Oude Delft 24 is een royaal grachtenpand met
een achttiende-eeuwse lijstgevel en een verhoogde stoep voor de
voordeur waarvan de deuromlijsting volgens de
Rijksmonumentenomschrijving kenmerken draagt van de stijl van Lodewijk
XIV. Voor Nederland betekent dat eerste helft achttiende eeuw. Het is
een groot diep pand met achter een binnenplaats een fors achterhuis.
Onder het pand bevindt zich een grote kelderverdieping. Het meest
opvallende aan het huis bevindt zich echter aan de binnenkant: een
fraai gedecoreerd interieur met beschilderde plafonds en houtsnijwerk
uit 1883. In dit huis ben ik in 1950 geboren en heb ik
bijna veertig jaar van mijn leven doorgebracht. Nog acht van mijn
broers en zussen zijn hier geboren sinds mijn ouders met hun eerste
zoon uit Breda naar Delft verhuisden en dit pand als huurders
betrokken. Aanvankelijk bewoonden we een deel van het kamerrijke huis.
In 1957 kocht mijn vader het huis, dat we uiteindelijk als gezin met
tien kinderen geheel gingen bewonen. In 1980 kochten wij het huis van
mijn ouders en woonden er tot 1996. In dit huis ligt voor mij bijna
vijftig jaar familiegeschiedenis. | |
| Het
huis op de oudste kadasterkaart van 1825. Met de omliggende percelen
vormde het voor 1736 de voormalige brouwerij De Drie Hoeffysers,
waarvan de contouren op de kaart nog duidelijk zichtbaar zijn. (Zie
rode stippellijn) | In 1868 werd het achterste deel van de
tussenliggende poort van de buurpand (dat dienst deed als pakhuis) bij
het huis getrokken. | Van boven gezien is goed zichtbaar hoe diep het
pand is en in feite uit twee delen bestaat met een binnenplaats
ertussen. | |
Verkoopadvertentie van de voormalige brouwerij
die failliet was gegaan in de Leidse Courant van 27 febr
1736. De gezamenlijk concurrenten kochten hem op om hem op te
heffen en de panden als woonhuizen van de hand te doen. (NB:
Klik op de afbeelding voor een vergroting.) |
Verbouwde
bedrijfsgebouwen van De Drie Hoeffysers De
historie van het huis begint in 1736 wanneer de brouwerij “De
Drie Hoeffysers” aan de Koornmarkt (zie Koornmarkt 41) failliet
gaat. Het terrein en de daarop gelegen gebouwen (vijf huizen, erven,
koetshuis, stallingen) wordt opgedeeld in vijf percelen: twee aan de
Koornmarkt, drie aan de Oude Delft. Het middelste van deze laatste drie
panden is Oude Delft 24. Volgens de veilingakte uit 1736 gaat het om
een huis, “zijnde geweest kelders en een gedeelte van de
brouwerij”. Koper van het pand werd meester timmerman
Cornelis van Buytene aan de Geer. Zelf heeft hij er waarschijnlijk
nooit gewoond. Hij heeft het bedrijfspand verbouwd tot woning voor de
verhuur. In 1749 werd het huis volgens een belastingregister bewoond
door mr. Jan Thierens, advocaat, kwartiermeester en kapitein bij de
schutterij en bovendien regent bij onder meer het Gasthuis en de VOC.
Hij woonde er met vrouw, twee kinderen, zijn moeder (domineesweduwe
Sophia Wevering) en vier dienstboden. Verder had hij nog een chais
(sjees) en een paard. Soldijboekhouder
Na twintig jaar was huisbaas Van Buytene in 1757 gedwongen het huis te
verkopen vanwege te hoog opgelopen hypotheekschulden. De nieuwe koper
werd Christiaan de Man, soldijboekhouder bij de Oost Indische Compagnie
te Delft. Hij trouwde met Maria van Zittert in de Oude Kerk te Delft en
samen kregen zij vier kinderen, waarvan er twee al heel jong zijn
gestorven. Beide families beschikten over een familiewapen (de Man en
Zittert). De Man was groot grondbezitter met eigendommen in het
omliggende platteland, zoals in Absregt, Ackerdijk, Vrijenban, Hof van
Delft, Hoog en Woud Harnas. Hij en zijn vrouw zijn begraven in een
eigen grafkelder in de Oude Kerk. Christiaan was familie
van de kunstschilder Cornelis de Man, die tevens regent was van de
Kamer van Charitate, waarvoor hij een engel schilderde die brood
uitdeelt aan de armen. Nog altijd hangt dit schilderij daar.
Kamerbehangzels en welgereguleerde kelder
Weer twintig jaar later koopt Pieter van Petten in 1777, zoals toen
gebruikelijk, op een veiling “een weldoortimmert, hecht en
modern huis en erve, voorzien van verscheidene behange als onbehange
beneden en bovenkamers, een zeer schone trap, goede keuken, ruime
zolder en extra welgereguleerde kelder”. De koper was ook
gehouden “de kamerbehangzels, spiegel en schilderijen voor de
schoorstenen” over te nemen, afgezien van het schilderij
boven de schoorsteen in de achter benedenkamer, “als zijnde
een familiestuk”. Daarvoor in de plaats werd het schilderij
gehangen dat er eerder al hing. Verder betaalde hij nog 150 gulden voor
de volière op de binnenplaats en alle bedsteden, kasten, de
botterij (voorraadkast) en de kelderplanken, zo blijkt uit het
koopcontract. In totaal betaalde Pieter van Petten fl. 3.950.
Antiquariaat In 1780
werd het huis echter al weer doorverkocht aan Egbert van der Smout voor
fl. 3.800, toen Van Petten naar Den Haag vertrok. Van der Smout was
tussen 1767 en 1783 actief als verkoper van boeken, prenten, medailles
en rariteiten. Daarvoor hield hij onder meer veilingen in de Kamer van
het Lucas Gilde aan de Voldersgracht waar hij partijen boeken verkocht
van overledenen, zoals de verzameling van de Waalse predikant Jaques
Maillaert, muziekmeester Gerard Mahy en van oud-burgemeester Dirk van
Heemskerk (zie Oude
Delft 139).
Aankondigingen
van boekverkopingen van Egbert van der Smout in de
Hollandse Historische Courant van 14 november 1778, 28 maart 1780 en 26
juni 1783. (NB: Klik op de afbeelding voor een vergroting.) |
Toen Van der
Smout in 1783 overleed, bleven zijn weduwe, Johanna de Groot, en zijn
drie kinderen hier wonen. Vier jaar later hertrouwde Johanna buiten
gemeenschap van goederen met Hendrikus Ponsianus, een weduwnaar uit
Schiedam met ook twee dochters. Zij trokken alle drie bij haar in.
Na het overlijden van Johanna in 1803 koopt Hendrikus Ponsianus voor
fl. 2.800 het ”huis en erve” uit de erfenis van
zijn vrouw. Uit haar uitvoerige boedelbeschrijving blijkt dat zij heel
wat sieraden had, zoals paarlen en zilveren kettingen. Ook de dochters
van Ponsianus delen in de erfenis van Johanna: zij erven zijden en
chitzen kleding, linnengoed en huisraad. Als Ponsianus in
1807 overlijdt, heeft hij het huis in 1803 al op naam van zijn beide
dochters gezet. Zij blijven eigenaar tot 1818, maar woonden er toen
zelf niet meer. Dochter Johanna was getrouwd met een Delftse bakker
elders in de stad. En haar zuster Elisabeth trouwde met stadschirurgijn
en vroedmeester Adriaan Besemer, die vaak hulp bood aan minvermogenden,
blijkens zijn overlijdensadvertentie. Elisabeth zelf wordt
verschillende malen genoemd als getuige in geboorteaktes van kinderen
die te vondeling werden gelegd. Kapitein
ter zee Sinds 1807 is het huis verhuurd aan
kapitein ter zee bij de marine Gerard Luijken, die dat jaar trouwde met
Jeanne van Lidt de Jeude en hier in de jaren 1808 en 1809 belasting
betaalde (evenals hun dienstbode Jansje Baanders). In 1814 vertrok het
echtpaar met hun kinderen naar Gouda. Grutter
en ‘oerfeministe met abonnement op miskenning’
In 1818 koopt Jacobus Perk het huis van de gezusters Ponsianus. Perk is
korenkoper en grondbezitter van onder meer weilanden in de Bieslandse
polder. Het huis blijft bijna vijftig jaar in bezit van de familie
Perk. Na Jacobus’ overlijden in 1843 gaat het huis over naar
zijn zoon Adrianus, die grutter, koopman en fabrikant is. Vanaf 1846
dreef hij naast zijn graanhandel onder de naam “J. Perk en
Zn” een vennootschap die zich bezighield met het fabriceren
van lijn- en patentolie. Adrianus werd in korte tijd
tweemaal achter elkaar weduwnaar omdat hij een vrouw en kind verloor in
het kraambed. Hij woont dan nog op het Vrouwjuttenland, waar hij
achterblijft met drie jonge kinderen, van wie Christina Elisabeth Perk
(1833-1906) de jongste is. Zij zou later bekend worden als
negentiende-eeuwse schrijfster en feministe Betsy Perk. Samen met Mina
Kruseman ging zij op toernee. Zij schreven zelf de soms opzienbarende
teksten bijvoorbeeld: “Waarom zou je wachten op de
man?” (Lees meer in haar biografie: http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/Perk
). De TV-serie ‘IJzeren Eeuw’ van de VPRO uit 2015
beschreef haar als “een oerfeministe met een abonnement op
miskenning”.
Na de dood van grootvader Jacobus in 1843 verhuisde het gezin naar de
Oude Delft. Ongeveer vanaf haar tiende tot haar 28e jaar bracht Betsy
dus haar jeugd in goede welstand door in dit huis aan de Oude Delft.
Dat werd anders toen haar vader in 1867 overleed. Haar stiefmoeder,
Theodora Veeren, moest toen het huis verlaten met de kinderen, onder
wie Betsy. Bij het vertrek werd ook de hele inboedel openbaar verkocht,
waaronder secretaires, chiffonnières, schilderijen en
karpetten.
Samen met haar zoon dreef de stiefmoeder ondertussen een vennootschap
“ten behoeve van het door stoomkracht fabriceren van
boekweitmeel en bloem” en bijbehorende handel en was dus al
een voorbeeld dat een vrouw niet altijd afwachtend thuis hoefde te
zitten.
|
Boven:
Met de verkoop van het huis werd ook de inboedel
verkocht. Delftsche Courant, 18 oktober 1867. Links:
Verkoopadvertentie van het huis en naast gelegen graanpakhuis in de
Delftsche Courant van 6 september 1867. Het huis was inmiddels
aangesloten op het gas, maar het water kwam nog uit een bassin met
regen- en welwater (waterkelder). |
| NB:
Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.
Oude Delft 24 anno 2009. Foto van de auteur. Een
blik op de mooie ‘zaal’ aan de achterzijde, in de
jaren ’90. De
binnenplaats van boven gezien. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
Familiewapen
van mr. Johan Thierens.
De familiewapens van de families De Man (links) en Cittert (rechts).
Mogelijk
achttiende eeuws stucwerk in de gang boven de toegang naar de
achterzaal. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
Overlijdensadvertentie van Henricus Ponsianus in de Rotterdamsche
Courant van 22 oktober 1807.
Scheepsmodel van een oorlogsbrik uit de tijd van kapitein ter zee
Gerard Luijken. Marine-museum Den Helder.
Geboorte-advertentie van Betsy Perk. Rotterdamsche Courant, 28 maart
1833.
Overlijdensadvertentie van Jacobus Perk in de Rotterdamsche Courant van
2 november 1843. De
jeugdige Betsy Perk, als dochter van gegoede stand.
Reclame voor het bedrijf van Perk. Delftsche Courant, 18 september 1868.
|
Grote
interieur-renovatie van 1883 Pieter Kok
heeft dit huis nooit bewoond. Zijn zoon Gerard (1841-1897) wel. Hij was
getrouwd met Elisabeth Hens. Het echtpaar woonde er vanaf 1868 en had
geen kinderen. In het huis hebben zij duidelijk hun sporen nagelaten:
“Renovata 1883” staat op een houten timpaan in het
trappenhuis. Het verwijst naar de grondige verbouwing in dat jaar. De
initialen GJK zijn verder ook zichtbaar in het smeedijzeren raster voor
het raam in de voordeur. Het huis kreeg bij die gelegenheid op de
begane grond prachtig beschilderde plafonds en deuren en allerhande
houtsnijwerk in het trapportaal. Het schilderwerk is een
aantal jaren terug onderzocht door de Rijksdienst voor Cultureel
Erfgoed. Het is vermoedelijk werk van de decoratieschilder Willem
Adrianus Fabri (1853-1925) uit Rotterdam. Omstreeks 1900 was hij een
van de belangrijkste decoratieschilders in ons land. Bekend van hem is
het trappenhuis in Paleis Het Loo in opdracht van Wilhelmina.
In Delft is hij ook actief geweest in het huidige café
Einstein aan de Spoorsingel. Dat is geen toeval. Daar woonde destijds
namelijk zijn broer Jacobus Kok, getrouwd met Maria Hens, zuster van
Elisabeth. De broers en zussen hadden kennelijk dezelfde smaak. Reisje
Van Gerard Kok en Elisabeth Hens is verder niet veel bekend. In 1874
heeft de gemeente paspoorten verstrekt voor België, Frankrijk
en Duitsland, waarbij het echtpaar werd vergezeld door twee dames
Drabbe. Kennelijk is er toen een reis gemaakt. In 1889 is het Gerard
verhuisd naar Boekel in Brabant, zijn vrouw Elisabeth naar Teteringen,
vervolgens wonen ze sinds 1890 weer samen in Teteringen. In Boekel is
hij zeer waarschijnlijk tijdelijk opgenomen geweest in Huize Padua, een
tehuis van Franciskanen-broeders waar psychiatrische patiënten
werden behandeld. In 1897 overlijdt Gerard in Princenhage met zijn
vrouw als enige erfgename. De firma P. Kok en Zonen verplaatste in 1895
haar zoutziederij naar Bergen op Zoom. In hoeverre Gerard Kok daarmee
te maken heeft gehad is niet duidelijk. |
| In
1895 werd zowel de jeneverstokerij als de zoutziederij van de Firma Kok
geliquideerd. Delftsche Courant 17 maart (links) en 1 mei 1895 (rechts). |
Het huis is dan
inmiddels in 1894 alweer per veiling verkocht voor fl. 8.700 aan de
vastgoed-firma NV Woningmaatschappij en vervolgens direct doorverkocht
aan Hendrik van Berckel, hoofdingenieur van de Waterstaat in Nederlands
Indië. Hij kocht het als woning voor zijn twee ongetrouwde
zussen Gijsbertha en Clara. Kamerverhuur
Vanaf 1900 tot 1919 zijn er meerdere eigenaren geweest die het huis
uitbaatten voor de kamerverhuur. In de jaren 1900-1914 was C.A.
Hartkoorn de eigenaar. Hij was bediende aan de Technische Hogeschool en
bewoonde het huis met zijn vrouw en verder nog acht inwonenden,
voornamelijk studenten. Begin 1900 hielden ook enige Haagse oog- en
keel- neus- en oorartsen in het huis praktijk, hoewel ze er zelf niet
woonden. Verder werden in het huis lezingen en bijeenkomsten gehouden
van de Theosofische Vereeniging. Later was mejuffrouw Kardolus van 1914 tot
1919 eigenaresse. Zij kreeg het huis op naam na de scheiding van haar
man en zij verhuurde het. De woningkaart van het huis telt in die
periode twaalf inwonenden. Van 1919 tot 1935 is het huis
kantoor van de RK verzekeringmaatschappij “Delfia”,
die echter failliet ging. In 1935 kwam het huis in handen van
mejuffrouw Bik, verloskundige. Zij heeft hier enkele jaren gewoond en
praktijk gehouden. Daarna heeft zij het huis jarenlang in delen
verhuurd tot 1958. | Veel
houtsnijwerk bij de grootscheepse verfraaiing van het interieur in
1883. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed. De
rijk gedecoreerde achterkamer = “zaal”uit 1883.
Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
Delftsche Courant, 23 januari 1887.
Pluim voor de firma Kok bij haar 25-jarig jubileum in het radicale blad
van de socialist Domela Nieuwenhuis ‘Recht voor
Allen’.
Fonteintje in de gang, ook uit 1883. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
Lange
gang met dokterstas. Foto van de auteur uit de jaren
’90.
Aan het einde van de oorlog was het ook hier voor veel kamerbewoners
sprokkelen geblazen. Delftsche Courant, 10 januari 1945.
|
Bakermat
Mijn ouders, Hendrik Meijsing en Theodora Schröder, kwamen in
1946 met hun eerste kind uit Breda naar Delft. Bij mejuffrouw Bik
huurden zij twee kamers en een piepklein keukentje in het achterhuis op
de eerste verdieping. Er woonden toen ook andere partijen in huis. Tot
in 1960 werden hier nog negen kinderen geboren. Met de
gezinsuitbreiding huurden mijn ouders steeds een groter deel van het
huis erbij, tot wij uiteindelijk het hele bovenhuis bewoonden.
Intussen moest mijn vader ook nog afstuderen omdat hij tijdens de
oorlog zijn studie had moeten staken. Hij werkte als tekenaar bij prof.
ir. J.H. Froger, hoogleraar bouwkunde aan de TH. In 1955 studeerde hij
af als architect en bleef zijn leven lang verbonden aan het Bureau
Froger, waarvan hij op den duur eigenaar werd. Hij zette het voort
onder de naam “Bureau Froger & Meijsing”.
Als architect ontwierp hij in Delft onder meer Huize Monica en
Stefanna, en de Vrijmoedhof voor de RK Bejaardenzorg Delft. Kroon op
zijn werk was voor hem wel in 1967 het ontwerpen en bouwen van de
Adelbert Kerk in de wijk Voorhof. Ook buiten Delft was hij actief. In
Rijswijk ontwierp hij het Lodewijk Makeblijde College, in Wassenaar het
Adelbert College. Van 1958 tot 1962 was hij bovendien in Delft lid van
de gemeenteraad voor de KVP.
| | Plattegrond
van de benedenverdieping en de kelder bij de optekening voor de
gemeentelijke woningcartotheek in 1956. | Foto van het pand in
de jaren ’60 van de vorige eeuw. Foto Rijksdienst Cultureel
Erfgoed. | “Ruïne”
In oktober 1957 kochten mijn ouders het huis. Zijn vader (ook
architect) riep toen wanhopig: “Man, je koopt een
ruïne!” Ik kan me die ruïne nog goed
herinneren. We bewoonden nog altijd alleen het bovenhuis. Als het
regende stond de huiskamer vol pannen en teilen omdat het dak zo lek
was als een mandje. Een van de eerste grote ingrepen werd dan ook de
vernieuwing van het dak van het achterhuis. Wij hadden
ook nog altijd inwoning: op de begane grond woonden prof. R.G. Boiten
en zijn vrouw. Hij was als hoogleraar meet- en regeltechniek verbonden
aan de TH. Tot 1962 woonden zij bij ons in en waren betrokken bij ons
gezin. Ik heb eens een losstaand petroleumkacheltje omgelopen waardoor
brand ontstond in de keuken. De professor kwam naar boven gerend en
doofde het vuur met natte gordijnen. In 1962 heeft vader
voor hen een huis ontworpen in Pijnacker. Vanaf dat moment was het hele
huis van ons. Toen hebben er ook enkele noodzakelijke ingrepen
plaatsgevonden: de serre achter het huis is afgebroken om een grotere
tuin te krijgen. Een enkel mooi gebrandschilderd raam is bewaard en in
het trappenhuis verwerkt. De mooie beschilderde achterkamer,
‘de zaal’, ooit gebruikt als opslagruimte voor
kolen en fietsen is ten dele hersteld. Keuken en toilet werden
aangepast en de eerste douche werd aangelegd. Op zolder werden
kamertjes bijgebouwd zodat ieder uit ons grote gezin zijn eigen plekje
kreeg. Wezenlijk is er aan de indeling van het huis echter weinig
veranderd. De ‘zaal’ werd nu de chique
kamer om bezoek te ontvangen. Op zon- en feestdagen dronken we hier
koffie en met Kerstmis werd hier feestelijk gegeten. Voor de bruiloften
van enkele dochters werd hier receptie gehouden. Kerstdiners
Na zijn pensionering in 1980 vertrokken mijn ouders naar Zeist. Het
huis stond toen te koop. Samen met mijn eerste echtgenoot, Joep
Bovenlander, sinds 1976 huisarts op Oude Delft 62, kocht ik mijn
ouderlijk huis, waar vervolgens onze twee kinderen zijn geboren. Op
advies van een restauratiedeskundige Erica Beckers hebben wij het
nodige opgeknapt. Het originele schilderwerk op deuren en panelen
hebben we deels terug kunnen brengen. In ‘de zaal’
beneden, ondanks alles redelijk in tact gebleven, werd het gipswerk
deels hersteld en een nieuwe parketvloer gelegd. Op
een zonnige Pinksterzondag werd er ontbeten in de achtertuin met het
voltallige gezin. Alleen de oudste zoon ontbreekt omdat hij de
fotograaf is, ca. 1964. |
Vanwege de grootte van het huis hebben ook wij inwoning
gehad. Een van mijn zussen en haar man hebben ongeveer drie jaar bij
ons ingewoond op de eerste verdieping van het voorhuis. De zaal bleef
in gebruik voor feesten en partijen. Menig kerstdiner werd er
geserveerd voor de familie, inmiddels bestaande uit twintig volwassenen
en hun kinderen. In 1995 kwam er een einde aan de
bijna 50 jaar Meijsing-dynastie op het OD. In december 1995 verkochten
wij het huis aan de familie Stutvoet-Heikamp, die intern een en ander
hebben aangepast. Vervolgens is het huis in 2008 opnieuw van eigenaar
gewisseld. Ook de huidige eigenaar heeft weer het nodige intern
vernieuwd. |
Het
jonge echtpaar Meijsing-Schröder met hun oudste zoon toen zij
in 1946 op de OD gingen wonen.
Twee van de tien kinderen steppend in het achtertuintje, 1963.
Bewoners
Hendrik Meijsing en Theodora Schröder op de stoep
voor hun huis, vlak voor zij het huis aan hun dochter en schoonzoon
overdroegen, ca. 1975. |