De verdwenen Paradijspoort
www.achterdegevelsvandelft.nl

Paradijs vol krotwoningen

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

De Paradijspoort is nu een deel van de Delftse koopgoot In de Veste. Het is een nieuwe versie van een oud slopje dat ooit op ongeveer dezelfde plaats tussen de Pieterstraat en de Gasthuislaan heeft gelegen in de dichtbewoonde armenbuurt die een halve eeuw geleden is ‘gesaneerd’ (c.q. gesloopt) voor het huidige winkelcentrum. Het steegje is in zijn geschiedenis meerdere malen uit zijn eigen as verrezen. Echt paradijselijk was het wonen er niet.

De Paradijspoort omstreeks 2010.

Woningtoestanden in de Gouden Eeuw
De Gouden Eeuw zorgde in veel Hollandse steden voor benauwde woningtoestanden. Tal van achtererven werden volgebouwd met huisjes die alleen via nauwe poorten of slopjes toegankelijk waren. Zo verrees in de 17e eeuw ook de Paradijspoort op het achtererf van het huis Het Groene Paradijs aan de Gasthuislaan, waarschijnlijk dankzij de activiteiten van de daar wonende timmerman Jan Gijsbrechtsz van Mishout. Hij verkocht zijn bouwsels aan lakendrapier Dionijs Jacobsz.


De volle bebouwing tussen de Gasthuislaan en de Pieterstraat op de Kaart Figuratief van omstreeks 1675.

Leegstand
In de achttiende eeuw liep het inwonertal van veel Hollandse steden fors terug. In deze poort stonden toen nog acht 'cameren' (eenkamerwoningen), die bij gebrek aan bevolking steeds slechter verhuurbaar werden. Vijf van de acht werden in 1749 nog bewoond, door een schoenlapper, een schoonmaakster, twee weduwen, die allen mede van de armenzorg afhankelijk waren en Jan Smout, een ‘gegageert zoldaat’. De laatste was, toen het tot betalen kwam inmiddels nergens meer te vinden.

Aardappelveldje
Zoals vele andere vervallen huisjes in deze buurt werden ze kort na 1800 afgebroken om aan de drukkende belastingen te ontkomen. In 1803 kocht Jan van der Kade de drie laatste huisjes in de poort, samen met het huis op de hoek in de Pieterstraat. Voor de vier krotten betaalde hij samen vijftig gulden. Tot de laatste bewoners behoorden de ongehuwde Maria Swarthoff en de weduwe Overgaag, die beiden in resp. 1799 en 1800 op kosten “van de armen” begraven werden. Het terrein kwam braak te liggen en werd eigendom van aardappelkoopman Krijn Verheul, die het mogelijk gebruikte om er aardappels te poten. Bij de opmeting voor het kadaster omstreeks 1825 werd het perceel D 782 gekwalificeerd als 'tuin', dat wil zeggen moestuin (een bloementuin heette ‘erf').

Nieuwe revolutiebouw
In de loop van de negentiende eeuw groeide de bevolking van de stad weer. In 1849 kocht timmerman Willem Verbeek de percelen rond de verdwenen poort op en kreeg een vergunning voor het plaatsen van een steiger en schutting. Hij bouwde er tien huisjes, vijf aan de Pieterstraat en vijf daarachter in de opnieuw in gebruik genomen Paradijspoort. Ze werden door het kadaster genummerd D 1337-1346 (zie hulpkaart). Na de bouw verkocht hij ze aan zijn vader Cornelis Magrinus Verbeek voor ƒ 1750.
Aan de overkant van de poort op de hoek van de Pieterstraat kocht Cornelis Magrinus nog een oud huisje op met een leeg perceel ernaast. Hij brak de bouwval af en zette er drie nieuwe voor in de plaats.
Toen in 1856 een Gezondheidscommissie in Delft een eerste onderzoek instelde naar de woonomstandigheden in Delft werden de nieuwe woningen in de poort al aangemerkt als een van de voorbeelden van onverantwoord bouwen op de vierkante centimeter, waar alle licht en lucht ontbrak. Enkele jaren eerder had de cholera daar al stevig huisgehouden. In 1862 deed schipper Johannes van Veen ook een duit in het zakje. Achter de twee rijen van vijf huisjes bouwde hij in de steeg een derde rij van zeven huisjes dwars op de poort op hetzelfde voormalige aardappelveldje.
Een jaar later kocht de eerder genoemde firma Verbeek en Zoon aan het einde van de Pieterstraat (bij de Doornikstraat) ook de afgedankte Stadsarmenschool op. Dat was vermoedelijk een verbouwde refter (eetzaal) van een middeleeuws klooster. Ze sloopten de school en zetten daar aan de straat en in de steeg erachter nog eens dertien woningen neer. Cornelis Magrinus kreeg zo 26 huisjes in de buurt. In 1867 deed hij alles over aan zijn zoon Willem voor ƒ 10.500. 

Particuliere sanering/renovatie
Tenslotte kwam dit Verbeek-imperium op 12 mei 1890 in openbare verkoop bij notaris W.L. Verschoor. Kopers waren bekende exploitanten van onroerend goed: het voormalig schoolterrein ging naar G. Jansen, het Paradijspoortcomplex naar Pieter Brouwer. De 25 huizen brachten vrijwel hetzelfde bedrag op als 23 jaar eerder bij de onderlinge verkoop (nu ƒ 10.680). De gebreken aan de woningen kwamen inmiddels al aardig aan het licht. Bovendien ondervonden ze gevoelige concurrentie van de nieuwe arbeiderswoningen in de inmiddels nieuwgebouwde buurten buiten de oude stadswallen. Zowel Jansen als Brouwer besloten daarom tot 'sanering/renovatie' van hun nieuwe bezit over te gaan. Het oudste blok van twee rijen van vijf kleine huisjes in de Pieterstraat en de Paradijspoort verbouwde Brouwer tot vijf iets grotere tweekamerwoningen in de Pieterstraat. De zeven huisjes daarachter in de dwarsslop van de Paradijssteeg, deed hij korte tijd later over aan Pieter Borsboom.

Nog zes huizen erbij
Inmiddels waren ook andere investeerders aan het bouwen geslagen in de steeg. Kort voor de invoering van de straatnummering in 1877 bouwde Hendrik van Veen aan de oostzijde van de steeg drie huisjes, die genummerd werden Gasthuislaan 72-76. Dirk van Veen brak drie jaar later aan de overkant van de steeg een pakhuis af en verving dat ook door drie huisjes, genummerd Gasthuislaan 56, 56A en 56B, want bij de hernummering van de huizen in 1877 werd de poort gezien als een verlengstuk van de Gasthuislaan en niet van de Pieterstraat. Een verzoek in 1874 om de poort aan de zijde van de Gasthuislaan ook nog te overbouwen bij de vernieuwing van het ernaast staande pand nr 80 was de gemeente echter al te gortig.


De bebouwing van de poort op een luchtfoto uit de jaren ’20 van de vorige eeuw.


De poort te midden van de toenmalige bebouwing aan de Gasthuislaan.

Woningonderzoek
Uiteindelijk werd in 1905 het hele krottenlabyrint van 14 huisjes eigendom van kruidenier Simon van der Velde, die zijn zaak had op de Vlamingstraat (nr 72).
In 1906 onderzocht een nieuwe Gezondheidscommissie in het kader van de nieuwe Woningwet opnieuw de woningen in de Paradijspoort. Nu heel minutieus. Het waren een- en tweekamerwoninkjes met huren van ƒ 1,00 tot ƒ 1,50 per week. De duurdere waren van binnen betimmerd met een alkoof of een keukentje. Ze hadden enkele gemeenschappelijke privaten buiten op de plaats. Muren en vloeren bleken vochtig en slecht. In een paar huisjes liep onder de vloer een open riool, dat slechts was afgedekt met een plank. Sommige huisjes zaten vol wandgedierte. De ingang van de poort werd exact opgemeten en bedroeg 1,07 meter. De poort zelf was 25 meter diep. Het dwarsslop met daaraan zeven huisjes (nrs 58 t/m 70) stond aan een plaatsje van 2,42 breed. Elk huisje daaraan was 3,25 meter breed en 6,85 diep. In 13 van de huisjes waarvan de gegevens bewaard zijn gebleven woonden op het moment van het onderzoek samen 71 mensen. Bij het onderzoek werden bij enkele huisjes aanbevelingen gedaan het riool af te dichten en het dak aan te strijken, maar verder zag men toen nog geen reden tot directe actie. (Zie hier het onderzoek naar het huisje nr 60)

Onbewoonbaar verklaard
Tien jaar later, in 1916, werd het hele complex onbewoonbaar verklaard vanwege het vrijwel geheel ontbreken van licht en lucht. Bovendien verkeerden de woningen in een ‘treurige staat van onderhoud’, aldus B&W en bleef de eigenaar jaren lang in gebreke om de geëiste verbeteringen aan te brengen. Na de onbewoonbaarverklaring wist Van der Velde het hele spul voor circa 4.000 gulden te verkopen aan timmerman Pelgrim van Lutterveld, die er wel het hoognodige aan vertimmerde.
Ondertussen lag sinds het begin van de Eerste Wereldoorlog alle woningbouw vrijwel geheel stil, waardoor al snel grote woningnood ontstond. Daardoor werd de ontruiming van de woningen steeds weer met een half jaar uitgesteld. In 1921 was slechts een van de 14 woningen ontruimd, in 1925 volgde vijf anderen. De bewoners in de vochtige en tochtige woningen liepen dagelijks risico op tuberculose en in 1919 werd er zelfs vlektyfus geconstateerd.


Een foto uit de jaren 1920 van de Gasthuislaan twee huizen voorbij de Paradijspoort. Het overbouwde poortje midden op de foto bood overigens ook een achteringang naar het plaatsje in de Paradijspoort.

Nog steeds onverklaarbaar bewoond
Tien jaar na de formele onbewoonbaarverklaring zijn er nog steeds acht huisjes bewoond. De poort wordt echter steeds meer een publieke steen des aanstoots. In 1924 toog een verslaggever van de Delftsche Courant naar de poort om de lezers een fel realistisch beeld van de woonomstandigheden te geven. Hij bezoekt er een weduwe met een snoepwinkeltje, een huis waar de kinderen bij regen uit bed gehaald moeten worden omdat ze anders in de nattigheid liggen en een ander waar door de muur van de bedstede naar buiten kunt kijken. Nog steeds wonen hier gezinnen met acht en negen kinderen in een ruimte met een lekke onbeschoten zolder. Hij zou het slop liever “Tuberculosehaard’ dan “Paradijspoort” noemen. (Lees hier de reportage in de Delftsche Courant van 16 juli 1924)
Als in 1925 de ontruiming van de woningen voor de 19e keer voor een half jaar wordt uitgesteld, trekt de communist Schalker in de Gemeenteraad fel van leer tegen de verantwoordelijke SDAP-wethouder Baart en schildert de jarenlange misère in geuren en kleuren. In juli 1927 wordt de ontruimingstermijn van de laatste twee woningen opnieuw, nu voor het laatst, met een half jaar uitgesteld.


De verdwenen Paradijspoort in 1973, gezien vanuit een studentenkamer aan de Brabantse Turfmarkt.


De bebouwing op een kadasterkaart van vlak voor de sloop in 1973.

De situatie op een kadasterkaart van 2021.

Alles plat
Als in 1973 de hele buurt definitief met de grond gelijk gemaakt wordt voor het nieuwe winkelcentrum In de Veste, staan de huisjes er nog steeds, als een van de laatsten. Ze hebben dan een halve eeuw dienst gedaan als opslag van schilderspullen van de Firma Leertouwer op de Gasthuislaan, die ze in 1921 voor dat doel had aangekocht.



De Paradijspoort in 1926. Tekening van Jan Heesterman. (Collectie Stadsarchief)







Close-up van de poort en omliggende woningen in 1960. Foto’s W. van der Poel.







De lege erven rond de Paradijspoort op een ingekleurde versie van de oudste kadasterkaart van circa 1825. (Collectie Rijksdienst Cultureel Erfgoed)



Het eerste nieuwe woningblok in de poort op een hulpkaart van het kadaster uit 1849.



Het verzoek van aannemer E.H. Luxemburg in 1874 om met de verbouwing van het pand Gasthuislaan 80 ook de poort te mogen overbouwen. Notulen Commissie van Fabricage, 14 aug. 1874.



Verkoopadvertentie van acht van de veertien huisjes in de poort in de Delftsche Courant van 9 maart 1890.








De bebouwing van de Paradijspoort op een kadasterkaart van circa honderd jaar geleden, met vermelding van de toenmalige huisnummers.


Verkoopadvertentie van negen huisjes in de poort in de Delftsche Courant van 23 juli 1905.


Delftsche Courant, 14 februari 1919.


Curieus bericht in de Delftsche Courant van 21 juli 1925.


Fragment uit het Gemeenteraadsverslag in de Delftsche Courant van 21 juli 1925.


Delftsche Courant, 18 juni 1926.


Delftsche Courant, 19 juli 1927.

Kees van der Wiel
 
Nadere informatie over de verdwenen Paradijspoort
Oorspronkelijk geplaatst 2008; herzien juni 2021.
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft