De bloemenwinkel Nieuwe Langendijk 24 maakt nu
deel uit van een blok ouderenwoningen dat in 1985 nieuw gebouwd is op
de plek van de afgebroken huizen Nieuwe Langendijk 22 tot 28. De
omliggende huizen zijn vlak voor en tijdens de afbraak in 1982
intensief bouwhistorisch en archeologisch onderzocht en gedocumenteerd
door een onderzoeksproject van de faculteit Bouwkunde van de TU-Delft
(destijds nog TH). Nummer 24 kwam er toen wat bekaaid af, omdat het
omschreven werd als een niet erg interessante negentiende eeuwse
tussenwoning zonder zelfstandige zijmuren.Verondersteld werd dat het
terrein daarvoor enkele eeuwen lang onbebouwd was gebleven en voorzien
van twee poortjes, zoals te zien op het ‘Straatje van
Vermeer’. (Zie Nieuwe
Langendijk 26) Die veronderstelling blijkt maar
zeer ten dele juist. Het afgebroken winkelpandje was inderdaad gebouwd
in de periode 1825-1830, maar ten tijde van Johannes Vermeer stond hier
een ander huisje dat bewoond werd door metselaar Arien Claesz en zijn
weduwe. Dat is daar blijven staan tot omstreeks 1810, toen het in zeer
deplorabele toestand verkeerde, en tenslotte instortte. Afgesplitst
van buurhuis Metselaar Arien Claesz kocht
het huis in 1627 voor fl 500 van zijn buurvrouw Margarita van
Rivière, de weduwe van Herman van der Mast.
Hoogstwaarschijnlijk was het huis ooit een deel van het buurhuis
(nummer 22), maar al langer apart bewoond. In 1600 telde het twee
stookplaatsen en was het bewoond door timmerman Arien Huygensz. Het was
toen zijn eigendom, maar in 1612 koopt hij het van de weduwe van Van
der Mast, omdat hij het kennelijk eerder aan haar had moeten verkopen
en dat heeft zich mogelijk herhaald. Ook Arien Claesz had
een hypotheek op het huis bij de familie Van der Mast, blijkt als na
het overlijden van de weduwe het huis in 1695 openbaar verkocht moet
worden wegens een faillissement van de boedel. Veel
tegenslagen De nieuwe eigenaar werd in 1695
meester timmerman Aerd Swart. Hij betaalde fl 105. Ook deze nieuwe
eigenaar ging in 1710 failliet. De curator van zijn boedel en verkocht
het huisje voor fl 200 aan Carel Uitterdoorn. Het was toen voor fl 33
per jaar verhuurd aan ene Willem Janse Trier. Vervolgens ging het nog
een paar keer voor kleine bedragen van hand tot hand, tot het in 1727
werd aangekocht door buurman Andries Lebeau van de Blauwe Bok. (zie nr 22) Deze
verhuurde het in 1732 voor fl 40 per jaar. Kladschilder
In 1736 verkocht de buurman het voor fl 500 aan turfdrager
en klapwaker Gijbregt van de Hoeff, die het waarschijnlijk daarvoor al
huurde. In 1749 woonde hier
‘kladschilder’ Andries van der Steeg, die trouwde
met de weduwe van Van der Hoeff, Adriana van Assendelft, die een
aanstelling had als marktveegster. Beiden stonden toen te boek als
‘onvermogend’. (Een kladschilder was een
huisschilder die ook decoraties en letters kon schilderen.)
Instorting Later in
de achttiende eeuw kwam het huis het tijdelijk in handen van de andere
buurman Gerrit Hageman. Het huis moet toen in zeer belabberde staat
zijn geweest, want het kostte inmiddels in 1796 slechts zes gulden. In
1804 verviel het wegens onbetaalde belastingschulden en renteschulden
voor het kadeonderhoud aan de stad. Deze stond het huisje af aan ene
Lena Kruimel. Zij blijkt getrouwd met looiersknecht Jacob Keller die in
de jaren 1809-1811 op dit adres patent betaalde. Kort daarna zal het
zijn ingestort, zoals meer kleine huizen in de zeer slechte Franse tijd
aan de dun-bevolkte oostkant van de stad. Volgens een
register van de huizenbelasting was het in juli 1811 onbewoond. Twee
jaar later werd het bij de verkoop van het buurpand beschreven als een
ledig erf. Wederopbouw
In 1824 stond er alleen nog een muur met een deur naar de straat. De
eigenaar van het buurhuis (het latere nr 26), Nicolaas Lubeck, schreef
het stadsbestuur dat door de afbraak zijn huis “aan
inwatering onderhevig” was. Hem was gebleken dat het erf
inmiddels niemands eigendom meer was en vroeg daarom de grond aan hem
af te staan. Hij wilde ter plekke een nieuw huisje bouwen op voorwaarde
dat hij tien jaar vrijstelling van de stedelijke huizenbelasting zou
krijgen. De andere buurman (van het latere nr 22) had het stukje grond
inmiddels in gebruik genomen. Deze schreef vervolgens ook een brief om
het erf in eigendom te krijgen. Maar omdat hij geen bouwplannen had,
trok Lubeck aan het langste eind.
Op de oudste kadasterkaart uit 1825 kreeg het nieuw gebouwde pand het
geïmproviseerde kadasternummer C 855b, hetgeen er ook op wijst
dat het huis moet zijn herbouwd kort na het opmeten van de kaart.
In 1839 woonde hier beneden weduwe De Blom, van wie de dochter later de
woning zou overnemen. Zij was gehuwd met een kuiper, Antonie van der
Lee.
Afsnoepen van plaatsje
Het huis bleef vrij lang in bezit van de familie Lubeck. In 1853 werd
het pand opnieuw opgemeten door het kadaster. Er bleek toen al enige
tijd een privaat van het huis ernaast (nr 26) op het plaatsje achter
dit huis gebouwd en de formele perceelindeling werd daaraan aangepast.
In 1855 kreeg aannemer Braams vergunning acht dagen puin te mogen
storten op de straat voor dit adres. In datzelfde jaar erfde Johanna
Lubek het huis van haar vader. Vijf jaar later, in 1860, verkocht zij
het aan haar broer Nicolaas, slijter en tapper op het Vrouwenrecht.
Deze bracht het in 1868 samen met het buurpand ter andere zijde (nr 22)
in veiling. Volgens de beschrijving was er toen sprake van een
keukentje op het plaatsje achter het huis, dat bij dat andere buurpand
(in dit geval dus nr 22) in gebruik was. Het huis werd verder beneden
en boven apart verhuurd; beneden voor fl 1,60 per week, boven voor fl
1,40 per week. Zowel dit huis als het buurpand ten westen kwamen toen
in handen van metselaar Tijmen Huurman. In 1879 werd het
grondoppervlak iets werd vergroot door het rechttrekken van de muur van
het buurhuis erachter. Wellicht dat hierboven genoemde keukentje toen
weer verdween. Aan de achterzijde van nr 24 was nu een kleine aanbouw
gekomen aan de linkerzijde (van de straat gezien). Huurders
en huisbazen Het huis is, voor zover bekend
altijd verhuurd geweest. Vanaf december 1878 woonde hier Francina
Brouwer, weduwe Warffemius, wellicht familie van de nieuwe eigenaresse,
Elisabeth Brouwer, de weduwe Kroon. De huurster had diverse
kostgangers. Later zouden haar zoon en vervolgens haar kleindochter de
woning overnemen, zodat ook deze familie er tientallen jaren
doorbracht, net als daarvoor de familie Van der Lee/Van der Blom, die
er in de negentiende eeuw veertig jaar had gewoond. Zie hier
de formulieren van het woningonderzoek in 1905 toen strijkster Francia Warffemius beneden woonde
en naaister Francina van Meurs boven. Beiden
betaalden fl 1,25 per week. Samen deelden ze een toilet en een
waterkraantje in een uitbouw op het plaatsje. Tussen 1913
en 1925 was timmerman Jan van Driel de bewoner, daarna timmerman
Abraham La Croix en zijn weduwe. In 1920 werd het huis in de krant te
koop gezet, maar vermoedelijk niet verkocht, want het bleef in de
familie. Volgens de summiere beschrijving van de advertentie had het
twee kamers en een zolder. In de achterkamer waren een bedstede en
kasten. Bloemenwinkel
Tien jaar voor de afbraak werd het in 1972 eigendom van bloemiste
Yvonne de Vreede, die er de bloemenwinkel “De
Zonnebloem” vestigde. In 1981 werd het overgedragen aan de
Stichting Delftse RK bejaardenzorg en huisvesting alleenstaanden, die
het afbrak. Na de nieuwbouw keerde de bloemenwinkel echter in de begane
grond van het nieuwe complex terug. 
De bloemensalon ten tijde van de afbraak in 1982. Foto Wim Weve. |
|