Oude
Delft 171, het huis noordelijk van het Gemeentearchief, is ongeveer
honderd jaar geleden gebouwd als brandstoffenhandel met dubbel
bovenhuis. Daarvoor stond daar een groot pand, met een chique
uitstraling, zoals een gewassen pentekening van P.C. la Fargue uit de
achttiende eeuw laat zien. Er hebben in vroegere eeuwen diverse
voorname Delftenaren gewoond, zoals de regentenfamilie Van der Dussen
en de grote kunstverzamelaar Valerius Röver. De zeeheld Piet Hein
heeft het huis een blauwe maandag gehuurd. Rekenmeester De oudste ons bekende
bewoner was in 1543 Meester Vincent van Mierop, heer van Ketel en
Spaland. De man had kijk op geld. Hij was rekenmeester van Holland en
later thesaurier-generaal van de Nederlanden. Zelf moet hij ook het
nodige bezeten hebben, want na de grote stadsbrand in 1536 sprong hij
het nabijgelegen Sint Hieronymusklooster bij dat door de ramp in
financiële nood verkeerde. In ruil daarvoor zou hij van het
klooster een stuk bouwgrond krijgen. Of het daarbij om het perceel ging
waarop hij dit huis heeft gezet, is niet duidelijk. Vincent overleed in
1550 waarna zijn vrouw het huis erfde. Het is overigens de vraag of zij
er toen nog wel woonde. Haar man werkte sinds 1545 in Brussel.
In 1561 blijkt dat het huis in ieder geval wordt bewoond door Mr.Cornelis Duyst.
Na de Reformatie wordt Joncker Willem van Dorp de eigenaar en bewoner
van het pand. Hij was schout van Delft en baljuw van Delfland. In 1600
verhuurde zijn weduwe een deel aan Margrieta van Hoogendorp,
ongetwijfeld ook van deftige afkomst. Het huis telde toen zes
haardsteden. Aan de noordzijde lag een poort, die het scheidde van de
gebouwen die voor de Reformatie tot het Sint Agathaklooster behoorden.
Ze waren onteigend en in handen gekomen van de stad.
Erfpacht voor de poort
Toen Adriaen Duijck in 1607 het huis verwierf, wist hij van de stad ook
de erfpacht voor die poort te verkrijgen. In feite was het huis van
zijn vrouw, jonkvrouwe Barbara van Dorp, de dochter van Joncker Willem
van Dorp. Zij erfde het van haar ouders. Adriaen werd in 1613 Heer van
Oudkarspel en Koedijk. Tevens was hij secretaris van de Staten van
Holland en Westfriesland. Als zodanig raakte hij in 1619 betrokken bij
de terechtstelling van Johan van Oldenbarnevelt. In zijn Resolutieboek
schreef hij als in memoriam: “Een
man van groote bedrijve, besoigne, memorie en directie, ja singulier in
alles. Die staet sie toe dat hij niet valle, ende sij God sijne siele
genadigh. Amen”.
|
|
|
Een detail uit de Kaart Figuratief uit 1675. Links van Delfland drie huizen, het middelste OD 171. |
Twee kaarten uit het Historische Gis Delft: 1832 en 2004. |
Piet Heijn
De poort is later achter een nieuwe gevel in het huis opgenomen. Of
Duijck daarvoor verantwoordelijk is geweest, of een van de volgende
eigenaren is onduidelijk. Tot die volgende eigenaren behoorde schout
Jan Vockestaart. Hij verhuurde het huis aan de bekende zeeheld Piet
Heijn die de Zilvervloot had binnengehaald. Heijn was geboren in
Delfshaven, maar zocht in zijn laatste dagen kortstondig in Delft een
fraaier onderdak. Toen hij kort daarop in 1629 in een strijd tegen de
Duinkerker kapers het leven verloor, keerde zijn vrouw terug naar
Rotterdam waar zij een eigen huis hadden. Piet Hein ligt overigens wel
begraven in de Oude Kerk, zo dicht bij de plek waar hij dus kort
verbleef.
Familie van der Dussen
Sinds 1631 is het huis meer dan honderd jaar in bezit geweest van de
patriciërsfamilie Van der Dussen. Zij behoorden tot de rijkste
Delftse regentengeslachten en zaten geregeld op het burgemeesterskussen
of bekleedden andere bestuursfuncties. In het buurhuis, dat voordien
bij het Agathaklooster hoorde, het huidige Oude Delft 173, woonden in
de 17e eeuw de verdreven Prinsessen van Portugal. Vanuit hun huis keken
zij op de tuin van de Van der Dussens. De familie voelde zich daardoor
kennelijk nogal begluurd, want na de dood van de laatste Prinses sloten
ze een overeenkomst met de verhuurder, de stad Delft, om die ramen te
laten dichtmetselen. Aangezien de familie een flinke stem had in het
stadsbestuur was dat niet zo moeilijk te regelen.
In 1708 was mr. Arent Bruinszoon van der Dussen de bewoner en eigenaar
van het huis. Behalve burgemeester en schepen, was hij ook
bewindvoerder van de VOC en curator van de Leidse Universiteit.
Kunstverzamelaar
In 1739 werd het huis eigendom van een zwager van Arent: Valerius
Röver (1686-1739). Hij was één van de grootste
schilderijen- en kunstverzamelaars van Delft. Hij kwam uit een rijke
Amsterdamse koopmansfamilie en trouwde in 1709 met Cornelia van der
Dussen (1689-1762).
Aanvankelijk woonde hij op de Voorstraat, maar dit huis werd te klein
voor de voortdurend uitdijende collectie schilderijen, beelden en
rariteiten. Bovendien had hij meer dan 400 boeken. Röver had zijn
verzameling zorgvuldig opgebouwd, zoals uit de verschillende bewaard
gebleven zelf gemaakte catalogi is af te leiden. Hij had een grote
voorliefde voor de oude Hollandse Meesters van de Gouden Eeuw. Zijn
topstukken waren van o.a. Frans Mieris de Jonge, Rembrandt van Rijn (8
stuks) en Jan Steen. Tot de kroonjuwelen in zijn collectie behoorden
een landschap met vee van Paulus Potter en een biddende kluizenaar van
Gerrit Dou. Beide schilderijen (die hem destijds elk 2000 gulden hadden
gekost) hangen nu in het Hermitage in Sint Petersburg.
Ook had hij een vrijwel complete verzameling etsen van Rembrandt. De
minder belangrijke stukken hingen in zijn buitenplaats Vlietlust,
terwijl de meeste topstukken aan de Oude Delft hingen in zijn
kunstkabinet en het ‘salet’ (de zaal) voor ontvangsten.
Röver was zo bekend dat de Delfts/Schipluidense dichter Hubert
Kornelisz Poot (bij ons vooral bekend van “Hier ligt Poot, hij is
dood”) een lovend vers aan hem wijdde:
Poot dichtte Röver een collectie toe in kwaliteit vergelijkbaar
met Apelles, de hofschilder van Alexander de Grote. Hier Apelles
‘geboorte van Aphrodite’. |
Op de Kunstschatten des heeren Valerius Rover.
Toen d' overmoedt der yzere eeu,
Met huilent krygsgeschreeu,
De Fenixkunst den oorlogh zwoer
En grimmigh tegenvoer
Verschool ze zich in ROVERS zael,
Alwaer ze, ryk van prael,
Haer' glans en majesteit ontvout
Op eenen troon van gout.
In zyne kunsttrezooren blinkt
Apelles verf, Homerus inkt.
|
|
|
|
|
Röver
verzamelende vele albums met prachtige tekeningen van planten en
dieren, zoals deze van Alida Withoos en Maria Sybilla Merian. |
Bloemen
Bijzonder in collecties zoals die van Röver zijn ook albums met
tekeningen van bloemen, groenten, vruchten, vlinders of insecten.
Daarvan had hij er 42, onder meer twee albums die waren gemaakt voor
Agnes Blok, een rijke dame met een buitenplaats aan de Vecht. Zij liet
kunstenaars/tekenaars speciaal voor haar albums tekenen. Röver
legde papiertjes met aantekeningen in de boeken, waardoor ook nu nog
bekend is voor wie ze in oorsprong werden gemaakt. Deze verzamelaar was
zo geïnteresseerd in tekenen, dat hij zelf zes jaar les nam bij de
Amsterdamse kunstenaar Cornelis Visser.
Helaas heeft hij slechts kort kunnen genieten van zijn nieuwe grotere
huis aangezien hij enkele maanden na de verhuizing al overleed. Zijn
vrouw Cornelia hield de collectie nog enige tijd in haar bezit. In 1750
woonde zij hier met twee zoons, vijf personeelsleden en een koets met
vijf paarden, met een stalling achter in de tuin aan de stadsvest.
Kennelijk was er op een gegeven moment toch geld nodig, want in 1750
werd het leeuwendeel van de verzameling schilderijen (64 stuks)
verkocht aan de landgraaf van Hessen-Kassel voor 40.000 gulden. De
tekeningen (42 albums) en prenten (7 albums) gingen tien jaar later
voor respectievelijk 20.500 en 1500 gulden de deur uit. Beelden en
overige rariteiten bleven bezit van zijn zoon Mathijs.
Toen Cornelia in 1762 stierf bleef het huis in de familie en werd het
bewoond door Mathijs, die zijn leven wijdde aan de wetenschap. Hij had
in Leiden gestudeerd en liet behalve een aantal letterkundige studies
in 1803 ook een omvangrijke bibliotheek na, die drie jaar later werd
geveild.
Zeepziederij
De Franse bezetting betekende het einde van de regententijd. Handelaren
en kooplieden vormden de nieuwe klasse. In 1806 werd Oude Delft 171
verkocht aan de zeepzieder Thomas Francis Richard. Kort na deze aankoop
kreeg het Delftse stadsbestuur het verzoek om een passend onderkomen te
regelen voor het “Commissariaat der Fransche Troupes”. Men
probeerde het huis van Richard voor dit doel te huren, maar goed
zakenman als hij was, wilde hij het huis wel verkopen voor 5500 gulden.
De stad wilde niet verder gaan dan 4500 gulden. Daardoor ging de koop
niet door.
Richard ging in 1812 failliet, maakte een doorstart en ging daarbij in
zaken met Mathijs Antonie Snoek. Samen hadden zij ook een pand aan de
Voorstraat dat voor de helft was ingericht als zeepziederij en voor de
helft als kuiperij.
In 1830 werd het gehele pand aan de Oude Delft weer volledig eigendom
van Richard. Het moet zwaar verwaarloosd zijn geraakt, want bij de
opmeting van het kadaster in 1832 wordt het beschreven als ‘een
pakhuis, een tuin en een stal daarachter’. Als zijn zoon Willem,
die de zaak overnam, in 1894 overlijdt, verschijnt er voor het eerst
een advertentie in de Delftsche Courant voor de zeep van Richard.
Onder de hamer
Een jaar later, in 1895, ging het bezit in twee delen onder de hamer:
het huis aan de Oude Delft en de stallen en pakhuizen op de
Phoenixstraat (nr. 40) daarachter. Beide delen werden gekocht door de
stukadoor Johan Heinrich Kneteman.Het gedeelte aan de Oude Delft, werd
pakhuis De Ruit genoemd, “waarin
vanouds een zeepziederij en zeepmakerij is uitgeoefend met bovenwoning,
vrije poort en grote tuin daarachter. Bevattende beneden pakhuis en
werkplaats met kantoor, en boven portaal en gang, 2 voorkamers,
tussenkamer, twee achterkamers en keuken, daarboven zolder. Achter het
woonhuis een grote tuin beplant met fijne vruchtbomen, strekkende tot
het perceel dat in het verlengde lag en dat uitkomt op de
Phoenixstraat.”
Kolenhandel
Het pand werd door Kneteman verhuurd aan de brandstoffenhandelaar
Johannes van der Donk, die er zelf boven ging wonen. In 1905 deed hij
zijn zaak over aan Thijs Berend Rijkmans. Toen de eigenaar drie jaar
later naar Haarlem verhuisde, werden de beide panden afzonderlijk
verkocht. Huurder Rijkmans kocht toen het pand aan de Phoenixstraat.
Het pand aan de Oude Delft kwam na korte tijd in het bezit van een
andere brandstoffenhandelaar, Jan Huisman. Huisman woonde aan de
Koornmarkt, waar hij enige jaren daarvoor het nieuwe pand Koornmarkt 47
had laten bouwen. Ook aan de Oude Delft liet hij aannemer Anthonie
Rodenburg een nieuw kolenpakhuis bouwen met twee bovenwoningen. De zoon
van Jan, Jac. Huisman, zette de zaak voort. Hij maakte veel reclame.
Hij deed onder meer mee aan een wedstrijd van de Bruinkolen
Brikettenhandel te Amsterdam om de kwaliteit van de briketten in
dichtvorm te presenteren.
Delftsche Courant 14-1-1911 en 11-11-1911
|
Tengevolge van WO I stagneerde de brandstoffenimport en ging men over
tot distributie. Delftsche Courant 28-8-1919 (l) tijdens de
brandstofdistributie, 4-3-1921 (r) direct na opheffing van de
distributie. |
Uit zijn advertenties blijkt de brandstoffenimport tijdens de Eerste
Wereldoorlog erg problematisch werd. Kolen gingen op de bon. Vandaar
dat Nederland in die jaren ook met haar eigen mijnen in Limburg begon.
In 1919 werd vanwege de schaarste nog baggerturf aangeboden. Enige
jaren later was er overigens al weer volop hoogwaardige antraciet te
krijgen. De kolenhandel kreeg het nummer 171a, en de beide
bovenwoningen respectievelijk 171 en 171b. Bedrijfspand 171a
werd achtereenvolgens verhuurd aan de glashandel Zantman en aan
het loodgietersbedrijf Van Amerongen.
Begin 1911 betrok Catharina Geertruida Duinker, weduwe van Cornelis
Pieter Kuiper, met haar zoon en schoondochter de ‘nieuwe
bovenwoning’ 171b. Zij verhuurden kamers aan dienstbodes en
studenten. De volgende hoofdbewoner wordt Jac. Huisman.
Ook begin 1911 trok de eerste huurder in 171, het gezin Johan Post
Uiterweer. Er volgden vele anderen. Een bijzondere was het
Conservatorium voor Muziek, van 1929 tot 1933.
Advertentie van het Delftse “conservatorium voor muziek” in Delftsche Courant van 27 januari 1931. |
Andere hoofdbewoners gebruikten de woning ook voor kamerverhuur, bijna altijd aan studenten.
Kort na 1946 verhuisde Cornelia Verbeek-Goedhart met dochter en zoon
naar 171. Ook zij verhuurde kamers, meest aan studenten. Zij vertrok in
1977 naar Huyse van St Christoffel.
Nu worden beide bovenwoningen bewoond door familieleden van de eigenaren, de familie Huisman. |
|
Een 18e eeuwse pentekening door P.C.la Fargue.
Het grote huis in het midden met de hoge ramen moet
Oude Delft 171 zijn. (Collectie Kunsthalle Hamburg)
Zeeheld Piet Hein woonde er ook even.
Hein werd in de Oude Kerk begraven. Zijn graftombe gefotografeerd rond 1900.
(Collectie Erfgoed Delft Gemeentearchief)
Ook op een schilderij van Jan van der Heijden
(17e eeuw) komt dit pand (tweede van links) voor.
Oude Delft 171 in zijn omgeving.
Gefotografeerd vanaf de Oude Kerk.
(Collectie Erfgoed Delft Gemeentearchief)
Een
van de schilderijen in bezit van verzamelaar Röver: Nicolaas
Bruyningh door Rembrandt. (Collectie Staatliches Museum Kassel).
Een beroemde Jan Steen, het Driekoningenfeest. Ook ooit eigendom van Röver.
Nr. 171 rechts. Zo kan het met mooie gevels aflopen (Collectie Erfgoed Delft Gemeentearchief).
Delfsche Courant 11-11-1896
Advertentie in de Delftsche Courant van 31 maart 1895, waarin het pand als pakhuis met bovenwoning te koop staat.
Kadasteropmeting van het nieuw gebouwde pand in 1911. Het bedrijf liep in feite door tot aan de Phoenixstraat erachter.
|