Aan
het einde van de Nieuwe Plantage aan het Kanaal vlakbij de
Reineveldbrug ligt de laatste stadsboerderij van Delft,
officieel
genummerd Nieuwe Plantage 110 (wagenschuur), 111 (bovenwoning)
en 112
(stal). ’s Winters melkt Frank Driehuijs daar gemiddeld
dertien koeien. Daarnaast heeft hij nog drie pinken
(één-jarigen) en een viertal kalfjes.
In oktober 1992 brandden zijn stal en hooizolder volledig af,
waarna
hij het bedrijf geheel nieuw opgebouwd heeft, met onder meer
een nieuwe
ondergrondse mestkelder als vervanging van de oude gierput
achter de
stal. Op de plek van de gierput staan nu fruitbomen. “Ik ben
een schone boer, geen strontboer”, zegt Driehuijs trots, die
zegt veel support te hebben in de buurt voor zijn bedrijf. Zijn
koeien
krijgen ’s winters al lang geen ouderwetse warme spoeling
(afval van de alcoholproductie van de Gistfabriek of
jeneverstokerijen)
meer, maar een uitgebalanceerd dieet.
’s Zomers lopen de koeien van Driehuijs in een weide aan de
Schieweg in de gemeente Midden Delfland, ruim een kwartier
rijden van
zijn bovenwoning naast de boerderij, op de bovenverdieping van
een
pakhuis van een stoomolieslagerij die hier ooit naast stond.
|
|
|
De
olieslagerij en boerderij in 1880. |
De olieslagerij
en boerderij in 1900, na aanleg van het Kanaal. |
De situatie in
1935. |
Achter de olieslagerij
De boerderij is oorspronkelijk in 1853 gebouwd als onderdeel
van de
nieuwe stoomolieslagerij van fabrikant Reinier Koperdraat,
die destijds
zelf op Noordeinde 14 woonde. De boerderij was waarschijnlijk
destijds
een aantrekkelijke manier om het afval van de oliefabriek -
de
zogenoemde koeken - te gelde te maken. Een groot deel van de
Nieuwe
Plantage ten noorden van de huidige trambaan was toen nog
onbebouwd en
hoorde bij de boerderij. De Nieuwe Plantage heette daar toen
nog
Haagweg en met het toenemen van de bebouwing daar veranderde
de
nummering van de boerderij voortdurend.
|
|
Links
een romantische afbeelding van de stoomolieslagerij op
een briefhoofd
waarvan niet geheel duidelijk is in hoeverre zij met de
werkelijkheid
overeenkomt en rechts de plattegrond van de fabriek bij
de
kadaster-opmeting in 1853 (nr 863). Daarachter de
boerderij (870) met
aan de achterzijde een woongedeelte. Bij het bedrijf
hoorde een groot
perceel grond (871) tot aan de huidige trambaan, waarop
later de
woningen aan de Nieuwe Plantage zouden verrijzen. |
Henk Wubben, eerste pachter
Aanvankelijk werden de koeien of varkens waarschijnlijk door
werknemers
van de fabriek verzorgd. Vanaf mei 1859 pachtte echter de in
Zouteveen
geboren veehouder Hendrik Wubben de boerderij achter de
fabriek en nam
er met vrouw en kinderen zijn intrek. Na zijn dood in 1875
zet zijn
weduwe het bedrijf nog enige tijd voort tot 1880 met hulp van
een
zwager. De omvang van de veestapel was destijds nogal
wisselend, blijkt
uit de jaarlijkse opgaven voor het landbouwverslag. Gemiddeld
omvatte
het bedrijf tijdens de staltijd in januari (de peildatum) een
tiental
koeien, enkele kalveren, een handvol schapen en varkens en
hok vol
kippen.
Kanaal dwars door het land
In 1880 nam de voormalige groenteteler (warmoezier) Pieter
van Horssen
de pacht over. Hij zette het bedrijf voort tot 1914. Hij had
zeven
kinderen en ook een iets grotere veestapel dan zijn
voorganger. In de
winter van 1885 gaf hij 19 koeien op, in 1886 23 en daarna
gemiddeld
zo’n 15 stuks. Ook had hij geregeld meerdere varkens.
Kalveren daarentegen hield hij weinig aan. Dat doet vermoeden
dat hij
veel vee aan- en verkocht op de markt en dat vetmestte voor
de slacht.
Na het overlijden van de oliefabrikant en zijn weduwe zetten
de
erfgenamen de boerderij in 1882 en 1883 een paar maal te
koop. Volgens
de verkoopadvertenties bood de stal plek voor twintig
runderen en lag
achter de boerderij een strook van ruim vijf hectare
weidegrond. Verder
was er nog de 0,85 hectare grond te koop langs de huidige
Nieuwe
Plantage, die werd geschikt werd genoemd als bouwgrond. Die
bouwgrond
werd grif verkocht, maar voor de boerderij bestond weinig
belangstelling. Er was inmiddels een landbouwcrisis
ingetreden die de
prijzen van landbouwbedrijven flink deed kelderen en kopers
terughoudend maakte. Bovendien zat de aanleg van het
Rijn-Schiekanaal
waarschijnlijk al in de pen. Met de realisering daarvan in
1893
onderging het bedrijf een grote verandering. Een stuk van de
grond
verdween in het Kanaal en het bedrijf werd afgesneden van de
weidegronden daarachter ter hoogte van de huidige Molukken-
en
Timorstraat.
Een ingekleurde kadasterkaart uit 1891 waarop
aangegeven hoe het nieuwe
Kanaal de grond van de boerderij doorsneed. (Boerderij
= oranje,
weidegrond = groen en kanaal = blauw). |
Van Horssen ging echter stug door met boeren, tot op 8 april
1913 de
schuur van de boerderij afbrandde, met daarin een paard, drie
kalveren
en zeven biggen. Daarna hield de oude boer, inmiddels 83 en
enkele
jaren weduwnaar, het voor gezien.
|
|
De
Delftsche Courant van 8 april 1913 bericht over een
brand in een schuur
naast de boerderij, waarbij zijn paard en drie kalveren
het leven
lieten. Het zou niet de enige keer zijn dat de
boerderij door brand
getroffen werd. |
De nieuwe
eigenaar van de boerderij zoekt een nieuwe pachter.
Delftsche Courant,
2 febr. 1914. |
Nieuwe eigenaar, nieuwe pachter
Per 1914 zocht de eigenaar een nieuwe pachter voor de
boerderij.
Ondertussen was de olieslagerij enkele jaren eerder ten einde
gekomen
en in 1911 gesloopt. De boerderij was daarna voor fl 6.600
verkocht aan
Tutein Nolthenius, de directeur van Calvé-fabriek aan de
overzijde van het water. Hij liet op het terrein van de
gesloopte
oliefabriek enkele nieuwe huizen neerzetten. Het pakhuis van
de
oliefabriek dat was blijven staan, maakte hij een meter
korter om de
nieuwe huizen wat meer tuin te kunnen bieden. Dat is nog
steeds te zien
aan een dichtgemetseld raamkozijn van het pakhuis dat door de
nieuwe
achtergevel halverwege doorsneden is.
|
|
Kadaster-opmeting
van de nieuwe woningen naast de gesloopte olieslagerij.
Aangegeven is
welk deel van het pakhuis werd afgebroken ten behoeve
van de tuin van
pand nr 1527. (De boerderij is inmiddels 1530
genummerd.) |
De huidige
achtermuur doorsnijdt een oud dichtgemetseld raamkozijn
van de
wagenschuur. |
De nieuwe pachter van de
boerderij werd van 1914 tot 1922 melkverkoper
Cornelis Smits. Het pakhuis van de olieslagerij werd na de
Eerste
Wereldoorlog een paar jaar gebruikt als cultureel centrum “In
die Coornschuere”. Er waren destijds lezingen,
muziekuitvoeringen te horen en tentoonstellingen te zien. Zo
sprak
Louis Couperus er over Italiaansevergezichten. Een van de
initiatiefnemers was de bouwkundestudent Bob Hanf, die
contacten had
met bekende expressionistische kunstenaars als Kokoschka,
Kandinsky,
Klee en Chagall, van wie hij in de tijdelijke galerie werk
probeerde te
verkopen. Zelf was hij ook een getalenteerd tekenaar,
verhalenschrijver
en vioolspeler. In de oorlog is hij als jood in Auschwitz
vermoord.
|
|
Het
cultureel centrum “In die Corenschuere” heeft grote
plannen met het overgebleven pakhuis van de
olieslagerij. Onder andere
Haagse schrijver Louis Couperus is er te gast. Een lang
leven was de
club niet beschoren. Delftsche Courant, 24 maart en 10
september 1919. |
Als
in 1921 de gemeente Vrijenban wordt opgeheven en opgedeeld
tussen Delft
en Pijnacker, verandert de naam van de straat definitief van
Haagweg in
Nieuwe Plantage. De boerderij krijgt dan als nieuw adres
Nieuwe
Plantage 71.
Tekening van de ombouw van het voormalige pakhuis van
de olieslagerij
in 1921 tot wagenschuur met bovenwoning door C. Post.
Links de oude
situatie, rechts het nieuwe aangezicht. |
|
De stal in 2019.
De
boerderij met bovenhuis boven de schuur en kalverweitje
voor de deur.
De
boerderij van boven gezien in 2017.
Delftsche
Courant, 9 februari 1866.
Verkoopadvertentie
in Delftsche Courant van 19 augustus 1883 waarbij de
boerderij geen
kopers vond.
De
bouwgrond aan de Nieuwe Plantage vond wel aftrek.
Delftsche Courant, 27 januari 1884.
De
olieslagerij te koop. Delftsche Courant, 7 november 1911.
De restanten
in de verkoop.
Delftsche Courant, 28 oktober 1911.
Overlijdensadvertentie
van de 71-jarige boerin Maria van Horssen.
Overlijdensadvertentie
van de voormalige pachter Piet van Horssen. Delftsche
Courant, 21 juni
1918.
Bob
Hanf,
zelfportret (collectie Rijksmuseum)
|
Alles
tot de nok toe vol
In 1921 koopt landbouwer Cees Post de boerderij en het pakhuis
van
Tutein Nolthenius. Hij gaat de boerderij zelf exploiteren,
zodat het
sindsdien niet langer meer een pachtboerderij is. In het
pakhuis maakt
hij een nieuwe bovenwoning. Onder de woning maakt hij in het
pakhuis
een wagenloods en aan de achterzijde stalruimte voor een paard
en jong
vee. Die stalruimte is later opgeruimd.
De oude woning aan de achterzijde van de boerderij verbouwt
Post tot
extra stalruimte en in 1926 bouwt hij er op het erf nog een
tweede stal
bij: een enkelrij stal voor tien koeien, met daarnaast een
paardenstal,
waarin doorgaans een paard en een koe stonden. In de grote stal
met
twee rijen koeien en een voergang in het midden was na de
uitbreiding
plek voor 28 koeien. “In het voorjaar stonden er soms ook nog
koeien in de hooiberg tegenover de paardenstal”, aldus Frank
Driehuijs. “Alles stond vaak tot de nok toe vol.”
De hooiberg is in 1972 afgebroken omdat hij te bouwvallig werd.
Afmelkbedrijf
Cees Post had een afmelkbedrijf. Elke week ging hij naar de
veemarkt in
Delft en Rotterdam, later in Leiden. Daar verkocht hij een
paar koeien
die slachtrijp waren en kocht andere koeien in, die andere
bedrijven
opruimden omdat ze niet al te best meer waren. Die beesten
molk hij zo
lang mogelijk door, terwijl hij ze ondertussen vetmestte met
spoeling
en lijnmeel van de fabrieken aan de overkant (Gist en
Calvé). Het was een snel wisselend veebestand van soms tegen
de veertig koeien.
Aanvankelijk weidde hij zijn koeien aan de overzijde van het
kanaal,
tot in 1930 de Reineveldbrug werd aangelegd en de Indische
buurt
gebouwd. Daarna kon hij ongeveer 14 hectare grond pachten van
de
diaconie van de Delftse Hervormde Kerk in de Lagebroekpolder
in
Rijswijk tussen de A 13 en de Brasserskade, ongeveer op de
plek waar nu
de bouwzaak Hornbach gevestigd is. Toen het vliegveld
Ypenburg werd
aangelegd gingen daar stukken vanaf. Later kwam er ook nog
een
militaire weg, die het land doorsneed.
|
|
|
|
|
|
Post
was een echte handelaar. Ook in de krant bood hij van
alles te koop
aan, of vroeg hij in de oorlogswinter te koop.
Advertenties uit de
Delftsche Courant, resp.: 24 dec 1936; 23 mei 1939; 15
okt. 1940; 22
jan. 1941; 31 mei 1941 en 16 okt. 1944. |
Post molk daar ’s zomers eerst met een knecht, later samen
met zijn zoon Arie een kleine dertig koeien met de hand. Op
het land
stonden houten kuipen met warme spoeling en voeraardappelen.
De
spoeling werd dagelijks met paard en spoelingwagen bij de
Gistfabriek
gehaald en naar het land gereden. Verder kregen de koeien
‘slobber’ (geweekte bietenpulp vermengd met
lijnmeel). Ook in de winter was er op stal elke dag verse
spoeling en
een portie hooi en soms een extraatje aan bietenblad,
spruitenkoppen of
witlofwortels, wat hij zoal kon ritselen.
Verder had Post aanvankelijk nog weide- en hooiland in de
Krakeelpolder
en tot 1963 een stuk land aan de Abtswoudseweg ter hoogte van
de
huidige Martinus Nijhofflaan. Daar liepen vooral zogenoemde
‘vetweiders’, stierkalfjes en runderen die geen
melk meer gaven.
|
De oude hooiberg die in 1972 wegens bouwvalligheid werd
afgebroken. Op
de wagen is Arie Post bezig met een riek de rommel uit
schoongemaakte
sloten weg te scheppen. Dat werd na droging gebruikt als ligbed
voor de
koeien.
Een brandje dat met een sisser afliep.
Delftsche Courant, 10 maart 1942.
Voor
de deur van de stal de wagen waarmee Cees Post dagelijks
warme spoeling
voor zijn koeien ging halen bij de Gistfabriek.
|
De oude stal in de jaren ’70. |
Roer gaat om
In 1965 kocht Cees Post een huis aan de Julianalaan en nam
zijn pas
getrouwde zoon Arie de boerderij aan de Nieuwe Plantage over.
Arie was getrouwd met Truus Bikker, een boerendochter uit de
Alblasserwaard. Samen met haar maakte hij van het
afmelkbedrijf een
melkveebedrijf met een vaste veestapel van goede, gezonde
koeien, die
hij van jongs af zelf opfokte. Truus was daarin de stuwende
kracht. Zij
hield ook van een schone en opgeruimde boerderij. Samen
molken zij 24
koeien met de hand: Arie 14 en zij 10. “Elk voorjaar liepen
ze met de koeien van de stal naar het land, vader Cees op de
fiets
erachteraan. Dat was een hele optocht”, aldus Frank
Driehuijs.
In 1973 ging Arie machinaal melken, omdat het voor zijn vrouw
wat te
zwaar werd. Verder bleef Arie een ambachtelijke boer, die
alles met de
hand deed. Hij had nog geen trekker, wel een paard.
Vanaf 1980 deed Arie Post het kalmer aan en hield hij nog
maar een stuk
of acht koeien. De melk bracht hij naar boer Tinus van der
Helm op de
Brasserskade, die een moderne melktank had. De zoons van Van
der Helm
hadden een loonbedrijf dat geregeld werd ingeschakeld bij het
hooien en
mest-uitrijden.
Boer met passie
In 1987 gingen Arie en Truus in Leerdam wonen. Frank
Driehuijs nam toen
de boerderij over. Als scholier was Driehuijs al gek van
koeien. In het
voorjaar van 1962 liep hij daar als elf-jarige al voor het
eerst met de
koeien van Post mee en sindsdien bleef hij er kind aan huis.
Maar van
beroep werd hij aanvankelijk leraar Engels op een school in
Rotterdam,
een baan die hij tot 2000 met het boerenbedrijf heeft
gecombineerd.
|
Scholier
Frank Driehuijs komt helpen bij Arie Post.
Arie
Post en Frank Driehuijs samen onder de koeien voor de
aanschaf van de
melkmachine in 1973.
Frank
Driehuijs heeft de zaak overgenomen en melkt zijn koeien op
het land
bij Ypenburg met de machine.
|
De puinhoop na het blussen. |
De aangestoken brand op een kwade zondagnacht in oktober 1992
was een
zwarte dag in zijn bestaan, maar hij heeft zich toen herpakt
en is
opnieuw begonnen. Gelukkig stonden de koeien die dag nog niet
op stal,
maar wel lag de zolder vol hooi. Bij de herbouw kwamen Arie
en Truus de
eerste steen leggen onder veel bekijks, onder andere van
burgemeester
Van Walsum.
Koeien dag en nacht in de wei
Toen het land bij Ypenburg werd volgebouwd met vinexwoningen,
zag
Driehuijs in 1994 kans een stuk land aan de Schieweg te
bemachtigen,
waar hij nu tweemaal daags zijn koeien gaat melken, al zijn
het er wat
minder dan voorheen. Hij heeft daar ook een schuur met een
melkmachine.
Naast zijn eigen land pacht hij nog ruim vijf hectare van
de gemeente
Midden-Delfland. “Die gemeente doet er werkelijk alles aan om
koeien in de wei te houden, dat mag ook wel een keer
genoemd”, zegt Driehuijs, die zelf zijn koeien van half april
tot half november zeven maanden dag en nacht buiten laat,
zolang de
weersomstandigheden het toelaten.Tweemaal per jaar komt de
veewagen die
alle beesten van en naar de Nieuwe Plantage brengt.
Pasgeboren kalfjes
staan in het voorjaar de eerste weken echter nog voor het
huis in het
weitje langs de Vrijenbanse kade. Dat trekt jaarlijks het
nodige
bekijks.
Uitgekiend dieet
De huidige dertien koeien van Driehuijs geven ondertussen
samen meer
melk dan veertig uit de tijd van Cees Post. Elke koe is nu
goed voor
zo’n 10.000 liter per jaar, tegen vroeger slechts 2
à 3.000 liter. De melkgift van de koeien wordt tegenwoordig
nauwkeurig gecontroleerd en geanalyseerd. Zijn woning hangt
vol met
tegeltjes van de melkfabriek als eerbewijs voor de geleverde
topkwaliteit melk. Het bedrijf Vreugdenhil maakt daar
hoogwaardige
melkpoeder van voor de export naar warme landen en
bakkersbedrijven.
Frank Driehuijs en zijn passie voor het boeren. Foto
Fred Nijs. |
Ook de bijvoeding van de koeien wordt zorgvuldig aangepast
aan de
opbrengst van het eigen grasland. “Vroeger kregen ze
eigenlijk alleen buikvulling, geen voedingswaarde”, aldus
Driehuijs, die voorlopig als gepensioneerde na ruim dertig
jaar er nog
steeds lol in heeft om door te boeren, al is het geen
goudmijn.
|
De dramatische brand op zondagavond 18 oktober 1992. Foto van
een van
de buren.
Truus
en Arie Post leggen na de herbouw van de boerderij de eerste
steen en poseren hier met een tegeltje van de melkfabriek die
Driehuijs
kreeg als beloning voor de beste kwaliteit melk.
De
melktank in een hoekje van de wagenschuur.
Voor
de herbouw van de boerderij is Driehuijs overal op jacht
gegaan naar
oude stalramen.
|