de vader op de veiling in
Den Hoorn
werkte en op nummer 32 een gezin met een kind van drie jaar,
waarvan de
vader een baan had bij de Lijmfabriek aan de Rotterdamseweg
en achter
zijn huis duiven en konijnen hield. Allen betaalden destijds
fl 2,65
huur per week aan de gemeente, blijkt uit een enquête naar de
woonomstandigheden in de saneringsbuurt. Het vooruitzicht van
een flat
was voor geen van de ondervraagden een aantrekkelijke optie.
Voorgeschiedenis
Op het perceel waarop de huisjes zijn gebouwd stond ooit een
huis dat
in 1783 voor veertig gulden werd gekocht door Cornelis
Hissels. De
huizen waren in die tijd vrijwel niets meer waard. De
stedelijke
economie bevond zich destijds op een ongekend dieptepunt en
de buurt
was daardoor ernstig in verval. Vrijwel niemand kon toen
enige huishuur
opbrengen. In 1716 was het huis nog voor 360 gulden van de
hand gegaan
en in 1638 had Pieter Leckermelck er ooit 750 gulden voor
betaald, maar
dat was dan ook de Gouden Eeuw, toen iedereen in Delft nog om
een
woning vocht.
Bijna veertig jaar na zijn aankoop kreeg Hissels in 1822
toestemming
het huis af te breken. Het open erf verkoopt hij in 1826 voor
hetzelfde
bedrag dat hij ooit voor het huis had betaald aan Hendrik
Bremmer,
schipper te Schiedam, die aan de Molslaan al enkele percelen
bezit en
het als achtererf in gebruik neemt.

Bovenaanzicht van de huidige situatie.
|
NB:
Klik
op de afbeeldingen voor een vergroting.

Krastekening
van Kees van der Wiel naar een foto van
A. Benfer uit 1933 van het straatje in de zon.

De
rommelige resthoek achter de winkels van de Paradijspoort,
waar ooit
het afgebroken straatje was.

Deel van verkoopadvertentie in Delftsche Courant 4 juni
1882.
Klik op de afbeelding voor de volledige advertentie.

Advertentie
van de zaak van de huisbaas in de Jacob
Gerritstraat.

Het poortje ernaast, met rechts achter het muurtje
de woningen Pieterstraat 38a t/m k.
Foto Openbare
Werken 1955.

Foto van de poort en haar bewoners in 1930 van een
onbekende
fotograaf uit het blad Groot Rotterdam.

Verkoopadvertentie, Delftsche Courant 5 november 1905.

In
de poort omstreeks 1958 van links naar rechts: Alie, Koos,
Alida, Kees en Gerda Spiero op bezoek bij hun tante Nel
Bloem, die in
de poort op nr 32 woonde en getrouwd was met Hannes
Rozenburg, een
bekend dammer.

Foto van L. van der Poel van de poort in 1961.
> |