Nieuwe Langendijk 26 |
www.achterdegevelsvandelft.nl
|
 |
Voorheen
de ‘Kalandermolen’ |
NB:
Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting. |
Nieuwe Langendijk 26 is nu onderdeel van een
blok ouderenwoningen dat in 1985 nieuw gebouwd is op de plek van de
afgebroken huizen Nieuwe Langendijk 22 tot 28. Deze panden werden vlak
voor de afbraak in 1982 intensief bouwhistorisch en archeologisch
onderzocht en gedocumenteerd door een onderzoeksproject van de
faculteit Bouwkunde van de TU-Delft (destijds nog TH). Het pand nummer
26 bleek nog te dateren van ver voor de grote stadsbrand van 1536.
Op grond van de bouwtechnische gelijkenis is het toenmalige Nieuwe
Langendijk 26 door Wim Weve (later bouwhistoricus, toen nog student)
aangemerkt als het huis dat model kon hebben gestaan voor het
‘Straatje van Vermeer’. Een toeschrijving die
destijds de nodige ophef baarde, maar de afbraak toen niet heeft kunnen
verhinderen. De toeschrijving is inmiddels achterhaald omdat de twee
naastliggende poortjes, die Vermeer schilderde er in zijn tijd hier
niet blijken te zijn geweest. Maar de observatie dat het afgebroken
huis ooit een gevel kan hebben gehad zoals Vermeer heeft geschilderd,
is nog steeds plausibel. 
Het Straatje van Vermeer en de reconstructietekening van Wim Weve uit
1982 hoe de gevel van het schilderij op het afgebroken huis kan hebben
gepast. Middeleeuwse fundamenten
De oudste fundamenten die de archeologen na de afbraak van
het huis hebben gevonden dateerden uit de tweede helft van de 14e eeuw,
kort nadat dit gebied in 1355 binnen de nieuwe stadswallen was komen te
liggen. Ze bestonden uit drie lagen gele (vermoedelijk hergebruikte)
kloostermoppen, waarop een eenvoudig vakwerkhuis heeft gestaan met een
lemen vloer. In het mideen van die vloer zat destijds een aspot, met
daarboven een open rookgat in het dak. Gezien de vele mestkuilen
eromheen, ging het waarschijnlijk om een boerenbedrijfje.
Begin 15e eeuw is dit oudste huis vervangen door een groter zogenoemd
‘viervakkig’ huis, waarvan de muren later zijn
versteend. Omstreeks 1470 is dat huis vergroot. Ook de gevels werden
toen van steen. In de oostelijke gevel werd een schouw aangebracht. De
zwaardere muren zorgen echter wel voor langzame verzakkingen van het
pand.
 |  |
Plattegronden
van hoe het huis tussen 1370 en 1470 is vergroot en gaande weg van
stenen muren werd voorzien. | Plattegrond van de opgravingen onder het pand,
met linksonder de17e eeuwse kelder en in het midden de grote haard. |
Zeventiende-eeuwse
verbouwing In de 17e eeuw is het huis
ingrijpend verbouwd. Aan de straatzijde is toen een kelder aangelegd
van vijf treden diep, met een vernuftig drainagesysteem en daarboven
een opkamer. Een nieuwe stenen muur scheidde het voor- en een
achterhuis. Het huis kreeg ook een stevige eikenhouten trap, met
daaronder twee bedsteden en kunstig beschilderde balkenplafonds.
 | 
|
De
fraai beschilderde trap die bij de afbraak in het
pand te voorschijn kwam. Hij is door een van de
onderzoekers meegenomen naar Oude Delft 120.
Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed. | Fragment van de
vermoedelijk 17e eeuwse beschildering van de balken in het pand. Foto
Rijksdienst Cultureel Erfgoed. | |
 Het
huidige complex Nieuwe Langendijk 18-28 
Nieuwe Langendijk 26 kort voor de afbraak in 1982. Foto
Wim Weve. 
Het afgebroken Straatje van Vermeer haalde in 1982 alom de landelijke
pers. Trouw, 2 maart 1982. 
De contouren van de grote 15e eeuwse stookplaats midden in de oostwand
van het huis, met schuin daarboven een kaarsnis. Foto
Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
|
Begin 17e eeuw werd dit huis bewoond
door vleeshouwer Jacob Aelbrechtsz Schilperoort, die er in 1612 een
aanzienlijk bedrag voor betaalde (fl 3.950), blijkt uit de
administratie van de ‘Duit op de Gulden’
(armenbelasting op de verkoop van huizen). Dat doet vermoeden dat het
reeds daarvoor moet zijn verbouwd, al schatten de bouwhistorici de
verbouwing een halve eeuw later in. Kalandermolen
In 1625 verkocht Schilperoort het huis samen met drie
huisjes in de Ursulastraat (Trompetstraat) erachter voor f 3.016 aan
Jan Gillisz van Hasselt. Van Hasselt was een Vlaamse immigrant en zat
in de textiel. Hij bewoonde het achterhuis dat tevens diende
‘tot neeringe van calanderen en persen’. Hij had
daar een door een paard aangedreven kalandermolen en twee grote ijzeren
persen, plus zes kleinere verwarmde persen met bijbehorende platen en
gereedschappen. Een kalandermolen was een apparaat om geweven stoffen
onder rollen met een zwaar gewicht glad en glanzend te maken. Toen hij
in 1647 overleed werd zijn hele hebben en houden beschreven door de
Weeskamer met het oog op de belangen van zijn drie nagelaten kinderen. (Lees hier
meer over zijn inrichting en schilderijen.)
Het voorhuis bewoonde hij niet zelf, maar verhuurde hij voor honderd
gulden aan ene Anthonetta Waterwijck. Daarnaast bezat hij een huisje in
de Ursulastraat, waarin zijn knecht Hendrick Hansz woonde en een huis
twee panden verderop aan de Nieuwe Langendijk. Verder was hij nog voor
een derde eigenaar van het huis van zijn overleden grootmoeder in
Hasselt. Na zijn dood kwam het huis met kalandermolen in
handen van Johan Haringh, die na de buskruitramp van 1654 een claim
indiende voor 800 gulden schade. 
|

| Het
trapje naar het later dichtgegooide zeventiende eeuwse keldertje. Foto
Rijksdienst Cultureel Erfgoed. | Restanten van het vernuftig drainagesysteem van
het keldertje. Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed. |
Perserij en
friseermolen In 1671 nam Pieter Schoonhaven
de zaak over. Hij genoot tevens maatschappelijk aanzien als kapitein
der schutterij. Na hem kwam in 1693 Mathias Snoe(c)k. In die laatste
transportakte krijgen we een uitvoerige beschrijving van het bedrijf.
Het blijkt een huis en erf met de “persserie en calander,
alsmede friseermolen achter in deselve huijsinge staende”.
Een friseermolen was destijds pas uitgevonden machine om harige stoffen
als eindbehandeling mooi op te poetsen. Schoonhaven had zich kennelijk
gespecialiseerd in allerhande eindbewerkingen van wollen stoffen voor
de handel, want in 1672 sloot hij ook een arbeidscontract af met
droogscheerder die hij uit Leiden had gehaald. Dat
‘droogscheren’ was een techniek om met een groot
mes alle pluizen en oneffenheden van een wollen laken weg te scheren,
hetgeen groot vakmanschap vereiste. Zijn bedrijf strekte
zich uit van de Nieuwe Langendijk ”tot agter aen oft inde St
Urselenstraet”. Aan die Ursulastraat stond een paardenstal
die door Schoonhaven was uitgebreid door de aankoop van een extra
huisje met daarin ”twee paerden met haer tuijgen en
hoij”. Alles was door schout en schepenen getaxeerd op een
bedrag van 8.856 gulden. Decreetbrief
De koper betaalde in 1693 fl 5.000 contant en tekende een
schuldbrief voor nog eens fl 9.000, samen dus fl 14.000. Kortom het was
toen een kapitaal bedrijf, dat blijkens notariële akten ook
zaken deed met kooplieden van de West-Indische Compagnie. [De
plateelbakkerij De Lampetkan aan de overzijde ging tussen 1650 en 1750
enkele malen met alles erop en eraan voor gemiddeld fl 5.000 in andere
handen over.] De afbetaling van de investering stelde
Mathias Snoeck echter voor grote moeilijkheden. In 1709 tekent hij een
schuldverklaring aan de erfgenamen van de vorige eigenaar waarbij de
schuld inmiddels weer was opgelopen tot fl 10.300 en in 1732 zou hij
tenslotte failliet gaan. Zijn zoon Nicolaas Snoek nam toen via een
zogenoemde ‘decreetbrief’ de zaak voor fl 800 uit
het faillissement over, nog steeds “met perserije, kalander-
en frizeermolen en gereedschappen”. Al waren er inmiddels
kennelijk weinig andere gegadigden die er nog iets in zagen in de
onderneming. Veel zilverwerk en een
tuinhuisje Niettemin lijkt het Nicolaas
aardig voor de wind te zijn gegaan. Toen hij in 1752 overleed werd ook
van zijn nalatenschap een inventaris opgemaakt. De nalatenschap
straalde een redelijke welvaart uit. Hij en zijn vrouw hadden flink wat
goud- en vooral zilverwerk en hij liet fl 575 aan contanten na en
weinig onbetaalde rekeningen. Verder had hij een tuintje met tuinhuisje
buiten de stad aan de Hugo van Rijkelaan. Ook had hij een paar huisjes
in de verhuur. Verder had hij twee ‘oude’
melkbeesten staan bij een niet nader genoemde boer. |

De gevelsteen van een zeventiende eeuwse kalandermolen in Dordrecht.
 Een
achttiende eeuwse Franse gravure van een kalandermolen aan het werk.
 Een
zestiende eeuwse schoorsteenwang die gevonden werd onder de
keldervloer. |
Verdwenen
werkhuis aan achterzijde De
‘klandarije’ zag er inmiddels wat kaal uit met
‘twee tafels met rollen en losse gereedschappen daartoe
behorende’, een koekenpan, bezems en boenders en verder
‘rommeling’. In zijn
‘winkel’,elders in het pand, stonden onder meer een
koperen smoorpot, vier tafels, persplanken, ijzeren platen en los
gereedschap voor de perserij. In de stal achter het huis stond een
‘oud paard’ en een kruiwagen. De inventaris
beschrijft ruim twintig, vaak royaal gemeubileerde vertrekken in het
huis, waarvan vrijwel ondenkbaar is dat ze allemaal in het in 1982
onderzochte huis zijn thuis te brengen. Dat roept het sterke vermoeden
op dat er achter een binnenplaatsje destijds nog een heel achterhuis
achter het pand moet hebben gestaan, waarin waarschijnlijk het bedrijf
met de kalanderij, de winkel en twee ‘comptoirtjes’
was gehuisvest. Dat is dan meest waarschijnlijk in 1625 gebouwd. Op die
plek hebben archeologen in 1982 echter niet naar fundamenten gezocht. Bouwondernemer
In 1759 verkocht Snoek’s weduwe, Lucia van Es, het bedrijf
voor fl 1200 aan Hendrik van Leeuwen. Het pand heette nu inmiddels
“De Kalandermolen” en omvatte ook twee huisjes in
de Ursulastraat “die met stal en werkhuys verheelt”
zijn. De koop was formeel inclusief kalandermolen en gereedschappen.
Van Leeuwen was echter geen textielondernemer meer, blijkt uit diens
nalatenschap na zijn overlijden in 1782. Zijn huis 'met tuin, stalling,
pakhuis en ander getimmerte annex’ stond vol met
burgermeubels. Zijn enige beesten waren een paar hoenders en kuikens in
een kippenhok in de tuin. Van kalenderpersen geen spoor, wel overal op
zolders, vlieringen, in de tuin, op straat en in een pakhuis aan de
overzijde in de Ursulastraat steigerhout, ladders, balken, planken,
partijen stenen, nieuwe dakpannen, kozijnen en deuren, kalktonnen en
metselaarsgereedschap. Kortom Van Leeuwen zat in het bouwvak. De ruimte
van de kalandermolen (achter een binnenplaats) was nu een
‘loots’ geworden. De grote stookplaats
in het achterhuis was in onbruik geraakt en er was een nieuwe ondiepe
schouw gemaakt in de scheidingsmuur tussen voor- en achterhuis waar een
keukenruimte ontstond met daarin ook een nieuwe overdekte waterput met
pomp binnenshuis. De kinderbinten in het voorhuis werden aan het oog
onttrokken door een verlaagd plafond. Ondanks de verbouwing was zijn
huiselijk leven niet zo harmonieus, want in 1778 hij scheidde van zijn
vrouw, wat in die tijd nog een zeldzaamheid was. Sterke
drank Van Leeuwens erfgenamen verkochten in
1782 “de Kalandermolen” voor fl 1.150 aan
jeneverstoker Christiaen Willem Sesseler. Het pand met tuin, werk- en
pakhuis had toen ‘twee bisondere uitgangen’ in de
Ursulastraat. In de Bataafs-Franse tijd ging het pand meerdere malen
van de hand, nog steeds onder de naam “de
Kalandermolen”, maar ook voor steeds lagere prijzen en
telkens naar eigenaren die betrokken waren bij de handel in sterke
drank. | 
Het pand op de Kaart Figuratief van circa 1675. 
De Nieuwe Langendijk nog als gracht, op een foto van Henri de Louw uit
circa 1880.
|
Executieverkoop
In 1813 verwierf bleker Frans Smit het pand uit een publieke verkoop
toen het bij executie werd verkocht vanwege een schuld van fl 112 aan
niet betaalde verpondingsbelasting. De koper moest die voldoen evenals
de fl 40 executiekosten. Daarboven betaalde hij nog fl 20, zodat de
koopprijs voor het pand uiteindelijk fl 172 bedroeg, een fractie van
het bedrag waarvoor het in de zeventiende eeuw van de hand ging.
Het bouwhistorisch onderzoek concludeerde dat het huis omstreeks 1800
opnieuw grondig zou zijn verbouwd. Het kreeg daarbij een nieuwe
voorgevel en de kelder werd dichtgegooid met puin en
plateelbakkersafval. Daarmee verdween ook de opkamer. De begane grond
werd anders ingedeeld. De voordeur verschoof van het midden van de
gevel naar de zijkant en er kwam een glad stucplafond in het voorhuis.
De prijzen waarvoor het van de hand ging maken die datering echter erg
onwaarschijnlijk. Waarschijnlijk is wel dat in die tijd de
bedrijfsgebouwen achter het huis uit de 18e eeuwse beschrijvingen zijn
gesloopt. In 1820 wisselde het huis opnieuw voor fl 200 van
eigenaar, waarna het twee jaar later voor fl 300 eigendom werd van
Nicolaas Lubeck, die op het Vrouwenrecht om de hoek woonde.
Aanvankelijk werd hij koetsier bij den heer Hendrik van Berkel genoemd,
later veerschipper op Rotterdam. Hij verhuurde het pand in de jaren
1825-1830 aan meerdere gezinnen van een sjouwer, een stratenmaker en
een schoenmaker.

|  |
De
kadasteropmeting van 25 juni 1853, waarbij de toiletuitbouw op het
grondgebied van het buurhuis goed te zien is. | Kadasteropmeting van
27 aug 1889, toen op het achtererf voor de St Josef Fundatie een nieuw
hofje met bejaardenhuisjes gebouwd was. |
Pyrotechnici en vuurwerkers
Halverwege de 19e eeuw steeg het huis opvallend in waarde en kreeg het
heel andere bewoners. Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat de eerder
genoemde verbouwingen in die tijd moeten worden geplaatst.
In 1857 kreeg aannemer Braams vergunning om een steiger op te richten
en puin te storten aan de gracht. Hij mocht twee kozijnen uitbreken en
door nieuwe vervangen en een liggende goot vervangen door een lijst.
Vermoedelijk allemaal aan de voorgevel, anders had de gemeente daar
geen bemoeienis mee.
Het pand werd toen al wel een jaar of tien door een heel anders slag
mensen bewoond.Tussen 1845 en 1850 woonde hier de van oorsprong Duitse
pyrotechnicus Johan Emmerich Maas met een gezin van elf kinderen en
daarna de leraar Willem Kempers. In 1853 kocht Gerard Goossens,
vuurwerker bij de Rijks Constructiewinkel, het huis 'met tuin en
koepel' en uitgang naar de Trompetstraat voor fl 2.750 van veerschipper
Nicolaas Lobee (alias Lubeck) wonend op het Vrouwenrecht. Bij het huis
hoorde ook een klein stukje van perceel ernaast 'in der tijd afgenomen
voor den aanbouw van een privaat van dit verkochte pand'. Dat
uitgebouwde toilet zat er bij de afbraak in 1982 nog steeds.
Goossens bewoonde vervolgens het huis tot 1870. Daarna woonde er tot
1889 Antonie Lacomble, leraar aan de Polytechnische School (voorloper
van de TU). Ondertussen verkocht Gerard Goossens 'van
Eyndhove' (aldus de koopakte), die inmiddels in Den Haag woonde, in
1875 het huis met tuin en koepel voor fl 5.000 aan metselaar/aannemer
Johannes Lucas.
 Het
hofje aan de achterzijde van nr 26, met op de achtergrond de
zaal van Nieuwe Langendijk nr 22. Tekening Jan Heesterman, 1914. |
|
 Plattegronden
van de wijzigingen die het pand in de jaren
1650 tot 1800 volgens het bouwhistorisch onderzoek zou hebben ondergaan.
Archiefonderzoek maakt het aannemelijk deze veranderingen anders te
dateren, namelijk respectievelijk ongeveer 1600, 1770 en 1850. 
Het pand genummerd ‘855’ op de oudste kadasterkaart
van 1825.
 Mevrouw
Lacomble zat in 1881 dringend om een dienstbode verlegen.
Delftsche Courant, 17 mei 1881. 
Delftsche Courant, 11 nov 1888.
|
St
Josef Fundatie
In 1889 werd het huis eigendom van de St Josef Fundatie, die er een RK
oudeliedentehuis van maakte. Er werd toen het nodige verbouwd, vooral
aan de achterzijde. Er kwam ook een nieuw gebouw op het achtererf. Aan
de Ursulasteeg/Trompetstraat vormden een paar bijbehorende huisjes in
een soort hofje. Ook Nieuwe Langendijk 28 en 30 werden in 1912 en 1914
bij het complex getrokken. In 1920 telde de instelling twintig bewoners.
In 1934 werd nummer 26 verbouwd. Het werd inwendig opgedeeld in vier
aparte wooneenheden. De oude zolderkap werd ingekort door van het
puntdak een lager geknikt zogenoemd ‘mansardedak’
te maken.
In 1968 begon de St Josef Fundatie al Nieuwe Langendijk 30 te verkopen,
in 1978 gevolgd door nummer 28. Nummer 26 werd in 1981 overgedragen aan
de Stichting Delftse RK bejaardenzorg en huisvesting alleenstaanden om
in plaats daarvan nieuwe appartementen te bouwen.
 | 
 |
Plattegrond
van het oorspronkelijke huis in 1948, toen aannemer Van Mierlo er
nieuwe washolen achter bouwde. | Boven: Tekening van de voorgevel ten tijde van
de afbraak in 1982. Onder:Tekening van de zijgevel ten tijde van de
afbraak in 1982. | |
 Reglement
van de St Josef Fundatie van vermoedelijk circa 1920.
 De
achtergevel vlak voor de afbraak in 1982, met rechts de
achteraanbouw uit 1948. |
Kees
van der Wiel | |
>> Zie hier voor meer informatie
over bronnen, eigenaren en bewoners van Nieuwe Langendijk 26 |
Geplaatst:
1 augustus 2018 / Laatste wijziging: 28 december 2020 | |
|
www.achterdegevelsvandelft.nl
- Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft
- Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft |