Oosteinde 167
www.achterdegevelsvandelft.nl

De Swarte Pot

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Het huis met tuitgeveltje op de hoek van het Oosteinde en de noordzijde van de Molslaan heet al eeuwen ‘De Swarte Pot’, vroeger ook wel ‘De Coperen Pot’ of kortweg ‘De Pot’. Het dateert waarschijnlijk in oorsprong nog van voor de grote stadsbrand van 1536, die dit deel van de stad spaarde. Aan het huis is nog lang een heel oude rente van 52 stuivers verbonden geweest ten behoeve van het Bagijnhof. Zo’n rente gaat doorgaans terug op een schenking in de middeleeuwen van een bewoner die als tegenprestatie vroeg om na de dood ten eeuwigen dage jaarlijks voor zijn of haar zieleheil te bidden. Het pand was destijds veel groter dan het huidige. Het liep naar achteren langs de Molslaan diep door en telde in 1600 behalve een bakkersoven wel zes stookplaatsen. In 1614 werd het huis verkaveld tot vier aparte woningen, waarvan drie op de Molslaan. Vanaf dat moment volgen wij hier verder het hoekpand.

Bakkerij
In 1600 dreef Neeltje Schouten er een bakkerij. Daarbij verhuurde zij ook toen al een deel van het achterhuis aan ene Fytgen Barents en Janneken Zegers. Eerder woonde zij hier met haar vader Pieter Willemsz, die pachter was van een belasting op paarden zowel binnen als buiten de stad. Daarvan kwamen er velen via de Oostpoort hier voorbij, waar zij ter plekke hun belastingzaken konden afhandelen. Bij Pieters overlijden in 1596 heette het huis ‘De Koperen Pot’. Wellicht duidt die naam op een koperslager die hier ooit zijn zaak heeft gehad, maar dat is niet meer terug te vinden.
De oudste eigenaar die we hebben kunnen achterhalen is bakker Jacob Jansz, die hier zelf niet woonde maar het pand in de jaren 1556-1561 verhuurde.
Een dochtertje van Pieter Schouten viel in 1595 bij de ‘Swarte Coorpen Pot’ in het water en verdronk, stelde de stadschirurgijn bij lijkschouwing vast.
Drie jaar later is er een ander incident als vier Engelse huursoldaten die in de stad gelegerd zijn “de ijsers van het keldervenster uytgebroken hebben” in het hoekhuis op het Oosteinde “daer uythangt De Coperen Pot”. Ze namen daar “seecker kaes, eyeren en broot” mee. De inbrekers worden gepakt en naar het schavot voor het stadhuis geleid, waar zij “strengelicken gegeesselt en gebrantteeckent” worden en veroordeeld worden tot levenslang roeien op de galeien van de marine.
Verder was naast het huis op de Molslaan een openbare ‘ascrebbe’ waar buurtgenoten hun vuil konden dumpen. De bewoners van het huis werden daarvoor vaak als toezichthouder aangesteld.


De vergunning van 13 juni 1614 voor Neeltge Pieters (“wert geconsenteert”) om op de noordoosthoek van de Molslaan een pothuijske te mogen maken.

Vastgoed-manipulaties
In 1614 kreeg Neeltje Pieters, alias Neeltje Schouten, toestemming om aan de kant van de Molslaan aan haar woning een pothuis te maken, een half hoge afdakje boven een kelder die deels naast het huis lag. Of zo’n pothuis er ooit gekomen is, is overigens de vraag, want kort daarna verkoopt zij het huis voor het toen vrij forse bedrag van 3800 gulden aan Warnaer Lommelman. Deze Lommelman kwam van origine uit Leeuwarden en was toen hij in 1607 trouwde koperslager. Alleen heeft hij hier waarschijnlijk nooit zelf gewoond. Als hij in 1614 het huis koopt en in vier stukken opdeelt, is hij inmiddels ‘vettewaaier’ (kaarsenmaker) in het huis de Aap op de hoek van de Burgwal en de Beestenmarkt.
Het hoekhuis ‘genaempt De Pot’ verkoopt hij direct na afsplitsing voor fl 1500 door aan linnenwever Gerrit Jaspersz. Maar over die verkoop ontstaat onenigheid. Een jaar later verkoopt Jaspers het dan ook door aan schoenmaker Jan Lambrechtsz van Tongeren, die het op zijn beurt een paar jaar later weer verkoopt aan bakker Hans Parmont. Ook deze lijkt meer met vastgoed-transacties bezig, dan met brood bakken.
Uiteindelijk komt het pand toch weer opnieuw in handen van Warnaer Lommelman en later van zijn dochter in Den Haag die het meer dan zestig jaar blijft verhuren. Over die huurders in de Gouden Eeuw weten wij weinig en daarmee helaas ook niet wat voor handel of nering ze in dit pand hebben uitgeoefend.


Een schilderachtig plaatje (aquarel) van Jeremy Barlow uit 1980.

Rijke vrouw gevonden
In 1699 verkoopt Maria Lommelman het hoekhuis en de drie huizen aan elkaar liggende huizen daarachter op de Molslaan. De ‘Swarte Pot’ wordt daarbij eigendom van de weduwe Jannetje Hendricks. De koopprijs is dan gezakt tot fl 280. De huurders van deze nieuwe eigenaresse komen we wel tegen in de archieven: Jacob van Biesland en Baafje Jans Verhoogh. Veertien jaar eerder was Baafje ooit dienstmaagd geweest bij een familie in Haarlem. Op verzoek van die voormalige werkgeefster legt zij bij de notaris een verklaring af over diens goede gedrag en trouwe levenswijze. Dat lijkt te wijzen op huwelijksmoeilijkheden van de dame in kwestie, die inmiddels in een steegwoning in Leiden woonde.
Grote welstand hebben Baafje en haar man niet gekend. Maar als Baafje in 1703 is overleden, weet Jacob een rijke vrouw aan de haak te slaan. Zij woont aan de overkant op het Oosteinde en bezit negen huizen, bijna allemaal in de buurt. Hij trekt bij haar in. Zelf brengt hij bij het huwelijk een bed, wat kleding, een wandelstok met zilveren knop en honderd gulden spaargeld mee.

Hugenoten
In 1708 wordt het huis eigendom van de Hugenoten Marcus Pov(f)ert (ook wel Pauwert of Bovet) en Jean en Denie Jabot (Chabot). — Veel administrateurs hebben nogal moeite met het omzetten van de onbekend klinkende namen in letters. (Dennis was getrouwd met Marie Petiteuls, die later als weduwe in 1733 haar naam vernederlandst tot Marijtje Kleinoog.) —
De drie exploiteren een leerlooierij in de Hopsteeg aan de overzijde van de gracht. Die samenwerking wordt in 1711 ontbonden. Dennis Jabot verkoopt in 1714 ook zijn aandeel in het huis aan de twee anderen. In 1717 overlijdt Marcus Bovet in dit huis. Zes jaar later moet de enig overgeblevene van de driemanschap dit pand verlaten na een faillissement. De hypotheek die de buurvrouw op de tegenoverliggende hoek van het Oosteinde met de Molslaan had vertrekt, kon hij niet langer betalen.

Boogsteenmaker
Bij de faillissementsverkoop in 1723 wordt het huis gekocht door boogsteenmaker Hendrik van Germen. Boogsteenmaker was een specialist in het maken en repareren van plateelbakkersovens. Waarschijnlijk kwam dat beroep vrijwel alleen in Delft voor.
Van Germen bewoont het huis met zijn zuster Johanna. Zij is verloofd met een matroos, die haar kort voor hij aanmonstert bij de VOC tot zijn erfgename benoemt. Na zeven maanden is hij echter al weer terug. Zijn reis naar Indië ging niet verder dan Kaapstad waar hij ziek overstapte op het eerste de beste retourschip. Twee weken na thuiskomst sterft hij in de armen van zijn geliefde in de Swarte Pot. Vervolgens stapt zij in het huwelijksbootje met een andere zeeman: Carel Thibout.
Na vijf jaar koopt Van Germen aan de zuidzijde van de Molslaan het pand ‘Het Nolshoofd’ (ter plekke van huidig nr 129), waar hij een nieuwe boogsteenwerkplaats begint die daar met meerdere opvolgers vijftig jaar stand houdt. De Swarte Pot verkoopt hij in 1728 voor duizend gulden aan David Speelveld, van wie we weinig weten, omdat hij al heel snel in zijn graf ligt. Zijn weduwe, Maria de Man, hertrouwt met schoenmaker Pieter sGravelaer, die hier twintig jaar later onvermogend overlijdt. Maria belandt vervolgens in het Oude Vrouwenhuis aan de Schoolstraat.


Stilleven met kaas van Clara Peeters uit 1625, Collectie Mauritshuis.

Kaaswinkel
In 1751 koopt Jeremias van Leeuwen de Swarte Pot voor 600 gulden en begint er een winkel in levensmiddelen en vooral in kaas. Na de dood van zijn vrouw Elisabeth wordt in 1762 de inventaris van de zaak opgenomen. Behalve de winkelruimte telt het pand dan een keuken, een keldertje, een ‘achterhuisje’ en een ‘kamertje’. Boven is er een zolder (met een bed) en een kleerzolder (waar ook turf ligt). Van Leeuwen was ook eigenaar van het huisje ernaast op de Molslaan, dat hij voor dertig gulden per jaar verhuurde. Verder heeft hij een tuin met tuinhuisje in de Hopsteeg.
De winkelvoorraad van zijn zaak bestaat uit rijst, suiker, raapolie (voor braden en verlichting), boter, krenten, rozijnen, pruimen, witte bonen en koek. De getaxeerde waarde daarvan valt echter in het niet bij de kaasvoorraad, waarvan de waarde op fl 316,50 wordt geschat. Veertien klanten staan samen voor fl 368 bij de zaak in het krijt. Onder hen zijn ook de regenten van het Fundatiehuis (zie Oude Delft 49), van wie hij nog fl 52,40 te goed heeft. Aan zijn leveranciers moet hij echter nog ruim tweeduizend gulden betalen, waarvan fl 1.290 aan een viertal kaashandelaren. De totale rekening van de boedel is dan ook negatief. De netto-schuld bedraagt ruim honderd gulden.
Jeremias hertrouwt en weet de zaak toch nog dertig jaar vol te houden. In 1791 eindigt het uiteindelijk toch in een faillissement.

Pot ziet ‘Zwart’
In de jaren 1802-1819 drijft Anna Maria van Schaik hier een winkel in gedragen kleding. Haar man, Hendrik Tielemans, verdient de kost als metselaar. Het pand heet inmiddels de ‘Zwarte Pot’ en vormt een geheel met een pakhuis ernaast aan de Molslaan.
In 1828 overlijdt hier plateelbakkersknecht Melchoir Greeff. Hij is geboren in Keulen, en werkt vermoedelijk in de Porcelijne Fles een paar panden verder, die als een van de weinige plateelbakkerijen in de buurt is overgebleven. Zijn vrouw, Catharina Rigouw, runt hier ondertussen als tapster een kroegje. De huisbaas was ook een tapper op de hoek van de Kruisstraat en de Gasthuislaan. Als deze in 1829 het hoekhuis verkoopt aan de dienstbode Anna Maria Bessems rust er nog steeds de huisrente voor het Bagijnhof op.
In de jaren 1841-1854 woont en werkt hier bezemmaker Simon Rodenrijs, die het huis dan huurt van koekenbakker Antonius Rooijakkers. Hij krijgt met zijn vrouw Maria van Duijn hier negen kinderen, van wie er drie in de wieg overlijden.


Kaarters in de kroeg, ets van Frans Proost 1882. Collectie Rijksmuseum. 

Tapperij
In 1854 krijgt het pand opnieuw een alcoholische bestemming, die meer dan een eeuw zal voortduren. Het wordt dan aangekocht door tapper Willem Spendel, oud-militair en held van de Veldtocht tegen de Belgen. Als hij in 1862 overlijdt, wordt de inventaris van de kroeg opgenomen. In de ‘winkel’ staan kruiken, karaffen en glazen en er is voor zes gulden bier, voor fl 2,50 likeur en voor 38 gulden aan jenever in voorraad. In de ‘kamer achter de winkel’ is kennelijk de gelagkamer. Hier staan drie tafels, een bank, 19 stoelen en een kachel en er hangt een gaslamp. Aan de muur hangen vier schilderijtjes en in de ruimte staan twee vogelkooien. De voorkamer is in gebruik als woonkamer met een fauteuil en een klokje op een kastje. Maar er is ook een bedstede. In de kelder ligt een voorraad steenkolen. Boven op zolder treft de notaris een paar oude uithangborden. De bovenvoorkamer is verhuurd voor 80 cent in de week. Het huisje ernaast op de Molslaan heeft Spendel in 1859 erbij gekocht en verhuurt hij voor fl 1,10 per week.
Aan onbetaalde verteringen staat nog voor ruim 75 gulden op de lat. Ongeveer de helft daarvan wordt ‘niet invorderbaar’ genoemd. Verder is er 64 gulden contant geld in huis. Ook heeft de weduwe heeft enkele gouden sieraden en een bloedkoralen ketting. De begrafenis van haar man is betaald uit het begrafenisfonds. Financieel ziet de zaak er redelijk gezond uit, al krijgt distilleerderij Van Meerten & Zn nog fl 67 voor geleverde jenever. De weduwe hertrouwt met een telegraafbeambte en zet de zaak hierna nog bijna 25 jaar voor. Af en toe organiseert zij een verloting van een schilderij.


Delftsche Courant 9 juni 1910.

Slijterij
In 1886 verkoopt de weduwe Spendel de kroeg inclusief de tapkast, het buffet, de karaffen, kruiken en de glazen. Koper is gepensioneerd ambtenaar de Burgerlijke Stand Rutger de Kat. Na acht jaar neemt zijn zoon Aart de Kat de zaak over en maakt er een slijterij van. Dat houdt hij bijna een halve eeuw vol, totdat hij in 1942 op 80-jarige leeftijd overlijdt. Tot de vaste inventaris van de zaak behoort een papegaai in een kooi, valt op te maken uit meerdere advertenties van afgedankte kooien. De rest van de oorlog houdt de weduwe Westmaas de zaak zo goed en zo kwaad als het gaat gaande. 


De Swarte Pot in 1964. Foto G.J. Dukker, Rijksdienst Cultureel Erfgoed.

Na de oorlog huurt Cornelis Stokman de slijterij, die hij in 1961 van de erfgenaam van De Kat overneemt. In 1976 sluit hij hier de deuren. Sindsdien is het pand verbouwd tot woonhuis en intussen al meerdere malen gemoderniseerd.


Het hoekhuis in 2016. Foto Kees van der Wiel.


De Swarte Pot in het lentezonnetje.


Fragment van het schilderij van de stadsbrand in 1536, dat laat zien dat de huizen aan deze gracht nog overeind gebleven zijn. Het huis heeft op het schilderij zelfs nog min of meer dezelfde gevel als tegenwoordig. Dat is vermoedelijk schijn. Het schilderij heeft niet de nauwkeurigheid van een foto. Een trapgevel destijds lijkt waarschijnlijker. Vlak achter het pand zien we op de Molslaan twee hooibergen. Collectie Prinsenhof.







Het huis op de oudste kadasterkaart van circa 1825. Aan die situatie is sindsdien niets wezenlijk veranderd.































Het interieur van het huis bij de verkoop in 2017. Aan het pand is veel gemoderniseerd, maar de eikenhouten moer- en kinderbinten uit de tijd van voor de stadsbrand dragen nog steeds de vloer van de bovenverdieping.


De gebroeders Jabot en Marcus Bovet exploiteerden samen een leerlooierij in de Hopsteeg.


Een plateelbakkersoven op een tegeltableau uit het Rijksmuseum. Dit kunststukje is overigens niet gebakken in Delft, maar in een aardewerkfabriek in Bolward.













































Tegeltje met metselaar.


Bezemmaker, prent uit het boek “Het Menselyk Bedrijf” van Johannes en Caspar Luycken, 1694.



Bericht in de Delftsche Courant van 12 december 1862.


Kroegbezoekers, ets van Lambert Claessens circa 1830, geïnspireerd op Adriaan van Ostade, Collectie Rijksmuseum.


Verkoopadvertentie in de Delftsche Courant van 9 juni 1886.


Delftsche Courant 13 april 1888.


Delftsche Courant 27 juli 1938.


Overlijdensadvertentie van vrijgezel Aart de Kat, Delftsche Courant 31 juli 1942.


Slijter Cornelis Stokman doet (op de achtergrond) mee aan een reklamecampagne van Bols in 1974 met de slogan “De slijter drinkt ‘m zelf”.
Het Vrije Volk, 4 okt 1974.

George Buzing & Kees van der Wiel


 
Nadere informatie over Oosteinde 167
Geplaatst: 19 april 2021
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft