Oude Delft 218 | www.achterdegevelsvandelft.nl | ||||||
![]() |
|||||||
Huis met lijk in de kast | NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting. | ||||||
Oude Delft 218, aan de oostzijde van de gracht vlakbij de Kolk, heeft aan de straat een Art Deco winkelpui uit 1927, gemaakt in opdracht van de toenmalige kleermaker Cnoops. In de na-oorlogse jaren heeft hier een meubelmakerij gezeten. Lijk in voorraadkamer
|
![]() Huidig aangezicht.
|
||||||
Oude bouwsporen Het huis bestaat uit een voorhuis en een achterhuis, met daartussen een binnenplaats. Een deel van het achterhuis ligt in het verlengde van het buurhuis Oude Delft 220 en grenst aan de noordzijde van de binnenplaats. Die uitbreiding is in 1645 tot stand gekomen door aankoop van een deel van het buurhuis (destijds de “Claverwei” geheten). Ook in dat deel van het huis zijn de balken goed zichtbaar. Het zijn evenwijdig gelegde balken van grenenhout, ongeveer een meter van elkaar, en geen geen moer- en kinderbinten. In de loop van de zeventiende eeuw nam het grenen hout de bouwmarkt van het eikenhout namelijk geheel over. Het voorhuis lijkt nu een aaneengesloten huis, maar bestaat eigenlijk uit meerdere delen. Het bevat twee daken, een grote (die aan de straatkant) en een kleinere (die grenst aan de binnenplaats). Ooit waren dit twee aparte gebouwen, met zo’n twee à drie meter ertussen. De vroegere buitenmuren zijn ooit verwijderd, er is een stuk tussen gebouwd. Aan het eind van de voorkamer op de eerste verdieping zijn nog de overblijfselen van een vroegere buitenmuur te zien. Deze bestaat ook weer uit de oranjerode Leidse stenen en komt overeen met de zijmuren. In de voorkamer op de eerste verdieping is helemaal bovenin nog een andere steensoort te zien. Deze is namelijk geler van kleur, waarschijnlijk een Goudse steen. Deze stenen zijn minder beschadigd en lijken ook wat minder bros. Ze dateren waarschijnlijk uit de negentiende eeuw, toen het huis flink verbouwd is en er vermoedelijk ook een extra verdieping (de huidige zolder) opgezet is. De zolder zelf bevat een zogenaamde philibertspant, een soort boog die uit verschillende aan elkaar getimmerde planken bestaat. Dit werd sinds de negentiende eeuw toegepast.
|
![]() Het bovenaanzicht toont duidelijk hoe het huis uit meerdere delen is samengesteld rond een binnenplaats en dat een deel daarvan in het verlengde van het buurhuis ligt. |
||||||
Het plafond direct onder deze zolder bestaat ook uit grenen balken, maar een stuk dunner dan in het achterhuis. Deze vloer is waarschijnlijk ook weer negentiende-eeuws. In de loop van deze eeuw werden de balken namelijk steeds dunner.
Achter het binnenplaatsje ligt nog een achterhuis dat omstreeks 1864 iets is vergroot doordat de sloop van het achterliggende pand aan de Voorstraat mogelijkheden voor uitbreiding bood. Tegelijkertijd is toen ook het dak vernieuwd. Het huis was indertijd opgekocht door een timmerman, die het moderniseerde voor de verhuur. Het had twee nieuwe gestucte kamers en suite en onder meer dienstbodekamertje op zolder, en nog tal van ‘gerieflijkheden’ (zie advertentie). Succesvol plateelbakker als huisbaas
Samen met Catharina kreeg Lambertus drie kinderen. In 1677 overleed zijn vrouw Catharina, waarna Lambertus hertrouwde met Maria van Leeuwsvelt of Leeusvelt (naam wordt verschillend gespeld). Naast de Metalen Pot en het pand op de Oude Delft had Lambertus ook nog een aandeel in plateelbakkerij De Paeuw aan de Koornmarkt, die hij samen bezat met Wouter van Eenhoorn, een van de oprichters van de Porceleyne Fles. In 1679 had hij voor een kwart een “aandeel” in dit bedrijf gekocht. Verder nam hij van zijn overleden broer de plateelbakkerij De Witte Starre over, tegenover het Armentarium aan de Oude Delft. |
|
||||||
Weeskinderen van een damhouder In 1683 verkocht Cleffius het huis op de Oude Delft aan Cornelis Schaepman. Deze was ‘damhouder’ van de Hinderdam buiten de Haagse Poort, op de plek waar nu de zogenoemde Lepelbrug ligt. Om waterhuiskundige redenen lag daar een dam die doorgaande scheepvaart onmogelijk maakte. Goederen moesten daar overgeladen worden van het ene schip naar het andere of op wagens. Daarbij werd van oudsher tevens tol geheven. Die opbrengsten daarvan werden verpacht aan de damhouder. Aanvankelijk woonde Schaepman ook bij die Hinderdam, maar toen zijn eerste vrouw Maria Wilschut (of Wiltschut) in 1674 overleed, hertrouwde hij als weduwnaar met twee kleine kinderen met de vrij welvarende weduwe van een wijnkoper op het Noordeinde (huidig nr 16), Maria Heering (ook wel Heeringh of Herincx) en trok bij haar in. Ook zij had op dat moment drie kleine kinderen. Samen met haar kreeg Schaepman nog twee kinderen, terwijl zijn dochtertje uit zijn eerste huwelijk op 4-jarige leeftijd overleed. De dood lag in de 17e eeuw voortdurend op de loer. In 1682 sterft ook Schaepman’s tweede vrouw. Hij moet dan haar huis verlaten met zijn kinderen, omdat haar familie het wil verkopen. Daarom koopt de weduwnaar Schaepman in 1683 het huis Oude Delft 218 van Lambertus Cleffius en komt zo nog iets verder van de dam af te wonen. In dit huis wordt Schaepman zelf door Magere Hein gegrepen. Al met al heeft hij er slechts een jaar gewoond als hij in 1684 overlijdt. Al zijn kinderen en stiefkinderen zijn dan nog minderjarig: de jongste was vijf 5 jaar oud, de oudste 17 jaar. Een deel van hen wordt voor de tweede maal wees. Volgens de regels van de stad komt de Weeskamer zich met hun lot bemoeien. Zij benoemen voogden en houden tot hun meerderjarigheid toezicht op hun erfenis die in detail wordt beschreven. Huis vol Delftse meesters, snaphaan en degens |
![]() Op perkament gestelde koopakte, een zg. ‘charter’, waarin staat vastgelegd dat Cornelis Schaepman in 1683 het huis kocht. |
||||||
In de ‘voorkeuken’, vermoedelijk de benaming voor de meest gebruikte woonkamer waar overigens ook een ledikant met blauw behangsel stond, hingen eveneens een tiental schilderijen, meest anoniem, waaronder een ‘zee met schepen, een boerenschuur, drie tronies (portretten), een Ark van Noach en een schilderij van de Slag bij Leckerbeetje (een veldslag uit 1600 met ouderwets ridderlijk vertoon op de Vuchterheide bij Den Bosch, dat door vele schilders is uitgebeeld) en tenslotte een ‘tafereel’ van Van der Leij. Gekookt werd er waarschijnlijk op de binnenplaats, waar een koperen penketel hing en een ijzeren ‘confoort’ stond. In huis stonden ook aardig wat Oost-Indisch porselein en diverse goed gevulde linnenkasten (destijds erg duur). Verder flink wat zilveren vorken en lepels, gouden ringen en ander zilvergoed. |
![]() Een bloemstuk van de Delftse schilder Jacob Vosmaer.
|
||||||
Koloniaal ambtenaar in ruste Twee eeuwen later huurde Siegfried George Frederick Fraenkel het pand van 1865 tot 1886. Dat was direct na de grote verbouwing van 1864. Fraenkel was geboren op 13 mei 1812 in Kaap de Goede Hoop, wat toen een Britse kolonie was. Toen in 1819 het South African College opende, schreef hij zich in als student. Hij verliet het College halverwege 1821. Vanaf 1839 woonde hij in Riouw, in Nieuw Guinea, waar hij als jong koloniaal ambtenaar het bevolkingsregister bijhield en tevens belastingontvanger was, griffier en douanier. Een jaar later vertrok naar het eiland Banka. Daar werkte hij als vendu- en veilingmeester. Later kreeg hij de taak erbij om de import en export te regelen. Hierna verliet hij Banka en ging naar Java. In 1845 trouwde hij in Batavia met Theodora Ruloffs. Na zijn bruiloft promoveerde Siegfried tot resident van het eiland Timor en omliggende eilanden. In totaal was hij de hoogste bestuurder over 69.186 km2 en ongeveer een miljoen inwoners.
Siegfried kreeg drie kinderen, waarvan er twee in Batavia geboren zijn en een in Soerabaja. Zeven jaar na de bruiloft kreeg Siegfried ziekteverlof en ging met zijn gezin naar de Kaap. Daar verbleven ze een paar maanden om vervolgens verder te reizen naar Nederland. Eerst gingen ze naar Leiden, daarna naar Breda. Hier liet Siegfried zijn vrouw en kinderen in handen van zijn schoonmoeder en keerde zelf terug naar Timor. |
|
||||||
Kleermakerswinkel uiteindelijk failliet In 1903 kocht kleermaker Jacobus Cnoops het huis. Hij zou er tot 1936 blijven wonen en werken. Hij heeft een duidelijk stempel achtergelaten op het huis, dankzij de nieuwe winkelpui uit 1927. De pui bestond voordien uit “borstwering van gepolijst hardsteen en van glanzend geschilderd grenenhout”. De oude stenen moesten bij de nieuwe pui als fundering gaan dienen. Voor het cementraam werden twee verschillende steensoorten gebruikt: IJssel- en Waalklinkers. Voor de buitenmuren werden ook de IJsselklinkers gebruikt, en voor de bouwmuren de Waalklinkers (deze zijn wat kleiner van formaat). De pui werd door architect J. Th. van Rossum ontworpen in Art Decostijl, verwant aan de Amsterdamse School, een kunststroming tussen de twee wereldoorlogen. In de pui is de stijl bijvoorbeeld terug te zien in de symmetrie. Links en rechts zijn min of meer hetzelfde. Ook de zwarte tegeltjes die onderin geplaatst zijn en het metaal bij de ruiten zijn typisch Art Deco. De grijze ornamenten links en rechts in de hoek lijken te zijn gebaseerd op een regenpijp met daarboven een soort opvangbak voor de regen. Het is duidelijk dat het gestileerd is. Het glaswerk dat je boven de etalageruiten ziet, heeft meer weg van de Amsterdamse School. Het “trapsgewijze” – de latjes die boven elkaar zijn geplaatst – is daar typerend voor. Het glas dat daarin is gezet heet grof Byzantijns glas. Eigenlijk is het allemaal weer net iets te strak voor de Art Deco en Amsterdamse School. Het neigt alweer wat meer naar de stromingen die daarna kwamen, waaronder De Stijl. De hoeveelheid glas is wel weer kenmerkend voor de Art Deco. Het is duidelijk dat de kleermaker wilde uitstralen dat hij met zijn tijd meeging. De bovenste helft van de voorgevel dateert van de jaren 1860. In een verkoopadvertentie uit 1864 werd het namelijk aangeboden als “onlangs veel verbeterd”.
Jacob was geboren in Delft in 1864, als zoon van een kleermaker, die oorspronkelijk uit Arnhem kwam. Toen Jacobus oud genoeg was, kwam hij bij zijn vader in de zaak in de Choorstraat. Hier was hij al aardig wat jaren aan het werk, toen hij in 1896 met Catharina Johanna van Hoek trouwde. Samen met zijn vader had hij toen een zaak aan de Hippolytusbuurt waar in 1902 hun eerste kind geboren werd. De overige drie zoons zijn op de Oude Delft 218 geboren. Jacobus’ vader heeft ook nog even in het pand aan de Oude Delft gewoond tot hij in 1906 stierf. Vader en zoon zullen de tailleurszaak samen voortgezet hebben zodat Jacobus het na Gerhardus’ dood volledig over kon nemen. Ook eerdere woningen staan op naam van zowel Jacobus als Gerhardus. De winkel adverteerde in die dagen zeer geregeld in de Delftsche Courant. Ook met het telefoonnummer 595 erbij vermeld. De telefoon was toen duidelijk nog in opkomst. |
|||||||
Toen Jacobus het pand aan de Oude Delft kocht, was het al enige tijd een kleermakerszaak. Jean Phillip Fesevûr had zich hier al in 1891 als kleermaker gevestigd.
|
![]() Delftsche Courant 30 oktober 1891.
|
||||||
De winkel stond toen inmiddels op naam van Jacobus’ zoon Franciscus. Jacobus zelf woonde toen in de Van Bossestraat. Hij overleed op 27 juni 1958, in het St. Hippolytusziekenhuis, 94 jaar oud. Op 1 juli werd hij begraven op het Rooms-Katholieke Kerkhof. Aan de overlijdenskaart is te zien dat hij best streng gelovig geweest moet zijn.
Een halve eeuw meubelmakerij
|
|
||||||
Floyd Stips Bovenstaand verhaal is een bewerking van het eindexamen-profielwerkstuk geschiedenis dat zij maakte voor het Grotius College samen met Josien Zwinkels |
|||||||
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Oude Delft 218 | |||||||
Geplaatst: 23 mei 2018 | |||||||
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft |