Oude Delft 218 www.achterdegevelsvandelft.nl
Huis met lijk in de kast NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Oude Delft 218, aan de oostzijde van de gracht vlakbij de Kolk, heeft aan de straat een Art Deco winkelpui uit 1927, gemaakt in opdracht van de toenmalige kleermaker Cnoops. In de na-oorlogse jaren heeft hier een meubelmakerij gezeten.
Hoewel het pand geen officieel monument is, zijn er inwendig allerlei elementen die aantonen dat een groot deel van het huis er eind zestiende eeuw al stond. Dat blijkt onder meer uit de vloerconstructie van haaks op elkaar staande “moer- en kinderbinten” van eikenhout in het voorhuis en uit de gebruikte zachte handgevormde oranjerode ‘Leidse’ bakstenen in verschillende muren.

Lijk in voorraadkamer
Eind zestiende eeuw woonde hier koopman Ysbrandt Ysbrandtsz van Saenen, die in 1600 overleed. Zijn weduwe verhuurde het huis vervolgens aan een Italiaanse legerkapitein, genaamd Mario de Lamodereiet. Vijf jaar later meldt het begraafboek van de Oude Kerk dat zijn lijk ‘door sijne huijsvrou uit Brabant thuis comende’ in de bottelarij werd gevonden, waar het zes weken had gelegen nadat hij door zijn ‘dienaer’ was vermoord.


Aantekening in het begraafboek van de Oude Kerk dat het lijk van de vermoorde kapitein Mario na zes weken is aangetroffen in zijn bottelarij - voorraadkamertje.
Op de Kaart Figuratief van 1675 is aan het einde van de Oude Delft een vijftal panden weggelaten om met de verhoudingen goed uit te komen. Daardoor is niet zeker dat het aangegeven pand dit huis is. Het zou er echter heel goed in de 17e eeuw zo uit hebben kunnen zien. Het huis B 641 bij de eerste kadasteropmeting in 1825. Het huis op de huidige kadasterkaart van 2018, nagenoeg dezelfde plattegrond als in 1825.

Huidig aangezicht.


De moer- en kinderbinten boven de begane grond in het voorhuis.

Oude bouwsporen
Het huis bestaat uit een voorhuis en een achterhuis, met daartussen een binnenplaats. Een deel van het achterhuis ligt in het verlengde van het buurhuis Oude Delft 220 en grenst aan de noordzijde van de binnenplaats. Die uitbreiding is in 1645 tot stand gekomen door aankoop van een deel van het buurhuis (destijds de “Claverwei” geheten). Ook in dat deel van het huis zijn de balken goed zichtbaar. Het zijn evenwijdig gelegde balken van grenenhout, ongeveer een meter van elkaar, en geen geen moer- en kinderbinten. In de loop van de zeventiende eeuw nam het grenen hout de bouwmarkt van het eikenhout namelijk geheel over.
Het voorhuis lijkt nu een aaneengesloten huis, maar bestaat eigenlijk uit meerdere delen. Het bevat twee daken, een grote (die aan de straatkant) en een kleinere (die grenst aan de binnenplaats). Ooit waren dit twee aparte gebouwen, met zo’n twee à drie meter ertussen. De vroegere buitenmuren zijn ooit verwijderd, er is een stuk tussen gebouwd. Aan het eind van de voorkamer op de eerste verdieping zijn nog de overblijfselen van een vroegere buitenmuur te zien. Deze bestaat ook weer uit de oranjerode Leidse stenen en komt overeen met de zijmuren.
In de voorkamer op de eerste verdieping is helemaal bovenin nog een andere steensoort te zien. Deze is namelijk geler van kleur, waarschijnlijk een Goudse steen. Deze stenen zijn minder beschadigd en lijken ook wat minder bros. Ze dateren waarschijnlijk uit de negentiende eeuw, toen het huis flink verbouwd is en er vermoedelijk ook een extra verdieping (de huidige zolder) opgezet is. De zolder zelf bevat een zogenaamde philibertspant, een soort boog die uit verschillende aan elkaar getimmerde planken bestaat. Dit werd sinds de negentiende eeuw toegepast.
De oranjerode zachte handgevormde ‘Leidse’ bakstenen in de muren van het voorhuis. Restant van een oude buitenmuur op de eerste verdieping.

Het bovenaanzicht toont duidelijk hoe het huis uit meerdere delen is samengesteld rond een binnenplaats en dat een deel daarvan in het verlengde van het buurhuis ligt.
Het plafond direct onder deze zolder bestaat ook uit grenen balken, maar een stuk dunner dan in het achterhuis. Deze vloer is waarschijnlijk ook weer negentiende-eeuws. In de loop van deze eeuw werden de balken namelijk steeds dunner. Achter het binnenplaatsje ligt nog een achterhuis dat omstreeks 1864 iets is vergroot doordat de sloop van het achterliggende pand aan de Voorstraat mogelijkheden voor uitbreiding bood.
Tegelijkertijd is toen ook het dak vernieuwd. Het huis was indertijd opgekocht door een timmerman, die het moderniseerde voor de verhuur. Het had twee nieuwe gestucte kamers en suite en onder meer dienstbodekamertje op zolder, en nog tal van ‘gerieflijkheden’ (zie advertentie).

Succesvol plateelbakker als huisbaas
Van 1671 tot 1683 was plateelbakker Lambertus Cleffius de eigenaar van het pand. Hij woonde er echter niet. Het huis was een erfstuk van zijn vrouw Catharina van der Wiel, met wie hij in 1672 trouwde. Zij was als kind in het huis opgegroeid. Haar ouders Jan Hendricksz. van der Wiel en Marya Camerlings overleden beiden in dit huis, haar moeder in 1657 en haar vader in 1671. Nadien zal Cleffius het huis hebben verhuurd. De enige huurder uit die tijd die we hebben kunnen vinden was ene Arend Hofmeester.
Lambertus woonde zelf op de Lange Geer in plateelbakkerij de Metalen Pot (nu nr 28/28a). Hij nam dat bedrijf over van zijn vader Willem Cleffius. Willem kocht het in 1670 voor 6.000 gulden, waarna hij de plateelbakkerij samen met zijn zoon runde. Lambertus behaalde daarvoor al in 1667 zijn meesterstitel bij het Sint-Lucasgilde. In 1672 kreeg hij een groot deel van de plateelbakkerij als huwelijksgift (ter waarde van 3.000 gulden). Na het overlijden van zijn vader, in 1679, werd hij eigenaar van het hele bedrijf. Het porselein dat door Lambertus is gemaakt, is te herkennen aan het “merk” LC.
Lambertus maakte ook zogenaamd ‘rood porselein’, naar de okerachtige kleur ervan. Deze (thee)potjes – ook wel Yixing-potjes – waren in de 17e eeuw vanuit Azië naar het westen gekomen. Lambertus Cleffius was in Holland de allereerste die ze na wist te maken. In de Oprechte Haerlemsche Courant van 18 augustus 1678 liet Lambertus aan de klandizie in de Republiek weten dat hij "in den jare 1672 de maniere om de Indische porcelijen te conterfeijten (namaken)" had "uitgevonden" en "(gelijck een ijgelijck genoegzaam bekent is) oock sedert dien tijdt sigh heeft bemoeyt met het maecken van roode Thee-potten, mitsgaders van andere Couleuren, ende tegenwoordigh tot sodanige perfectie heeft gebracht, dat deselve in couleur, netheijt, sterckte en gebruyck, de Indische Thee-Potten niet behoeven te wijcken".

Het plateelbakkersmerk van Lambertus Cleffius. Een namaak Chinees bord van de Metalen Pot. Rood porselein van de Metalen Pot omstreeks 1700.

Samen met Catharina kreeg Lambertus drie kinderen. In 1677 overleed zijn vrouw Catharina, waarna Lambertus hertrouwde met Maria van Leeuwsvelt of Leeusvelt (naam wordt verschillend gespeld). Naast de Metalen Pot en het pand op de Oude Delft had Lambertus ook nog een aandeel in plateelbakkerij De Paeuw aan de Koornmarkt, die hij samen bezat met Wouter van Eenhoorn, een van de oprichters van de Porceleyne Fles. In 1679 had hij voor een kwart een “aandeel” in dit bedrijf gekocht. Verder nam hij van zijn overleden broer de plateelbakkerij De Witte Starre over, tegenover het Armentarium aan de Oude Delft.
Lambertus is op 31 januari 1691 begraven in de Nieuw Kerk.


Een verkoopadvertentie van het ‘onlangs veel verbeterde’ huis in de Delftsche Courant van 5 augustus 1864. Niet alleen het interieur werd toen flink opgeknapt, ook de voorgevel en het achterhuis zijn toen waarschijnlijk vernieuwd.

 

 

Weeskinderen van een damhouder
In 1683 verkocht Cleffius het huis op de Oude Delft aan Cornelis Schaepman. Deze was ‘damhouder’ van de Hinderdam buiten de Haagse Poort, op de plek waar nu de zogenoemde Lepelbrug ligt. Om waterhuiskundige redenen lag daar een dam die doorgaande scheepvaart onmogelijk maakte. Goederen moesten daar overgeladen worden van het ene schip naar het andere of op wagens. Daarbij werd van oudsher tevens tol geheven. Die opbrengsten daarvan werden verpacht aan de damhouder.
Aanvankelijk woonde Schaepman ook bij die Hinderdam, maar toen zijn eerste vrouw Maria Wilschut (of Wiltschut) in 1674 overleed, hertrouwde hij als weduwnaar met twee kleine kinderen met de vrij welvarende weduwe van een wijnkoper op het Noordeinde (huidig nr 16), Maria Heering (ook wel Heeringh of Herincx) en trok bij haar in. Ook zij had op dat moment drie kleine kinderen. Samen met haar kreeg Schaepman nog twee kinderen, terwijl zijn dochtertje uit zijn eerste huwelijk op 4-jarige leeftijd overleed.
De dood lag in de 17e eeuw voortdurend op de loer. In 1682 sterft ook Schaepman’s tweede vrouw. Hij moet dan haar huis verlaten met zijn kinderen, omdat haar familie het wil verkopen. Daarom koopt de weduwnaar Schaepman in 1683 het huis Oude Delft 218 van Lambertus Cleffius en komt zo nog iets verder van de dam af te wonen. In dit huis wordt Schaepman zelf door Magere Hein gegrepen. Al met al heeft hij er slechts een jaar gewoond als hij in 1684 overlijdt. Al zijn kinderen en stiefkinderen zijn dan nog minderjarig: de jongste was vijf 5 jaar oud, de oudste 17 jaar. Een deel van hen wordt voor de tweede maal wees. Volgens de regels van de stad komt de Weeskamer zich met hun lot bemoeien. Zij benoemen voogden en houden tot hun meerderjarigheid toezicht op hun erfenis die in detail wordt beschreven.

Huis vol Delftse meesters, snaphaan en degens
Uit de bewaard gebleven inventaris van de nalatenschap van Cornelis Schaepman, blijkt dat hij voor een kleine duizend gulden aan allerhande muntgeld in huis had, waaronder gouden rijders en zilveren dukaten. (Een spaarbank bestond destijds nog niet.) Dat was meer dan de 700 gulden die hij nog over het huis moest afbetalen aan Cleffius. Ook elders had hij geld uitgeleend en belegd. In de verzilverde spaarpotten van de beide dochtertjes Maria (9 jaar) en Elisabeth (5 jaar) zaten ook elk drie zilveren dukaten en nog wat andere munten.
Het huis hing vol met schilderijen, waarvan diverse van (Delftse) schilders van naam, die musea tegenwoordig graag in hun collectie zouden willen hebben. In de achterkamer, die kennelijk de chiqueste kamer was, hingen onder meer een zeeschilderij van Witmont met de zeldzame pentekentechniek, vier landschappen van (Hans) Jordaens, een geschilderde tempel van de Delftenaar Van Vliet (de kerkschilder Hendrick van Vliet of zijn oom Willem, die Bijbeltaferelen schilderde), een stukje met ‘naeckte beelde’ en twee ruimtegevechten (‘bataljen’). In de voorkamer hing een ‘fruitage’(stilleven) van (Gilles) Van de Bergh, een ‘blompot’ van Vosmaer, een ‘dootshooft’ van F. de Bruijn en opnieuw een stuk van Jordaens en verder nog een tiental schilderijen, waaronder een ‘turcx haventje met galeijen’.


Op perkament gestelde koopakte, een zg. ‘charter’, waarin staat vastgelegd dat Cornelis Schaepman in 1683 het huis kocht.

Schepen vredig op de rede. Penschilderij van de Delftenaar Herman Witmont. In 2007 verkocht bij Sotheby’s.

Een landschap van de in Delft werkzame Vlaamse schilder Hans Jordaens (‘De tocht over de Rode Zee’). Particulier bezit.

Een schriftgeleerde in de tempel geschilderd door de Delftenaar Willem van der Vliet. Verkocht bij Sotheby’s in 2011.

Een fruitstukje van de Delfenaar Gilles Gillesz de Bergh. Verkocht bij Christies in 1992.

In de ‘voorkeuken’, vermoedelijk de benaming voor de meest gebruikte woonkamer waar overigens ook een ledikant met blauw behangsel stond, hingen eveneens een tiental schilderijen, meest anoniem, waaronder een ‘zee met schepen, een boerenschuur, drie tronies (portretten), een Ark van Noach en een schilderij van de Slag bij Leckerbeetje (een veldslag uit 1600 met ouderwets ridderlijk vertoon op de Vuchterheide bij Den Bosch, dat door vele schilders is uitgebeeld) en tenslotte een ‘tafereel’ van Van der Leij. Gekookt werd er waarschijnlijk op de binnenplaats, waar een koperen penketel hing en een ijzeren ‘confoort’ stond. In huis stonden ook aardig wat Oost-Indisch porselein en diverse goed gevulde linnenkasten (destijds erg duur). Verder flink wat zilveren vorken en lepels, gouden ringen en ander zilvergoed.
Schaepman was blijkbaar actief lid van de schutterij, want hij had een geweerkast in huis met allerhande wapens, zoals een musket, een snaphaan, een piek en twee degens, en een kostuum met een ‘paquet’ met pluimen.
Tenslotte bezat hij nog een huisje in de Annastraat, dat hij verhuurde “Swarte Marij” voor tien stuivers per week. Gezien het geld dat voor hun opvoeding beschikbaar was, zullen de kinderen niet in een weeshuis zijn beland, maar door de voogden in huis zijn opgenomen. Ook de pacht van de Hinderdam kwam, na enige discussie met de stad, in handen van de voogden, om de oudste zoon Adriaan (17 jaar) de kans te geven het werk van zijn vader later over te nemen.
Het huis aan de Oude Delft werd in 1685 voor fl 3.000 verkocht aan veerschipper Jan Baggelaer.


Een bloemstuk van de Delftse schilder Jacob Vosmaer.

 

 

 

 


De slag bij Lekkerbeetje op de Vuchterheide in 1600, geschilderd door Gerard van Houwelingen (uit Den Bosch). Een veel uitgebeelde heldendaad uit de Tachtigjarige Oorlog.

 

 

Koloniaal ambtenaar in ruste
Twee eeuwen later huurde Siegfried George Frederick Fraenkel het pand van 1865 tot 1886. Dat was direct na de grote verbouwing van 1864. Fraenkel was geboren op 13 mei 1812 in Kaap de Goede Hoop, wat toen een Britse kolonie was. Toen in 1819 het South African College opende, schreef hij zich in als student. Hij verliet het College halverwege 1821.
Vanaf 1839 woonde hij in Riouw, in Nieuw Guinea, waar hij als jong koloniaal ambtenaar het bevolkingsregister bijhield en tevens belastingontvanger was, griffier en douanier. Een jaar later vertrok naar het eiland Banka. Daar werkte hij als vendu- en veilingmeester. Later kreeg hij de taak erbij om de import en export te regelen. Hierna verliet hij Banka en ging naar Java. In 1845 trouwde hij in Batavia met Theodora Ruloffs. Na zijn bruiloft promoveerde Siegfried tot resident van het eiland Timor en omliggende eilanden. In totaal was hij de hoogste bestuurder over 69.186 km2 en ongeveer een miljoen inwoners.
Kaart van West-Timor, getekend door een expeditie uit 1841. Prent van het dorp Toeboropo op Timor, 19e eeuw.

Siegfried kreeg drie kinderen, waarvan er twee in Batavia geboren zijn en een in Soerabaja. Zeven jaar na de bruiloft kreeg Siegfried ziekteverlof en ging met zijn gezin naar de Kaap. Daar verbleven ze een paar maanden om vervolgens verder te reizen naar Nederland. Eerst gingen ze naar Leiden, daarna naar Breda. Hier liet Siegfried zijn vrouw en kinderen in handen van zijn schoonmoeder en keerde zelf terug naar Timor.
In 1857 werd Siegfried geëerd door de Fransen voor de hulp die hij had geboden aan de slachtoffers van een schipbreuk van een oorlogsschip. Hij werd Officier van het Legioen van Eer. Een jaar later werd hij ook door Koning Willem III benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw vanwege zijn rol in de oorlogsactiviteiten op Timor.
In 1859 verslechterde Siegfrieds gezondheid. Na meer dan twintig jaar voor het gouvernement van Nederlands Oost-Indië te hebben gewerkt is hij gestopt. Ten tijde van Multatuli’s aanklacht tegen het koloniale stelsel en de koffieveilingen van de Nederlandsche Handelsmaatschappij ging hij terug naar Nederland en vestigde zich in Delft. Uiteindelijk kwam hij te wonen in Oude Delft 218, waar hij de rest van zijn leven is gebleven.
Dankzij een advertentie in de krant waarin het huis te koop wordt aangeboden (in 1885, vlak voor Siegfrieds dood), weten we een beetje hoe de indeling van het huis toen geweest moet zijn. De advertentie vermeldt ook de huur die Fraenkel betaalde: 475 gulden. Best veel in die tijd. Het was dan ook een groot pand. Op 17 januari 1886 stierf Siegfried in Delft.


Huisraad uit Timor. Volkenkundige plaat, eind 19e eeuw.


Bericht in de Delftsche Courant van 9 juli 1882.


Verkoopadvertentie van het huis in de Delftsche Courant van 28 januari 1885. De beschrijving is vrijwel gelijkluidend aan die van de advertentie uit 1864.

Kleermakerswinkel uiteindelijk failliet
In 1903 kocht kleermaker Jacobus Cnoops het huis. Hij zou er tot 1936 blijven wonen en werken. Hij heeft een duidelijk stempel achtergelaten op het huis, dankzij de nieuwe winkelpui uit 1927. De pui bestond voordien uit “borstwering van gepolijst hardsteen en van glanzend geschilderd grenenhout”. De oude stenen moesten bij de nieuwe pui als fundering gaan dienen. Voor het cementraam werden twee verschillende steensoorten gebruikt: IJssel- en Waalklinkers. Voor de buitenmuren werden ook de IJsselklinkers gebruikt, en voor de bouwmuren de Waalklinkers (deze zijn wat kleiner van formaat). De pui werd door architect J. Th. van Rossum ontworpen in Art Decostijl, verwant aan de Amsterdamse School, een kunststroming tussen de twee wereldoorlogen. In de pui is de stijl bijvoorbeeld terug te zien in de symmetrie. Links en rechts zijn min of meer hetzelfde. Ook de zwarte tegeltjes die onderin geplaatst zijn en het metaal bij de ruiten zijn typisch Art Deco. De grijze ornamenten links en rechts in de hoek lijken te zijn gebaseerd op een regenpijp met daarboven een soort opvangbak voor de regen. Het is duidelijk dat het gestileerd is. Het glaswerk dat je boven de etalageruiten ziet, heeft meer weg van de Amsterdamse School. Het “trapsgewijze” – de latjes die boven elkaar zijn geplaatst – is daar typerend voor. Het glas dat daarin is gezet heet grof Byzantijns glas. Eigenlijk is het allemaal weer net iets te strak voor de Art Deco en Amsterdamse School. Het neigt alweer wat meer naar de stromingen die daarna kwamen, waaronder De Stijl. De hoeveelheid glas is wel weer kenmerkend voor de Art Deco. Het is duidelijk dat de kleermaker wilde uitstralen dat hij met zijn tijd meeging. De bovenste helft van de voorgevel dateert van de jaren 1860. In een verkoopadvertentie uit 1864 werd het namelijk aangeboden als “onlangs veel verbeterd”.
Bouwtekening van de verbouwing van 1927. Voordien zat de voordeur links in de gevel. De moderne etalage uit 1927.

Jacob was geboren in Delft in 1864, als zoon van een kleermaker, die oorspronkelijk uit Arnhem kwam. Toen Jacobus oud genoeg was, kwam hij bij zijn vader in de zaak in de Choorstraat. Hier was hij al aardig wat jaren aan het werk, toen hij in 1896 met Catharina Johanna van Hoek trouwde. Samen met zijn vader had hij toen een zaak aan de Hippolytusbuurt waar in 1902 hun eerste kind geboren werd. De overige drie zoons zijn op de Oude Delft 218 geboren. Jacobus’ vader heeft ook nog even in het pand aan de Oude Delft gewoond tot hij in 1906 stierf. Vader en zoon zullen de tailleurszaak samen voortgezet hebben zodat Jacobus het na Gerhardus’ dood volledig over kon nemen. Ook eerdere woningen staan op naam van zowel Jacobus als Gerhardus. De winkel adverteerde in die dagen zeer geregeld in de Delftsche Courant. Ook met het telefoonnummer 595 erbij vermeld. De telefoon was toen duidelijk nog in opkomst.


Schoolplaat begin 20e eeuw.

Toen Jacobus het pand aan de Oude Delft kocht, was het al enige tijd een kleermakerszaak. Jean Phillip Fesevûr had zich hier al in 1891 als kleermaker gevestigd.
Jacobus pakte niet alleen de pui aan, maar ook de binnenkant van het pand. De hele begane grond van het voorhuis diende als winkel. In de Delftsche Courant van 21 september 1928 laat Jacobus weten dat de winkel weer geopend is.
Toch is het in de crisis van de jaren 1930 bergafwaarts gegaan met de zaak. Kennelijk kon zij de strijd tegen de kant-en-klaar confectiebranche niet bolwerken. In 1936 werd zij failliet verklaard door de rechtbank in Den Haag.

Bericht van het faillissement, 7 april 1936. Koopjes, Delftsche Courant 10 september 1936.

Delftsche Courant 30 oktober 1891.


Delftsche Courant 2 juli 1903.


Delftsche Courant 9 september 1907.



 

De winkel stond toen inmiddels op naam van Jacobus’ zoon Franciscus. Jacobus zelf woonde toen in de Van Bossestraat. Hij overleed op 27 juni 1958, in het St. Hippolytusziekenhuis, 94 jaar oud. Op 1 juli werd hij begraven op het Rooms-Katholieke Kerkhof. Aan de overlijdenskaart is te zien dat hij best streng gelovig geweest moet zijn.

Delftsche Courant 15 december 1937

Een halve eeuw meubelmakerij
Na een kortstondig intermezzo als kapperszaak, vestigde zich in 1939 meubelmaker Frans Uiterdijk in het pand. Die zaak heeft het een halve eeuw volgehouden, op den duur voortgezet door zijn zoon, die eveneens Frans Uiterdijk heette.


De timmerwerkplaats van Uiterdijk in 1987. Foto Ton Kerklaan.


Bidprentje bij het overlijden van Jacob Cnoops in 1958.


Delftsche Courant 10 oktober 1940.


Frans Uiterdijk en Maria Hakkaart.

Floyd Stips

Bovenstaand verhaal is een bewerking van het eindexamen-profielwerkstuk geschiedenis dat zij maakte voor het Grotius College samen met Josien Zwinkels

 
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Oude Delft 218  
Geplaatst: 23 mei 2018  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft