Een meisje van 16
Vanaf 1638 werd het huis bewoond door Mr. Dirck Bruijnsz van der
Dussen, een telg uit een voornaam Delfts regentengeslacht. Hij werd in
zijn carrière vele malen burgemeester en van 1650 tot 1668 ook
Bewindvoerder van de Verenigde Oostindische Compagnie, de meest
lucratieve van alle regentenfuncties. Vooral met zijn dochter Sara,
één van zijn elf kinderen uit zijn eerste huwelijk, had
hij veel te stellen. Het meisje werd op 16-jarige leeftijd tot over
haar oren verliefd op de jonge klerk Jacob Overheul die haar vader in
dienst had. Het meisje legde het aan met de jongeman en probeerde hem
ertoe te verleiden haar lijfje te rijgen en haar borstjes te schikken.
Toen vader het amoureuze contact ter ore kwam, ontsloeg hij de jongeman
op staande voet. Zijn dochter bleef echter contact zoeken met haar vlam
en hem herhaaldelijk via dienstbodes of anderszins over te halen om
afspraakjes met haar te maken. Zo zond zij hem zijn achtergebleven
spullen toe, maar hield de sleutel van de koffer achter. Ook deed zij
hem voorstellen haar te ontvoeren en schreef hem een brief met
trouwbeloftes, met haar eigen bloed ondertekend.
Naar Gevangenpoort
Toen die de vader onder ogen kwam, liet hij in 1664 de jongeman
veroordelen door het Hof van Holland en in de Gevangenpoort opsluiten.
Jacob werd pas vrijgelaten, nadat hij een verklaring had ondertekend,
waarin hij beloofde voor altijd af te zien van elk voornemen om met
Sara van der Dussen te trouwen. Ook moest hij verklaren geen erfenissen
van haar aan te nemen.Gekrenkt door deze behandeling schreef hij de
hele affaire van zich af in een zogenoemd ‘Kermispraetge’,
een gedrukt pamflet. Het is ook mogelijk dat iemand uit zijn naaste
omgeving het voor hem opstelde. Het is een soort gesprek tussen drie
klerken over de juridische zuiverheid van de inhechtenisneming van
Overheul. Het Hof van Holland was hierdoor zo beledigd dat het honderd
daalders uitloofde voor degene die aanwijzingen kon geven over de
schrijver en uitgever van het drukwerkje. Het geschrift behoort daarmee
tot de betrekkelijk weinige ‘verboden drukwerken’ uit de
Republiek van de 17e eeuw.
Mevrouw Schimmelpenninck
Tussen Sara en haar geliefde is het niet meer goed gekomen. Vier jaar
later trouwde zij netjes met ene mr. Hendrick Schimmelpenninck,
advocaat bij het beledigde Hof van Holland en later baljuw van
Oudewater. Een partij zoals haar vader het graag zag voor zijn
dochters. De klerk ( zijn vader was brandewijnverkoper in Delfshaven)
liet zich niet meer in Delft zien. Na zijn ontslag kreeg hij een baan
bij procureur Vinck in Den Haag.
Een broer van Sara, Dirk Dirksz van der Dussen, nam de familiezetel op
het Delftse pluche over en werd in 1684-1685 ook burgemeester. Hij
trouwde met de rijke Delftse burgemeestersdochter Elisabeth Pauw. Zij
was eerder gehuwd met hun neef Johan van der Dussen. Elisabeth overleed
in 1706. In haar testament bepaalde dat zij een hofje met acht woningen
wilde stichten, het latere Hofje van Pauw aan de Paardenmarkt. Het huis
aan de Oude Delft kwam uiteindelijk in handen van Pieter Eewoutsz van
der Dussen, vermoedelijk een neef. Ook hij was vele malen burgemeester
van Delft en Bewindvoerder van de VOC. Ook zat hij voor Delft in de
Raad van State van Holland en West-Friesland en de Hollandse
Rekenkamer. Pieter bleef ongehuwd.
Na
zijn overlijden in 1703 viel het huis toe aan de Dordtse tak van de
familie. Eerst aan Nicolaes Ewoutsz van der Dussen, Heer van Zouteveen
en schepen van Dordrecht. Later aan zijn zoon Pieter Nicolaesz, die ook
veertigraad en schepen van Dordrecht was. In al die jaren zal het huis
zijn verhuurd. Volgens twee prenten van het Gemeenlandshuis uit ca 1675
en ca 1725 is het huis in die tussenperiode van uiterlijk enigszins
veranderd. De verbouwing gaf het huis een Dordtse stijl. Gezien de
afkomst van de eigenaren, niet zo onlogisch.
Dordtse gevel
Uit twee randprenten van het Gemeenlandshuis bij de Kaarten Figuratief
van circa 1675 en 1729 blijkt dat het huis in die periode van uiterlijk
ingrijpend is veranderd.
Op de oudste afbeelding is nog een zogenaamde 'Dordtse gevel' te zien.
Die term wordt wel gebruikt voor gevels met overkragingen op
geprofileerde bogen zoals er met name in Dordrecht vele voorkomen. Om
die reden zijn ze ooit als Dordtse gevel bestempeld. Ze kwamen evenwel
voor in een brede strook van Zeeland (Goes, Zierikzee) en Zuid-Holland
(Den Haag, Delft, Rotterdam, Dordrecht) tot ver naar het oosten
(bijvoorbeeld in Zaltbommel, Heusden, Grave, Nijmegen), en dateren alle
uit de 16de en 17de eeuw (de oudere met gotische details, de latere met
meer renaissance details).
In Dordrecht bleef het type zeer 'hardnekkig' in zwang, mogelijk ten
gevolge van regels van het Dordtse metselaarsgilde, en werd daar nog
tot in de 18de eeuw toegepast.
De Delftse gevel moet uit de 16de eeuw hebben gedateerd. Delft had vele
tientallen 'Dordtse' gevels in die tijd. Met de Dordtse Van der Dussens
had dat overigens niets van doen. Hun opvolgers hebben wellicht de oude
gevel laten moderniseren en van een lijst laten voorzien.
Cappiteijn
Uiteindelijk besloten de Van der Dussens het huis in 1720 voor 9000
gulden te verkopen aan Willem Carel Bogaert: “cappiteijn van de
burgerije deser stad”. Carel was getrouwd met Cornelia van
Beaumont die in 1730 het pand erfde.
In 1750 werd het bewoond door twee bemiddelde dames, Anna Henrietta
Schwijnits en Josina van der Goes van Naters, die er drie
‘booijes’ op na hielden. Zij huurden het huis.Ook de
volgende eigenaresse, de weduwe van de voormalige burgemeester Adriaan
van Hoogeveen, die in het huis (165) er naast woonde, kocht het in 1766
voor de verhuur. Haar zoon Gerard, ook burgemeester, was eveneens
huisbaas van het huis.
Koepelkamer
In 1799 kwam er voor het eerst sinds lange tijd weer een eigenaar die
het huis ook zelf ging bewonen. IJsbrand van Duijn verkocht zijn huis
aan de overkant van de Oude Delft voor 2300 gulden om de koop van dit
huis voor 4200 gulden te kunnen bekostigen. Volgens de koopakte had het
huis behalve een tuin ook een koetshuis met stalling tegen de vest
aangebouwd. Na het overlijden van haar vader werd Maria van Duijn de
bewoonster.Een boedelbeschrijving na haar overlijden in 1824 geeft ons
een aardig inkijkje in het huis. Op de begane grond was een voorkamer,
binnenkamer, gang en een koepelkamer. Hierachter een binnenplaats,
mangelkamer, keuken met turfzolder en tuinkamer. Op de eerste
verdieping bevatte het huis een voor- en achterkamer met portaal en op
de tweede verdieping een meidenkamer, een boekenkamer met 24
schilderijen, een tinkamertje en een achterkamertje.
Hooggeplaatste huurders
De volgende eigenaar verhuurde het huis aan notaris Leendert van
Staveren. Vier jaar later werd het verkocht aan Paulus Albertus Hartz,
burgemeester van de gemeenten Hof van Delft en Groeneveld, toen nog
zelfstandige gemeenten. Hartz ging in het huis wonen en woonde dus niet
in zijn eigen gemeente. Hij bleef er tot 1840, maar verkocht het huis
intussen aan zijn zoon George Christophorus Hartz. In 1852 werd de arts
Hermanus van Blommestein de volgende eigenaar en bewoner, tot 1880. De
man die het huis in 1880 kocht liet het vrij grondig verbouwen. Hij
maakte de gevelhoogte gelijk met die van OD 165 en verhuurde het
vervolgens aan Baron Eduard Creutz, kapitein der Artillerie. Al twee
jaar later ging het huis echter opnieuw onder de hamer. De volgende
eigenaar, Johannes Leeuwenburg, kon er ook niet zelf in, want het was
toen nog verhuurd aan een andere hoge militair, Luitenant Kolonel
Christiaan Leendert van Pesch. Uiteindelijk ging hij er in 1894 toch
zelf wonen. Het was in die tijd kennelijk ook niet zo eenvoudig om je
van een huurder te ontdoen.
Tandartspraktijk
In 1897 ging voor het pand een nieuw tijdperk in. Het werd gekocht door
de mondarts Johannes Planteijdt die er zijn praktijk vestigde. Toen hij
in 1925 naar het buitenland vertrok nam zijn zoon, eveneens mondarts
het huis en de praktijk over. Inmiddels waren in de voorgaande perioden
delen van de tuin verkocht.In 1950 kwam het huis in bezit van de bank
Mees en Zn die al eigenaar was van OD 165. Het perceel werd onderdeel
van de bank en de bovenverdieping werd verhuurd. Vervolgens kwam in de
tachtiger jaren het huis, evenals OD 161 en OD 165 in handen van het
Hoogheemraadschap dat na een grondige verbouwing en restauratie de
panden toevoegde aan het complex van het Hoogheemraadschap." |