Nieuwe Langendijk 22 (18-22) www.achterdegevelsvandelft.nl
Voorheen textielververij de ‘Blauwe Bok’ NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.
Nieuwe Langendijk 18-22 is nu onderdeel van een blok ouderenwoningen dat in 1985 nieuw gebouwd is op de plek van de afgebroken huizen Nieuwe Langendijk 22 tot 28. Vlak voor de afbraak zijn deze huizen intensief bouwhistorisch en archeologisch onderzocht en gedocumenteerd door een onderzoeksproject van de faculteit Bouwkunde van de TU-Delft (destijds nog TH). Met name nummer 22 en 26 bleken van bijzondere ouderdom. Ze dateerden van ruim voor de grote stadsbrand van 1536, die dit deel van de stad spaarde. Nummer 22 had bovendien een opvallende constructie. De panden hadden echter geen monumentenstatus, waardoor de afbraak ondanks protest destijds niet meer viel voorkomen.

Het afgebroken pand gezien vanaf de Nieuwe Kerk.

Uniek oud zaalgebouw
Nummer 20/22 was een boven- en benedenhuis aan de straat met daarachter een zaalruimte, die haar ingang had in een poortje naast het huis. Met name dat ruime zaalgebouw bleek een uniek bouwwerk uit de periode 1430-1450. Het had een ongewoon zwaar houtskelet en bakstenen muren. Bouwtechnisch verkeerde het nog in goede staat.
Het moet ooit gebouwd zijn voor een bijzondere functie, maar welke is onbekend. Achter het zaalgebouw werden in een afvalput een grote hoeveelheid hoefjes van schapen en geiten aangetroffen, die doen vermoeden dat hier in het verleden wellicht een leerlooierij gevestigd was of een werkplaats waar vellen perkament gemaakt werden.
Vanaf 1655 is het gebouw anderhalve eeuw lang in gebruik geweest als textielververij en droeg toen de naam De Blauwe Bok. In de laatste fase van haar bestaan deed de zaal sinds de oorlog dienst als katholieke kleuterschool.

Het zaalgebouw tijdens de afbraak in 1982. Foto Wim Weve. De zaal uitgepeld tijdens het onderzoek bij de afbraak in 1982. Foto Wim Weve.

Zestiende-eeuws voorhuis
Het grote zaalgebouw grensde vreemd genoeg niet aan de straat. Voor aan de straat stond toen de zaal gebouwd werd al een houten huis op poeren dat ongeveer een halve eeuw ouder was en zeer waarschijnlijk oorspronkelijk een agrarische bestemming had. Het is in de 16e eeuw afgebroken en vervangen door een stevig stenen huis met een verdieping dat iets breder in het poortje uitstak. In essentie is dat tot 1982 blijven staan. In de 17e eeuw werd een deel daarvan afgesplitst dat later Nieuwe Langendijk 24 zou worden. De rest van het voorhuis werd in de 18e eeuw opgesplitst in een boven- en benedenwoning, die in 1876 de nummers 20 en 22 kregen. Oorspronkelijk zal het pand een trapgevel hebben gehad, die bij latere verbouwingen in een lijstgevel is veranderd. Onder de dikke pleisterlagen bleken in 1982 nog originele smeedijzeren ankers schuil te gaan.
Bij de afbraak had het huis nog een gave verdiepingsvloer van eikenhouten moer- en kinderbinten waarbij de zware moerbalken rustten op natuurstenen consoles. Op de verdieping was een stookplaats op een stenen vloertje en een muurbekleding met driehoekige hardstenen tegels met daarin een wapen met verwijzing naar Karel V. Het jaartal daarboven was helaas weggehakt. Ook de zolderkap was deels nog van eikenhout.

Mogelijk rosmolen en brouwerij
Geschreven bronnen bieden ons in de eerste anderhalve eeuw weinig houvast over het bouwwerk. Het oudste gegeven dat we hebben kunnen achterhalen is een vonnis van het Hof van Holland uit 1526 in een langlopend conflict over een poort bij een pand achter het koor van de Nieuwe Kerk dat zich uitstrekte van de Nieuwe Langendijk tot de Varkensteeg (de toenmalige benaming van de huidige Trompetstraat). Die poort lag op het erf van een pand met een rosmolen en een (hooi)berg. Een buurman, Jacob Jacobsz, die een brouwerij had, had bij een eerdere splitsing van dat complex bedongen dat de poort zo breed zou moeten blijven dat hij er altijd met een ton bier doorheen zou kunnen. Dat zou de poort naast dit huis kunnen betreffen, maar dat is niet zeker. Het pand met de rosmolen was sindsdien tweemaal van eigenaar veranderd en de derde eigenaar had de doorgang afgesloten. Één van de in het vonnis genoemde belendenden, Cornelis Proet(en) blijkt 17 jaar later, in 1543, wel ongeveer op deze plek als eigenaar belasting te moeten betalen voor een vrij groot huis met vier cameren (bijbehorende eenkamerwoninkjes).
In 1556 is het pand vermoedelijk eigendom van ene Dirck Cornelisz, die het een jaar later verhuurde aan Cornelis Joosten ‘seilman’ (zeilmaker).
Een belastingregister uit 1578 noemt Gerrit Arien Vranckensz als eigenaar van het huis op deze plek. Deze verhuurde dat aan jonkheer Arent van Renoy (Reijnooij), mogelijk iemand uit de entourage van Willem van Oranje, die later aan het einde van de Nieuwe Langendijk een eigen huis zou kopen. Van hem is bekend dat hij een kunstliefhebber was.

Schildersatelier
Echt zekerheid over de bewoning hebben we pas sinds het huis werd bewoond door kunstschilder Herman van der Mast (ca 1550-1610), telg uit een voornaam regentengeslacht. In 1600 toonde zijn vrouw de belastinggaarders van het haardstedengeld in 1600 in hun huis zes stookplaatsen, waarvan er hem uiteindelijk vijf fiscaal werden aangerekend. Van der Mast overleed in 1610 en bleek toen zeer vermogend. Hij bezat onder andere veel land. Van der Mast was geboren in Den Briel en had zijn schildersopleiding gehad in het atelier van de in 1570 gestorven Antwerpse schilder Frans Floris. Daarna heeft hij ook enige tijd in Frankrijk gewerkt. In 1585 trouwde hij in Delft met Lysbeth van Opmeer. Sindsdien heeft hij zich in de stad gevestigd, vermoedelijk in dit huis, waar hij in elk geval sinds 1595 woonde. Aanvankelijk schilderde hij historiestukken, maar uiteindelijk zijn er van hem vooral nog enkele portretten overgebleven.

Portret van een 33 jarige man geschilderd door Herman van der Mast in 1589. Portret van een 24-jarige vrouw geschilderd door Herman van der Mast in 1587.

Ook als schilder boerde hij niet slecht want na zijn dood brachten de resterende schilderijen uit zijn atelier nog fl 2.115 op, bijna evenveel als het bedrag waarvoor zijn huis werd getaxeerd (fl 2.600). In 1593 was hij hoofdman van het St Lucasgilde.
Karel van Mander, die hem goed gekend heeft, vertelt in zijn Schilderboeck uit 1604 de anekdote dat hij bij het kopiëren van een schilderij van Floris zo’n levensechte spin aan het kruisbeeld op het doek toevoegde, dat zijn toenmalige leermeester Frans Francken het wilde wegslaan, roepende dat hij zijn werk niet door ongedierte moest laten ‘beschijten’.
In totaal trouwde Van der Mast driemaal, na twee maal al snel weduwnaar te zijn geworden. De vrouw die in 1600 de belastinginspecteur ontving, Margaretha van Rivière, zou nog vijftien jaar na de dood van haar man blijven wonen in het huis op de Nieuwe Langendijk tot zij in 1625 uiteindelijk hertrouwde met ene Jan Claesz van der A en bij hem introk aan de Voorstraat.
In 1627 verkocht zij een deel van het voorhuis apart, het latere nummer 24, dat vermoedelijk al langer als zelfstandige woning in gebruik was. (Zie hiervoor Nieuwe Langendijk 24)


Huidige situatie 2018


Het afgebroken pand in 1960.
Foto W. van der Poel.

 


Balkenplafond en console in het voorhuis van het afgebroken pand in 1982. Foto Wim Weve.


Tekening van de sporen van een oude spiltrap in het balkenplafond van het voorhuis.


De restanten van haardstenen op de verdieping met een wapen van keizer Karel V, regerend tot 1555. Overigens is onlangs in Haarlem een soortgelijke haardplaat gevonden met hetzelfde wapen en het jaartal 1583.


De achtergevel van de voormalige zaal.
Foto Wim Weve.


Plattegrond van de opgravingen van het oorspronkelijk 15e eeuwse zaalgebouw met onder andere een kwart cirkelvormige fundering van vermoedelijk een rosmolen en een grote ronde kuip, die waarchijnlijk voor het blauwverven is gebruikt en rechtsonder buiten de zaal de putten vol bokkepootjes.



 

 


Bedienaar van Gods Woord
Volgende bewoner van het huis werd ds Dionisius Spranckhuysen, ‘bedienaar van Gods Woord’. Vanaf 1626 kreeg hij belastingvrijdom voor deze woning. Dat woord gaf nu eenmaal privileges. Van hem gaat het verhaal dat hij kort na de beroemde Zilvervloot kinderen hoorde zingen "van generaal Pietrs Heyn" (…) "schoon sijnen naem is kleyn, dat nochtans sijne daden waren uytermaten groot gelijck, bleeck uyt het veroveren van de Silveren vloot." Kortom, hij stond aan de wieg van: “Piet Hein, zijn naam is klein, zijn daden benne groot.”
De predikant overleed in 1650. Zijn weduwe, Suzanna Schuijl, bewoonde het huis nog tijde van de buskruitramp in 1654. Het raakte door de klap flink beschadigd. De schade werd in eerste instantie getaxeerd op duizend gulden, maar uiteindelijk kreeg zij daarvan maar een klein deel vergoed in de vorm van kwijtgescholden verpondingbelasting etc.

Textielververij ‘De Blauwe Bok’
Korte daarop, omstreeks 1655, werd het huis overgenomen door de pas getrouwde saaiverver Jeremias van der Hiel, die een textielververij begon en het pand de naam de Blauwe Bok gaf.
Blauw verven van wol en andere textiel is een belangrijk basisproces, ook voor het verven in andere kleuren, zoals bruin, groen of zwart. Traditioneel gebeurde dat met de inheemse plant wede, die een gele sap afscheid. Wanneer de wol het uit het (onverwarmde) bad met kleurstof wordt gehaald krijgt bij toverslag een blauwe kleur door oxidatie met de lucht. Door dat meerdere malen te herhalen wordt de kleur dieper. De kuil die bij de opgravingen na de afbraak werd aangetroffen in het zaalgebouw zal hiervoor gebruikt zijn. Na het verfbad moesten de lakens in de gracht worden uitgespoeld om de stof soepel te houden.
In de loop van de zeventiende eeuw ging men het inheemse wede vervangen door de indigo-plant uit India. Het verfproces werkte daarmee in principe hetzelfde. Wel bleek het toevoegen van oude urine een gunstig effect te hebben op het hechten van de verfstoffen aan de textielvezels.

Blauwverven met indigo in het hedendaagse India.

Veel schulden
Jeremias werd in 1698 met twaalf dragers van de hoedenmakersbus uit ‘de Blaeuwen Bock in Nieuwe Langedijk’ naar de Nieuwe Kerk gedragen. Zakelijk was het niet geweldig verlopen. Zijn nalatenschap bestond hoofdzakelijk uit schulden, zodat zijn zoon het huis voor fl 1150 uit de failliete boedel moest overnemen. Daarvoor nam hij een forse hypotheek die hij uiteindelijk niet kon afbetalen, blijkt uit een notariële akte uit 1711.
In 1712 werd de textielververij openbaar verkocht, “versien van een veruwketel en blaauwkuyp met een vrije gang off poorte daarnevens aan de noordsijde van de Nieuwen Langendijk”. Koper werd Andries Lebeau (alias Le Beau) voor fl 425. Op dat moment werd een deel van het voorhuis verhuurd voor fl 25 per jaar aan Antonij Boshuysen en de achterbenedenkamer aan Pleuntje Jans voor fl 15,50 per jaar.
Van der Hiel zelf bezat na het overlijden van zijn vrouw Elisabeth van Oort nog slechts een paar simpele meubeltjes en fl 224 schulden, plus de zorg voor twee kleine kinderen.


Portret van dominee Dyonisius Sprankhuysen op een Delfts-blauwe tegel.


Blauwe hand op een gevelsteen in Deventer.


Textielververs op een gevelsteen in Dordrecht.


Een staalkaart van acht tinten indigo-blauw uit een Frans monsterboekje uit 1744.

.

Gedistilleerde wateren
Na de gedwongen verkoop kon hij toch in het pand blijven wonen. Hij overleed er in 1739. Eigenaar Lebeau bewoonde het huis bij de taxatie voor de verponding in 1732 echter zelf ook. Hij verhuurde toen twee huisjes op de plaats daarachter. Ieder voor tien stuivers per week, wellicht een van die twee aan Van der Hiel.
Lebeau was zelf geen textielverver. Hij komt in diverse akten als brandewijnstoker te voorschijn en later als ‘makelaar in gedistilleerde wateren’ en ‘makelaar in granen’. In 1749 had hij de huisjes achter op de plaats verhuurd. De ene aan een oude weduwe Van Dorp met drie ongehuwde dochters die de kost probeerden te verdienen met kousen breidden, uit naaien gaan en schoonmaken. In het andere huisje woonde ook een weduwe.

Nog steeds een ververij?
Toen Lebeau het huis in 1751 verkocht, heette het nog steeds ‘vanouds genaemt Den Blauwen Bock’. In 1768 en in 1807 verwisselde opnieuw tweemaal als zodanig van eigenaar. In 1768 was Paulus van Embden de koper voor fl 450. Hij was getrouwd met Sara van der Hiel, en dus vermoedelijk een schoonzoon van de vroegere eigenaar. Die was ook linne- en wolverver blijkens een verzoekschrift uit 1761 en woonde al omstreeks 1750 als saaiverver in een poortje aan de noordzijde van de Nieuwe Langendijk. Het roept de vraag op of hij wellicht de ververij in huur heeft voortgezet.
In 1803 overleed hij. Daarna kwam het huis in 1807 in handen van Gerard Willem Boon voor fl 400, die het in de jaren 1809-1811 verhuurde aan huisschilders- en glazeniersknecht Cornelis Mulder. Zijn vrouw Jannetje van Brakel dreef er een winkel. Verder woonde er ook een plateelbakkersknecht Willem van Brakel, aldus de patentregisters.


Het pand op de eerste kadasterkaart van 1825.

De herindeling van het perceel op de kadastrale hulpkaart van 1879.

Verhuurcomplex
In de negentiende eeuw werd het complex opgedeeld in meerdere woningen en intensief bewoond. In de periode 1825-1830 woonden er vier gezinnen: dat van plateelbakkersknecht Willem Brakel, van sjouwer Pieter Brouwer, van bakkersgezel Herman Delfgauw en van bezemmaker Martinus Schinker.
In 1837 verkocht Boon, die inmiddels als koopman in Utrecht woonde, het huis 'met poort, waarin drie afzonderlijke woonhuizen, mitsgaders een open plaats’ voor fl 1.200 aan veerschipper Nicolaas Lobee (alias Lubeck). Twee jaar later blijkt het pand bewoond door wagenmaker Jan Boers en diens zoon timmerman Johan Boers.
In 1860 werd het huis bij een verkoop binnen de familie Lobee omschreven als ‘een huis met eigen vrije poort waarin drie afzonderlijke woonhuizen en een pakhuisje, mitsgaders een open erf’. In 1863 werd het verbouwd. Metselaar Van der Feijst kreeg vergunning om voor de deur gedurende acht dagen stenen te leggen aan de waterkant.

Regenput, bleekveld en privaat in de poort
De jonge Nicolaas Lubeck was slijter om de hoek op het Vrouwenregt. In 1868 bood hij het huis en omliggende pandjes te koop aan op een veiling. Het werd toen in detail beschreven. Het pand aan de straat werd beneden en boven afzonderlijk verhuurd, beneden voor fl 31,25 per kwartaal, boven voor fl 7,80 per maand. Het benedenhuis maakte gebruik van een keukentje op het erf van het latere nummer 24. Het zaalgebouw in de poort achter het voorhuis werd deels gebruikt als pakhuis, maar bevatte ook twee woningen. Aan de overzijde van de poort waren ook twee kleine woningen, later genummerd Nieuwe Langendijk 12 en 14, elk voor verhuurd voor 90 cent in de week. De huisjes maakten gezamenlijk gebruik van een regenput, een privaat en een ‘bleekveld’ in de poort.
Het complex werd op de veiling niet ‘gemijnd’ maar even later onderhands voor fl 3.950 verkocht aan aannemer Tijmen Huurman, samen met buurpand nr 24 en een huisje in de Trompetstraat.
Bij invoering van de moderne huisnummering in 1876 was het perceel van het voorhuis met het zaalgebouw opgedeeld in de nummers 22, 20 en 18, met daarachter nog een poortwoninkje nr 16. Aan de straat was 22 een beneden- en 20 een bovenwoning. In de bovenwoning woonde toen al een jaar of tien kleermaker Frederik Plugger (met vrouw en drie kinderen) en beneden op 22 woonde politieagent Joost Waller (met vrouw en vijf kinderen en kostgangers).

Pension en aannemerswerkplaats
In 1878 zijn de panden opnieuw geveild, maar niet verkocht. Kort daarop moeten ze zijn verbouwd en opnieuw ingedeeld. De zaal was toen een werkplaats van aannemer Huurman. De bewoning in de rest van het pand wisselde snel. De benedenwoning 22 was in die tijd een soort pension voor alleenstaande arbeiders die er veelal slechts kort verbleven onder regiem van een weduwe Stolk met vijf kinderen. Het telde toen vier kamers, een keuken en een kelder en diverse stookplaatsen, en was deels uitgebouwd in de zaal.





Advertentie van naaister Geertruida Combrink in Delftsche Courant van 1 april 1874. Boven: Het pand werd in de 19e eeuw intensief bewoond. Delftsche Courant 14 aug 1874.
Onder: Het achtergebouw was in 1875 een timmermanswerkplaats. Delftsche Courant 21 mei 1875.

Christelijke gymnastiekzaal
In een verkoopadvertentie uit 1902 werd het pand aangeprezen als erg geschikt voor het houden van een ‘open tafel’ of vergaderingen. Het werd toen overgenomen door een van de erfgenamen uit de familie Huurman. De zaal werd sindsdien gebruikt door een christelijke jongelingenvereniging en de christelijke gymnastiekvereniging ‘Excelsior’.
De benedenwoning werd van 1903 tot 1920 bewoond door de weduwe Flink en daarna tot de Oorlog door Adriaen Willemse, werkman bij de Lijmfabriek. De bovenwoning van 1909 tot haar overlijden in 1930 door naaister Wilhelmina van den Akker, samen met haar zuster.

Instelling ter bescherming van RK meisjes
In 1920 veranderde het pand van religieuze signatuur en kreeg een rk-bestemming. Het werd toen eigendom de afdeling Delft van de Nederlandsche RK Centrale ter bescherming van meisjes. Kennelijk gebruikte die vooral de zaal en behuizing in de poort, gezien de voortgaande verhuur van de woningen aan de straat.
De nieuwe eigenaar voerde enkele verbouwingen door. In 1925 werden de woning aan de voorzijde en de zaal nadrukkelijker van elkaar gescheiden. De zaal kreeg een eigen ingang in de poort en de uitbouw van de woning in de zaal werd ongedaan gemaakt. Er kwam een bescheiden voordeur in de gevel. Vijf jaar later werd de zaal vergroot door de voormalige poortwoning nr 16 daarachter erbij te trekken.


De nieuwe ingang van de zaal uit 1925 aan de binnenzijde. Foto Wim Weve.

De monumentale voordeur werd in 1925 vervangen door een veel bescheidener ingang. Overwogen werd de gevel in quasi-achttiende eeuwse stijl te restaureren. Uiteindelijk werd toch gekozen voor een gepleisterde gevel en glas in loodramen naar de toenmalige mode.

De zaal werd af en toe verhuurd voor evenementen. Zo was er in de jaren dertig een propagandabijeenkomst van Verdinaso (Vereniging van Dietsche Nationaal-Solidaristen), een antisemitisch clubje dat concurreerde met de NSB.

RK Fröbelschool ‘Prikkebeen’
In 1941 werd het bezit overgedragen aan de St Josef Fundatie, die na de Oorlog de zaal in gebruik gaf aan de RK Fröbelschool ‘Prikkebeen’.
In 1978 werden de bezittingen overgedragen aan de Stichting Delftse RK Bejaardenzorg en Huisvesting Alleenstaanden. Die besloot de oude panden af te breken om de huidige nieuwbouw te realiseren.


Het pand in de jaren voor de afbraak. Foto Stadsarchief
Het pand op de Kaart Figuratief van circa 1675.


Foto van de Nieuwe Langendijk omstreeks 1880 toen het nog een gracht was.

 

 

 

 


Uitvoerige omschrijvingen van het pand en omliggende woningen in het poortje bij de opvolgende verkopingen in 1868 en 1878. Delftsche Courant 6 maart 1868 en 8 sept 1878.


Het poortje tussen nummer 12 en nummer 22 dat toegang gaf tot de zaal en de poortwoningen 14, 16 en 18. Aan de andere zijde van de poort was vroeger een badhuis.


Tussen 1880 en 1920 huurde de Christelijke Jongelings-Vereniging “Daniël” hier de ruime zaal aan de achterzijde. Foto uit het gedenkboekje ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan in 1933.


Delftsche Courant 29 okt. 1918.


Van Chr. naar RK. Delftsche Courant 8 okt. 1921.


Plan voor de verbouwing van 1925 door de RK centrale ter bescherming van meisjes. Het woongedeelte in de zaal werd toen weggebroken en er kwam een aparte ingang van de zaal in de poort.


In 1936 werd de zaal verhuurd aan de Dietsche Nationaal-Solidaristen, een NSB concurrent. Delftsche Courant 3 febr.1936.



Kees van der Wiel  
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Nieuwe Langendijk 22
Geplaatst: 9 augustus 2018 / Laatste wijziging: 19 maart 2024  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft