Alweer: Dela Faille
In 1717 werd het Oude Delft 120 eigendom van veertigraad Cornelis dela Faille, havenmeester van Delfshaven en zoon van de rijke kunstverzamekaar Johan dela Faille. Zij kochten huizen als belegging en hadden op zeker moment ook de panden 122 en 124 in bezit. Oude Delft 122 werd in 1716 door Cornelis aangekocht.
Het erf van Oude Delft 120 strekte zich uit tot een pand aan de Hippolytusbuurt, genaamd “Marcepijn”. Dat bood perspectieven. In de prijs kwam dat niet tot uitdrukking. Cornelis betaalde slechts 700 gulden. Hij zal het huis vermoedelijk verhuurd hebben.
Tinnegieterij
In 1750 woonde hier meester-tinnegieter en ijkmeester Martinus Buijteweg met zijn vrouw, Johanna van der Santen en twee kinderen. Hij overleed in 1771. Het huis bleef nog 24 jaar in bezit van de familie Buijteweg, eerst van zijn weduwe, en vervolgens van zijn dochter Martina. Zij verkocht het in 1795 voor toen nog maar 400 gulden aan George Carel Nicola, de brandewijnstoker in het pand ernaast. Het had waarschijnlijk veel achterstallig onderhoud en werd ook als werkplaats gebruikt door Martinus. Dat bleek uit nader onderzoek door de voorlaatste bewoner. In 1802 kreeg Nicola ook andere buurpanden in handen. Zijn koornwijnbranderij heette “de Eendragt”. Nicola verhuurde Oude Delft 120 aan Jacob Pannevis en Elisabeth Welgevaren.
Van 1810 tot 1828 zien we hier Barthold Hendrik Bobbink, opzichter bij één van de militaire werkplaatsen in de stad, als eigenaar. Hij liet waarschijnlijk enige werkzaamheden aan het pand verrichten, zoals het aanbrengen van de lijstgevel. Maar ook hij verhuurde het huis, onder anderen aan Susan Durege en ene Smits, die op de kadettenschool zat. Bobbink overleed in 1828. Na zijn dood werd het huis verkocht aan de kamerbehanger Johannes Klerk.
Dertig jaar later werd het eigendom van brouwer-koopman Willem Wijnaendts, die in Overschie woonde en het ook wel weer verhuurd zal hebben.
‘Wel ingericht’
In 1878 werd het huis met de volgende advertentie in de Delftsche Courant te koop gezet:
Een wel ingericht, bijzonder goed onderhouden huis, bevattende 2 beneden en 5 bovenkamers, alle behangen, de meeste voorzien van stookplaats en kasten. Keuken met regen- en welwaterpomp. Plaats met bergplaats, keldertje, gang en fraaie trap. Zolder met 2 afsluitingen en dienstbode kamertje.
De koper werd verver Josef Houtzager, die meerdere huizen in Delft bezat.
In 1901 kwam ook dit huis, zoals zo vele panden op dit rijtje aan de gracht, in bezit van Willibrordus Josephus Bender en werd het vervolgens ondergebracht in de vennootschap P.H. Bender. De familie Bender kwam ook in het bezit van het naastliggende hoekpand waarin zij een servieswinkel hadden.
Omstreeks 1900 komen we hier tegen het gemeenteraadslid B. Schelling, chef van de gebouwen van de Gist en Spiritusfabrieken. In 1920 was de kok Ch.F. Rüter de hoofdbewoner. Later werd het huis gehuurd door de muziekleraar G.H. Brouwer. Zijn particulier muziekschool ging failliet, zoals blijkt uit een mededeling in de Delftsche Courant uit 1931. Hij kon echter wel in het huis blijven wonen. Zijn vrouw woonde er in de jaren ’50 van de vorige eeuw nog steeds. In de jaren ’70 werd het weer verkocht. Er werd toen ook nog steeds muziekles gegeven, door mijnheer Van Spannenburg. Een van de leerlingen “kan de trap wel dromen; met tien pubers tegelijk ‘Living doll' spelen; we hebben veel gelachten”. Er wonen nu studenten. |