De
voorgevel van het huis Oude Delft 155 dateert uit de negentiende eeuw.
Het voorhuis achter de gevel is veel ouder. Erachter ligt een
binnenplaats met een glazen dak en dan komt een achterhuis. Tussen
beide huizen is een verbindingsgang, zowel op de begane grond als op de
verdiepingen. De balklaag van de vloer op de eerste verdieping
in het voorhuis is vermoedelijk aangebracht tijdens het herstel kort na
de stadsbrand van 1536. De linker scheidsmuur met het pand Oude Delft
153 bestaat uit 15e eeuws metselwerk. Die muur heeft de stadsbrand
kennelijk overleefd. Bij een restauratie in 1997 kwamen in deze muur
sporen te voorschijn van een schuin afdak, dat mogelijk als tijdelijk
nooddak gefungeerd heeft in de periode na de brand. Onder het huis bevindt zich een dichtgeworpen kelder met
de resten van een tongewelf uit de tijd voor de brand. Die kelder is
smaller dan het huidige pand. Dat wijst erop dat er ooit een kleiner
huis heeft gestaan met aan de rechterzijde een poort naar het
achtererf.
Hieronymusklooster
Net als alle huizen tussen de twee nog bestaande poorten Oude Delft 147
en Oude Delft 161 heeft dit huis ooit deel uitgemaakt van het Sint
Hieronymusklooster dat hier in 1403 aan de Oude Delft werd gesticht. Na
de brand in 1536 werden de panden van het klooster (gedeeltelijk)
herbouwd. Geldnood dwong het klooster echter een deel van haar
bezittingen te verkopen. Kennelijk was dit ook het geval met dit huis,
want in 1553 ging dit herbouwde pand van de ene particulier (Jan
Gerritsz van ’s Gravensande) over in handen van een andere
particulier (Dammas Matthijszoon).
In 1559 stichtte Adriaen Agrippa hier een kostschool. Van de rector van
het klooster kreeg hij toestemming om achter in zijn huis een uitgang
te maken naar de plaats naast de kapel achter de kloosterpanden Oude
Delft 157 en 159. Hij mocht het kloostererf dus als schoolplein
gebruiken. Zijn eigen huis had geen achtererf, maar grensde met het
achterhuis direct aan de kapel.
Later in de zestiende eeuw werd het pand vermoedelijk bewoond door diverse lakenkopers. In 1594 gevolgd door een korenkoper, Cornelis Govertszoon van Leijden en zijn ‘jonckwijff” Marijtgen Willemsdr.
Regentenfamilies
Halverwege de zeventiende eeuw is het waarschijnlijk enige tijd bewoond
geweest door de magistraat Ewout Evertszoon van Bleijswijck en zijn
vrouw Maria van der Meer. Ewout was in 1639 burgemeester en lange tijd
bewindvoerder van de Verenigde Oost-Indische Compagnie.
Hij was in elk geval de eigenaar van het huis tot hij het over deed aan
zijn dochter Margretha en zijn schoonzoon mr. Simon Groenewegen van der
Made (1613-1652). Simon was onder meer raadslid en secretaris van de
stad. Margretha heeft er nog lang als weduwe gewoond. Haar man overleed
in 1657, zij pas in 1695. Na haar dood vermaakte zij het huis aan haar
zoon Cornelis, maar van hem is niet bekend of hij er zelf ook woonde.
In 1731 verkochten de erfgenamen van deze Cornelis Groenewegen van der
Made het huis aan de buren van Oude Delft 157. Ook dat was overigens
weer een Van Bleijswijck (arts/ regent Abraham), maar die naam kwam
vaak voor in de regentenkringen van Delft.
Van 1731 tot 1805 bleef het in dezelfde hand als het buurhuis, waarnaar
we voor deze periode dan ook verwijzen. Aan wie het huis in die periode
verhuurd is, is niet bekend. Wel werd het in 1803 bewoond door dr.
Abraham van Bemmelen, mathematicus van de Fundatie van Renswoude.
Apothekerswinkel
Opmerkelijk is dat het pand meer dan 150 jaar lang dienst heeft gedaan als apotheek.
In 1805 vestigde de apotheker Gerard van Kuijk zich er. Hij was ook
eigenaar van Oude Delft 153. Financieel had hij het kennelijk moeilijk,
want in 1824 verkocht hij beide huizen aan zijn broer Jan van Kuijk,
die als goud- en zilverkashouder beter in de slappe was zat. Het pand
155 verkeerde destijds in slechte staat en was toen nog klein van
afmeting. De koopakte vermeldt dat het huis “voor het grootste
gedeelte is geamoveerd en verheeld is met het pand ernaast”. In
dit laatste pand werd toen de “apothekers affaire
uitgeoefend”. Voor de beide panden betaalde Jan van Kuyk aan zijn
broer 6.000 gulden.
In
1841 had de apotheker problemen omdat de “kaymuur” voor
zijn huis aan de gracht was ingestort dankzij de lage waterstand en het
breken van het ijs in de winter. Hij probeerde de herstelkosten op de
gemeente te verhalen, maar kreeg daarbij nul op rekest, ook al was zijn
broer en huiseigenaar, lid van de raad.
Bovenwoning
Het
bovenhuis van nummer 155 is gedurende de gehele negentiende eeuw
verhuurd geweest. Van 1865 tot 1869 woonde daar dr Abraham van der
Swalmen, medisch directeur van het St Jorisgesticht, daarna onder ander
enige tijd de Waalse predikant Henri Gagneben en vervolgens een aantal
gepensioneerde hogere militairen. In 1893 nam Maria Veth, de weduwe van
apotheker Oversluijs en moeder van acht kinderen haar intrek in het
bovenhuis en bestierde van daaruit de apotheek tot in 1900 haar
zoon, eveneens Arnold Oversluijs geheten, na zijn apothekersstudie, de
zaak kon overnemen. Later zou diens dochter Louise de familie-apotheek
voortzetten tot in de jaren ’60 van de vorige eeuw.
De voorzijde van de apotheek eind jaren vijftig. Op de stoep links Louise Oversluijs.
Naast haar apotheker Lony Nielsen Gerlach. |
|
Oude Delft 155, een van de panden aan
de westzijde van gracht
De buren lopen uit voor de begrafenis van prof. Elias,
die op 157 woonde. De ijzeren arm van het
uithangbord van de apotheek ( 155) wordt nu
voor een grote lantaarn gebruikt.
Advertentie Delftsche Courant 15 augustus 1869
Het interieur van de apotheek eind jaren vijftig.
|
Het
belendende perceel Oude Delft 153 werd in 1905 door de familie
verkocht, met het beding dat hier de eerste dertig jaar geen apotheek
mocht worden gevestigd.
Prinselijk onderkomen
Nadat de apotheek beëindigd was, kocht in 1971 neuroloog Johannes
Adam Tuijnman het huis. In 1988 deed deze het over aan Koningin
Beatrix, die een kamer zocht toen haar zoon Prins Johan Friso in Delft
ging studeren. Vervolgens werd Everardus Petrus van der List de
eigenaar, die het huis grondig liet restaureren en in 2001 verkocht aan
de huidige bewoner. |
|