Oude Delft 85 (en 87)
www.achterdegevelsvandelft.nl

Een geschiedenis van wijnkopers en slagers

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Oude Delft 85/87 is de rechterhelft van een dubbel huis tegenover de Sint Jansbrug. Nummer 87 was vroeger de slagerswinkel op de begane grond en is inmiddels geheel opgegaan in nummer 85. Vanaf de straatkant zien OD 83 en 85 eruit als twee identieke helften van dezelfde grootte. Maar achter de gevel is dat ook nu weer anders. Een steegje links van de wederhelft Oude Delft 83 geeft toegang tot wat ooit een apart perceel was, dat mogelijk doorliep tot aan de stadsvest, met daarop een huis. Dit is nu het achterhuis en de (inmiddels minder diepe) tuin van nummer 85.

Voorgeschiedenis in vogelvlucht
Ooit vormden Oude Delft 83 en 85 samen één groot huis. De vroegste vermeldingen daarvan dateren van voor de grote stadsbrand. In 1527 kocht kuiper Cornelis Constants het dubbele huis aan de straat van Jan Jacobsz, die erachter woonde. Dit zou wel eens kunnen wijzen op het opsplitsen van een grote brouwerij in kleinere eenheden. Eigenaren in de zestiende en begin zeventiende eeuw waren leden van de Delftse elite – de families van der Dussen en Van Adrichem. Ze waren niet alleen brouwers, maar ook burgemeesters, weeshuismeesters – en grote vastgoed-eigenaren.
Een groot deel van de achttiende eeuw was het huis de woning en werkplaats van scheepspompenmaker Gideon van Nimwegen. Zijn dochter erfde het huis en verkocht het tegen het einde van haar leven in 1804 in twee afzonderlijke delen. (Lees meer over de periode van het "dubbele huis" bij Oude Delft 83.)

Wijn op bier geeft plezier
Voor we de geschiedenis van Oude Delft 85 na 1804 beschrijven, eerst meer over het oude achterhuis. Halverwege de zeventiende eeuw kocht wijnhandelaar Johan (Jan) Arienz. Lan(t)svelt dit als “huis, mouterie in de poort” van de toenmalige eigenaar van het dubbele huis, Cornelis Hambrouc, en verbouwde het tot wijnhandel. Lantsvelt trouwde in 1650 met Belijtgen Oscoop. Toen zijn vrouw in 1678 overleed werden hun gezamenlijke bezittingen geïnventariseerd in belang van hun kinderen, waarvan er nog tussen de 20 en de 25 jaar en ongehuwd waren en dus toen wettelijk minderjarig. Hun “wijncoopershuijs en erf aen westsijde van de Oude Delft” bleek destijds 1600 gulden “waerdich”, “Alle de wijnen in t packhuys met het vaetwerck t samen” 600 gulden. Om in perspectief te plaatsen: zij hadden naast hun huis achter de Oude Delft ook nog een huis met tuin op de Buitenwatersloot die samen op 500 gulden werd getaxeerd! Wijn was een luxeproduct, gedronken door een klein deel van de bevolking. (De "gewone mensen" dronken nog steeds, noodgedwongen, bier, dat als gekookt product over het algemeen veiliger was dan water.)
Johan Lantsvelt werd uiteindelijk op 3 januari 1692 met 14 dragers naar een graf in de Oude Kerk gebracht.


De begrafenis van wijnkoper Johan Lantsvelt met 14 dragers aangetekend in het begraafboek van de Oude Kerk. Hij liet vier meerderjarige kinderen na.


Een dame aan de wijn, geschilderd door Vermeer circa 1650.

Failliete boedel
In 1696 kocht wijnhandelaar Hendrik van der Burgh het huis. Zijn handel kwam echter al vrij snel in de problemen. In 1707 moest hij het achterhuis overdragen aan Adriaan Hoppesteijn van Leeuwen. De naam van Hoppesteijn van Leeuwen komt in Delft op veel juridische documenten voor. Hij was een bekende notaris, maar bemoeide zich ook met de accijnzen op wijn. Op sommige documenten staat zijn naam samen met die van Antoni van Leeuwenhoek – die behalve wereldbekend geleerde onder meer ook stadswijnroeier was. We zien graag voor ons dat de chique notaris het pakhuis kocht om zijn wijnvoorraad zeker te stellen – en vervolgens van Leeuwenhoek vroeg te controleren of zijn vaten vol genoeg waren. Maar Hoppesteijn van Leeuwen blijkt hier op te treden als curator van de failliete boedel van de wijnhandelaar, die wellicht wegens de accijnzen in het krijt stond. Vervolgens kocht hij het “weldoortimmerd huys met een seer bequaam wijncooperspackhuys waer inne de wijncooperije lange is en alsnog werd gedaen, nevens packsolders en een poort” tijdens de openbare verkoping op via een stroman. Wellicht heeft hij het daarna Van der Burgh weer in huur gegeven voor een doorstart van de handel om zijn schulden af te betalen. Erg succesvol was dat niet, want drie jaar later moet Van der Burgh van de curator zijn bed (destijds een kostbaar bezit), een Bijbel met gouden sloten, een Ceulse wijnkan met zilverbeslag, zilveren lepels en andere waardevolle spullen afstaan ter voldoening van zijn schulden.

Drama in timmermansgezin
De volgende eigenaar werd timmerman Adriaan van Nispen, die in 1725 het huis kocht “met pakhuys, paksolder en poort”. Toen zijn vrouw, Catharina Brandt, in 1739 overleed, was hij zelf inmiddels "wegens kranksinnigheijd” in het Sint Joris Gasthuis beland. Het paar had vijf kinderen tussen de 10 en 18 jaar, die naar het weeshuis moesten. Daarom kwam ook nu weer een notaris met hulp van de oudste dochter Petronella de bezittingen inventariseren. Van de zaak stond bij de bewindhebbers van de VOC nog een rekening open van 425 gulden voor de geleverde kisten en ander houtwerk. Knecht Johannes de Vroom had nog f 9.90 te goed voor elf dagen arbeidsloon. Dat loon was dus 90 cent per dag!
De benedenverdieping van het huis bestond uit een “keuken”, een “binnenkamer”, en daarachter een “achterkeuken”, waar gezien de pannen etc. het eigenlijke koken plaats vond. Daar trof de notaris ook een “vogelbak” en een hondje. De eerder genoemde “keuken” was een woonvertrek met een “hanghorlogie” (klok), schilderijtjes en prenten, een tafel en stoelen, Delfts aardewerk en tinnen servies. De binnenkamer was kennelijk de plek waar de moeder was overleden. Er stond een rustbank en er lag allerhande vrouwenkleding. Op tafel lag een kleed van damast en een Bijbel. Onder het huis was een keldertje en boven een “kleersolder”, waar behalve opslag ook geslapen werd.
En dan was er een werkhuis met schaaf- en timmerbanken, een wagen, en allerhande timmergereedschap, zoals 47 verschillende schaven. In dat werkhuis lag ook een briefje van de lommerd, waar f 73,50 was beleend.

Opnieuw een wijnkoper
De volgende eigenaar was weer een wijnhandelaar: Hermanus Ha(a)ring. Hij woonde hier van 1739 tot 1771. Bij het opnemen van de impost-belasting in 1749 bewoonde hij het huis met “een meijd”, die volgens een notitieboekje van de predikant Anthonia Makop heette. Haring was waarschijnlijk een lastig man: hij begon een proces tegen de eigenaar van het dubbele huis, Gideon van Nimwegen, die vanuit dat pand een uitgang had gemaakt in de poort die toebehoorde aan Haring. Bij de burenruzie kwamen nog bewijsstukken uit de tijd van voor de grote stadsbrand van 1536 op tafel. Het oordeel van de dienstdoende schepenen was dat Nimwegen zijn deur mocht houden, maar hem wel met luiken moest afdichten. Ook mocht hij de deur alleen voor bepaalde doeleinden gebruiken. (Zie bij Oude Delft 83 meer hierover.)

Van wijnpakhuis tot slachthuis
Ook Harings wijnhandel eindigde in een faillissement, waarna het huis in 1772 in handen komt van Margaretha van Waijen, de vrouw van VOC-schipper Thomas van Staveren in Wageningen, die een hypotheek op het huis had versterkt. Zij verkocht het vervolgens aan Adrianus Mackor, een vleeshouwer. Bij de koop kreeg hij ook de (waarschijnlijk geschilderde) behangels in de binnenkamer mee en een geschilderd schoorsteenstuk, alle bedsteden, een ladder en een regenton en nog wat losse goederen. Nu wordt het wijnpakhuis een slachthuis.
Adrianus Mackor was in 1771 getrouwd met de slagersdochter Maria Johanna Oversloot. Ze hadden samen een kraam op de Vleeshal, de enige plek waar destijds vlees mocht worden verkocht in Delft. Toen Mackor in 1785 overleed erfde zijn vrouw het huis, samen met weilanden die haar man bezat in de polders buiten Delft. Het jaar daarop trouwde ze met Paulus Verheul, ook een slager. Verheul overleed in 1797 en Maria Oversloot in 1808.
Inmiddels was het achterhuis/slachthuis verkocht aan slager Gerrit Meijer. In 1804 lukte het Meijer om de rechter helft van het dubbele huis aan de gracht erbij te kopen. Hij betaalde er in deze economisch sombere tijden op een veiling 1.010 gulden voor. Gerrit Meijer bezat nu een huis waar hij met zijn gezin in kon wonen, pal voor zijn eigen slachthuis. De dieren konden via zijn steegje naar de slacht worden geleid. Begin 19de eeuw voegde Meijer de twee percelen kadastraal samen tot wat nu bekend staat als Oude Delft 85 (destijds wijk 2 huis 16).


De stedelijke Vleeshal op een ingekleurde gravure van Coenraad Decker (1650-1685) uit de zogenoemde ‘rode’ stadsgeschiedenis van Van Bleyswijck.

Slagersdynastie Meijer
Meer dan een eeuw lang zou het huis gedurende vier generaties in de slagersfamilie Meijer blijven. De "eerste" Meijer heette Gerrit, zoon van Casper Meijer. De oudste zoon van Gerrit heette ook Casper. Hij erfde het huis en slagersbedrijf. De derde eigenaar was Caspers oudste zoon, Gerardus, en de vierde was diens zoon – je raadt het al – Casper (eigenlijk, Casper Willem).
De eerste Gerardus (of Gerrit) Meijer werd geboren in 1760 en trouwde in 1784 met Gerarda Rademaker. Hij kocht het achterhuis in 1797 en verplaatste zijn slachthuis uit de Oude Langedijk daarheen. Ruim honderd jaar later laat zijn achterkleinzoon Casper Willem in de Delftsche Courant trots weten dat slagerij Meijer de “oudste vleeschhouwerij van Delft” is.

Nieuwe gevel
Ruim tien jaar nadat de familie Meijer er zijn intrek nam, werd het pand flink onder handen genomen. Er kwam een nieuwe voorgevel en de voorste helft van het voorhuis kreeg een extra verdieping met een dwarskap. In een van de nieuwe zolderdakbalken van Oude Delft 85 staat de datum “1817” ingekerfd, met daarboven de letters “TS”, wellicht een verwijzing naar de naam van de timmerman. Tot op de dag van vandaag heeft het huis nog steeds een "typische" 19de-eeuwse indeling, met een lange gang direct achter de voordeur en met een centraal trappenhuis.
Gerrit Meijer boerde goed met zijn vleeshandel. Hij belegde zijn geld in vastgoed, grond, aandelen en obligaties. Toen hij in 1830 overleed was zijn nalatenschap 45.000 gulden waard. Het huis telde daarbij slechts mee voor 2.000 gulden.
Rond 1820 verhuisde Gerrit naar een van zijn andere huizen en nam Casper de slagerij over. Caspers zus, Catharina Meijer, trouwde ook met een slager, Cornelis van Buuren. Hij werd Caspers zakenpartner. In 1822 slachtten Meijer & Van Buuren 61 koeien, 122 kalveren en 83 schapen, blijkt uit een overzicht van de jaaromzet van Delftse vleeshouwerijen. Daarmee behoorden zij tot een van de grootste van de 16 rundvee-slagerijen in Delft.

Familiekwestie
Casper trouwde in 1821 met Petronella Rodenrijs. Samen kregen ze vier kinderen. De oudste, Gerardus, was bestemd voor het familiebedrijf. Twee jaar voor Caspar in 1862 overleed, maakte hij een testament waarbij hij Gerardus de mogelijkheid bood om het huis met slachthuis te kopen voor 4.000 gulden. Gerardus wees dit voorstel af. In plaats hiervan huurde hij het pand van zijn vader voor 180 gulden per jaar (terwijl Casper zelf het pand ooit huurvrij van zijn vader had genoten!).
Het fortuin van de familie Meijer was in één generatie flink geslonken en veel van de andere panden in Delft waren al verkocht. Bij de verdeling van de nalatenschap van Caspar ging het eigendom van Oude Delft 85 (ter waarde van 4.700 gulden) over op Theodorus van Rutte, Caspers kleinzoon, een zoon van Gerards zuster, die al in 1853 was overleden. Gerardus Meijer kwam daardoor in het huis van zijn 11-jarige neefje te wonen. Pas in 1881 kocht Gerardus het terug van Theodorus van Rutte, toen 30 jaar oud. Hij betaalde 8.000 gulden. (Heeft hij er ooit spijt van gehad dat hij in 1860 niet is ingegaan op het aanbod van zijn vader om het destijds voor de helft van die prijs te kopen?)


Deze foto is niet genomen in het slachthuis van vleeshouwerij Meijer, maar van slager Brouwer op de Brabantse Turfmarkt (nr 32) omstreeks 1900.

Prijskoeien
De "tweede" Gerardus Meijer (1822-1899) had tot bijna in de twintigste eeuw de leiding over het familiebedrijf. Jaarlijks tegen Pasen stond zijn naam in de krant, als koper van enkele van de zwaarste koeien in de regio. Met dit zogenoemde Paasvee boden de slagers tegen elkaar op. In 1851 pronkte Meijer met een koe van 695 kilo en twee vette kalveren van samen meer dan 300 kilo. De prijsdieren werden doorgaans trots op straat tentoongesteld, voor ze naar achteren werden geleid voor de slacht. Het gebied rond Delft en Schiedam stond destijds bekend om het fokken van het dikste vee, vooral dankzij de zogenoemde ‘spoeling’, een afvalproduct van de lokale gist- en jeneverfabrieken dat zeer eiwitrijk veevoer was.

Eindelijk winkel aan huis
Tot ver in de 19de eeuw mocht vlees in Delft alleen in de Vleeshal onder toezicht worden verkocht. Die vleesmarkt sloot om 1 uur 's middags. Herbergiers en restauranthouders die op het laatste moment nog vers vlees wilden bemachtigen voor onverwachte gasten grepen daardoor vaak mis. Delft liep in dit opzicht achter op veel andere Nederlandse steden. In 1868 verscheen hiertegen een protestbrief van de Delftse slagers in de landelijke pers. Dat had succes: in 1871 werd de vleesmarkt opgeheven. Vanaf dat moment mochten slagers in Delft hun vlees in eigen huis verkopen, zij het met de nodige vergunningen en hygiëne-inspecties. Gerardus verspilde geen tijd en vroeg direct toestemming om de voorste helft van de begane grond van zijn huis te herbouwen tot slagerswinkel.


Typische slagersfoto: slager Van der Voort op het Vrouwjuttenland heeft een vette koe op de kop getikt.

De dieren die achter het huis werden geslacht, konden nu in de etalage worden opgehangen om klanten te trekken. Toen de huizen in Delft in 1876 nieuw genummerd werden (in plaats van de oude wijknummers), werd het Meijer-huis nummer 85 en de Meijer-winkel nummer 87, met een eigen ingang vanaf de straat. Hij liet die nummers gelijk in de winkelpui uithouwen.
Het oude slachthuis herbouwde Gerardus in 1892. Als aandenken daaraan plaatste hij een gevelsteen. Inmiddels stond zijn oudste zoon Casper Willem (1849-1938) klaar om de zaak over te nemen. Het pand droeg hij voor 6.000 gulden aan hem over; het bedrag werd in mindering gebracht op zijn deel van de nalatenschap. Gerardus overleed in 1899. Casper Willem Meijer was de vierde (en laatste) generatie van de familie in Oude Delft 85. Zijn oudste zoon (Gerardus, uiteraard) werd wel slager, maar in Rotterdam.

Aanstootgevende geuren uit het achterhuis
Voor zijn slachthuis en slagerij moest Casper Willem een Hinderwetvergunning aanvragen. Die vergunningen werden steeds verleend, maar in 1916 rezen er problemen. Er waren klachten in de buurt over aanstootgevende geuren uit het achterhuis. Politiecommissaris A. Poelman kwam daarop in september 1916 een kijkje nemen in het slachthuis en zag diverse opgerolde dierenhuiden liggen en een voorraad zout. Hij concludeerde dat Meijer zonder toestemming een nevenbedrijf dreef met het zouten van dierenhuiden. Meijer beweerde dat hij de huiden in huis had om ze voor lokale slagers te transporteren naar de Coöperatie in Rotterdam. In een schriftelijke verklaring beschuldigde hij Poelman ervan dat hij hem niet formeel met “U” had aangesproken, maar hem familiair met "jij & jouw" had bejegend. Over een volgend bezoek rapporteerde de dienstdoende politie-inspecteur dat Meijer meteen een onaangename toon tegen hem aansloeg. Uiteindelijk vroeg Meijer toch maar formeel een vergunning aan voor het ontvangen en vervoeren van dierenhuiden. Die werd hem verleend, op voorwaarde dat de huiden niet langer dan 36 uur op het terrein zouden blijven.
In april 1918 overleed Caspers vrouw, Maria Hiltermann. Daarop sloot Casper (68 jr) de winkel, verkocht zijn meubels en verhuisde naar de Kolk, waar hij verder stil ging leven. Daarmee kwam aan de Meijer-dynastie een einde in dit huis. Casper overleed in 1938.


Slager Casper Willem Meijer (1849-1938).

Zijn vrouw Maria Hiltermann (1849-1918).

Nog steeds in de familie, maar met huurders
Na het vertrek van de laatste Meijer werd het huis verhuurd. Op de woningkaart zien we dat gezinnen en alleenstaanden regelmatig in- en uittrekken, tot na de tweede wereldoorlog.
Hoewel dit een schone breuk lijkt, was Oude Delft 85 in feite nog steeds een familieaangelegenheid. Het huis was nu eigendom van een neef van Casper Willem Meijer, de sigaretten- en sigarenimporteur en - handelaar Hendrik Swarttouw op de Molslaan. Na het overlijden van hem en zijn vrouw kwam het huis in 1949 in bezit van hun dochter Maria (1892-1962). Zij was sinds 1916 getrouwd met de architect Hendrik Thunnissen. De familie Thunnissen-Swarttouw verkocht het huis in 1971 tenslotte aan één van de huurders. Sindsdien wordt het huis weer bewoond door de eigenaren.
Dat Oude Delft 85 in de periode 1918-1949 in familiehanden is gebleven, is misschien de redding geweest van het pand. Het Ministerie van Onderwijs had namelijk in de loop der jaren vrijwel alle omliggende panden tussen de Poppesteeg en de Smitsteeg langs de Oude Delft opgekocht. Het plan was om in dit woonblok, waarin ze aan de Westvest ook al veel gebouwen in bezit had, een nieuw hoofdgebouw van de Technische Hogeschool te bouwen. Het is daarom zeer waarschijnlijk dat soortgelijke ouvertures ook naar de Swarttouws zijn gemaakt. Waarom ze het nooit hebben willen verkopen, weten we niet - maar hun standvastigheid heeft waarschijnlijk het hele blok gered. Na de oorlog ging het plan definitief niet door; de nieuwe campus van de TU werd buiten het stadscentrum gebouwd.

Oorlogsgeheim
In 1928 nam stoffeerder Nicolaas van Oyen zijn intrek in Oude Delft 85. Hij vestigde zijn bedrijf in het oude slachthuis achter OD 85. Toen zijn ouders eind jaren ’60 overleden bleef hun zoon Nico hier wonen en kocht in 1971 het pand van de familie Thunnissen voor 27.000 gulden.
Nico begon als nieuwe eigenaar een uitgebreid renovatieproject. Het huis stond sinds 1967 op de Rijksmonumentenlijst, maar was inmiddels in zeer verwaarloosde staat. Adviseur bij de renovaties was Derk Jan de Jong, bouwkundig ambtenaar bij de Monumentendienst in Delft. Toen Nico in 1980 vrij plotseling overleed waren de geplande verbouwingen nog nauwelijks begonnen. Derk Jan de Jong en zijn vrouw besloten daarop het huis te kopen.
Aangezien Nico geen directe familie had in de omgeving, was het aan Derk Jan om achtergebleven spullen op zolder op te ruimen. Tot zijn verrassing vond hij daarbij een dagboek uit de oorlogsjaren. Daarin las hij dat Duitse soldaten een keer midden in de nacht een bezoek brachten aan Oude Delft 85, op zoek naar Nico. Nico wist uit zijn slaapkamerraam het dak op te klimmen en zich te verbergen achter een schoorsteen, waar hij uit het zicht bleef van de Duitsers. Ook kwam er een geheime schuilplaats met een matras te voorschijn, boven een vals plafond aan het einde van de gang beneden. In de achtertuin werd later nog een pistool opgegraven.
Derk Jan de Jong heeft de geplande renovatie voltooid. In 1986 begon het bedrijf Terra een keramiek atelier in de voormalige slagerswinkel. Toen zij een aantal jaar later vertrokken, werd de winkel definitief woonruimte. Ook het oude slachthuis is gerenoveerd, nadat het dak er in 1990 bij een storm afwaaide. Ook dat is tegenwoordig weer woonruimte. Sinds 2003 wonen er andere eigenaren.


Dwarsdoorsnede van het huis op een bouwtekening uit 1972.

  

 
Patricia Wind-Smith
met gebruikmaking van eerder onderzoek van Johan Geertzenwijk



Oude Delft 85, gezien vanuit de Nickersteeg. Foto van de auteur.


Huisnummering in de nieuwe winkelpui van eind 19e eeuw.


Achterzijde van de het huis met daarvoor het achterhuis (voormalig slachthuis) in 1986, voor de latere renovatie.


Het huis, met achterhuis, van boven gezien, op Google View.


Betaling aan Anthonij van Leeuwenhoek in een akte van notaris Hoppesteijn van Leeuwen uit (juli) 1722.


De wijnroeier. (Houtsnede, 17e eeuw)


Handtekening van notaris Hoppesteijn van Leeuwen uit 1711.


Het dubbele huis met achterhuis op de kaart van Delft in de Stedenatlas van Blaeu, 1649.


Het perceel op de kadasterkaart van 2022.


Het perceel bij de eerste kadasteropmeting in de jaren 1825-1830.


Delftsche Courant 18-06-1903. Oudste slagerij van Delft.


Inscriptie uit 1817 in de zolderkap. Foto van de auteur.


De begane grond op de bouwtekening uit 1985.


De Paasaankopen van de Delftse slagers in de Delftsche Courant van 18 april 1862.


Bericht van de opheffing van de Vleeshal in Delftsche Courant van 22 januari 1871.


Delftsche Courant, 3 mei 1871.


Gevelsteen ter gelegenheid van de bouw van het nieuwe slachthuis in 1892.


Beschrijving van het huis in een verkoopadvertentie uit 1875. Delftsche Courant, 17 januari 1875. (Het huis is destijds door de huiseigenaar (neef van slager Meijer) te koop gezet, maar niet verkocht.)


Opheffing van de slagerij. Delftsche Courant, 28 juni 1918.


Medaillons van de huiseigenaren Hendrik (overleden 1923) en Marie Petronille Octavia Swarttouw (overleden 1949) op hun grafzerk op de RK-begraafplaats aan de Kanaalweg. Foto Ton Kerklaan, Stadsarchief.


Delftsche Courant, 7 januari 1924.


Het graf van de familie Van Ooyen op begraafplaats Jaffa. Foto van de auteur.


Eind jaren ’80 van de vorige eeuw is de voormalige slagerswinkel enige jaren in gebruik geweest bij keramiek-galerie Terra.


Het dubbele pand 83 (links) en 85/87 (rechts) in 1964. Foto G. Dukker, RCE.
Nadere informatie over Oude Delft 85
Geplaatst: 3 mei 2023
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft