De herberg
Mechelen
aan de noordzijde van de Markt, ten westen van de Oudemanhuissteeg,
waar ooit de bekende schilder Jan Vermeer opgroeide is er niet meer. In
1885 is het toenmalige pand Markt 56 afgebroken om een ruime doorgang
te maken van de Voldersgracht naar de Markt. Onlangs kwam in juni 2019
bij graafwerkzaamheden echter bij verrassing toch nog iets van de
fundamenten en de kelder boven water. Voorname
vergaderlocatie
De eerste vermelding van herberg Mechelen dateert uit 1540. Dijkgraaf
en hoogheemraden van Delfland hebben in die tijd nog geen vaste
vergaderplaats, maar maken gebruik van verschillende locaties in Delft
en Den Haag. Op 5 november van dat jaar vaardigen zij een oorkonde uit
ten huize van Cornelis Joosten, waard in Mechelen. Als in 1543 het
kohier voor de heffing van de tiende penning wordt opgemaakt, blijkt
het huis op naam te staan van Joost Sasbout, vermoedelijk de vader van
Cornelis. De Sasbouts behoren tot de rijkste geslachten van Delft en
verdienen hun geld hoofdzakelijk met bierbrouwerijen. Door tevens een
herberg te exploiteren, kunnen zij dichtbij huis een deel van hun
productie afzetten. De naam Mechelen verwijst mogelijk naar de
Brabantse stad vanwaaruit de Habsburgse vorsten de Nederlanden
besturen. Diverse telgen van de familie Sasbout vervullen immers
functies in het landsbestuur. Neeltge
Na het overlijden van Cornelis zet zijn vrouw Neeltgen de herberg
voort. In de meeste bronnen wordt zij Neeltgen Cornelis genoemd, ook
nadat zij hertrouwt met Frederik Ottenzoon. In het kohier voor de
tiende penning van 1553 staat zij vermeld als eigenares en heet zij
Neeltgen van Mechelen. Uit deze bron blijkt verder dat het huis tot de
hoogst aangeslagen panden van de hele Markt behoort.
Niet alleen het hoogheemraadschap maakt gebruik van deze centrale
locatie. Op 28 november 1562 nuttigen de burgemeesters van Delft de
maaltijd bij Neeltgen, samen met meester Willem Criep. Waarschijnlijk
wordt er een sollicitatiegesprek gevoerd, want zes weken later wordt
Criep aangesteld als pensionaris, de juridische raadsman van de stad.
In 1585, tijdens de Tachtigjarige Oorlog, logeert een groep Engelse
huursoldaten op stadskosten in Mechelen. Niet lang daarna moet Neeltgen
zijn overleden. Een rente die op het huis rust wordt in 1592 namelijk
betaald door de curator van haar boedel. 
Een uitsnede uit een gravure van Gillis van Scheyndel van de begrafenis
van Prins Maurits in 1625 waarop de huizen aan de Markt vrij
realistisch lijken te zijn weergegeven. Het pijltje verwijst naar de
trapgevel van het toenmalige huis Mechelen naast de Oude Manhuissteeg.
(Collectie Rijksmuseum, Amsterdam) |
Herbergiers
met nevenwerkzaamheden
Mechelen komt vervolgens in handen van Jacob Christiaan Molswijck. Hij
is procureur voor de Delftse schepenbank en houdt kantoor in zijn
herberg. In het notarieel archief zijn akten uit de jaren 1595-1612
overgeleverd die bij hem thuis zijn opgesteld. Als hij overlijdt blijft
zijn weduwe Ariaentgen van den Brouck in het pand wonen; zij wordt op 2
september 1633 van hieruit begraven.
Het moet een fors pand zijn geweest, want met acht stookplaatsen is het
in 1600 met stip het grootste huis aan deze zijde van de Markt.
De volgende eigenaren die we in de bronnen tegenkomen, zijn Willem
Janszoon Sloting en Pieter Willemszoon van Vliet. Zij bezitten Mechelen
gezamenlijk, maar het is de vraag of zij er werkzaam zijn als
herbergier. Van Vliet woont voor zover bekend aan de Hippolytusbuurt.
Sloting is vooral actief in de financiële sector. Hij pacht
tussen 1602 en 1637 de bieraccijns en andere lokale belastingen. Veel
steden verpachten de heffing jaarlijks bij opbod. Zij kunnen dan direct
over de inkomsten beschikken en hoeven zich niet te bekommeren om de
administratie. Maar Sloting is van meer markten thuis. In 1625 koopt
hij uit de boedel van zeeschilder Jan Serange aan de Verwersdijk een
bijbel en enkele partijen prenten. Bij zijn overlijden in 1650 laat hij
talrijke schilderijen na, onder meer van Pieter van Asch, Hans
Jordaens, Pieter Stael en Esaias van de Velde. Kunsthandel
In 1641 verkoopt Sloting herberg Mechelen aan Reinier Janszoon, vijftig
jaar oud. Lef kan hem niet worden ontzegd: hij koopt het kapitale pand
voor 2700 gulden met slechts 200 gulden eigen geld. Reinier is zijn
werkzame leven begonnen als caffawerker. Caffa is een soort damast, een
luxe zijden stof met ingeweven bloemen of andere motieven. Vermoedelijk
omstreeks 1631 huurt hij een huis aan de Voldersgracht, op de plek waar
nu de nummers 25 en 26 staan. Hier begint Reinier herberg De Vliegende
Vos. Die verwijst naar de achternaam Vos die hij in deze periode
gebruikt en zal ook wel een toespeling zijn op het alom bekende verhaal
van Reinaard de Vos. Vanaf 1640 voert hij meestal de achternaam
Vermeer. |
|
 Detail
uit een prent van de Markt door Leonard Schenck naar Abraham
Rademaker, circa 1730. Naast de smalle steeg op de westhoek het huis
Mechelen. (SAD) 
In 1820 tekende G. Lamberts een doorkijkje door de Oude Manhuissteeg,
met links de voormalige herberg Mechelen. (SAD) 
Het huis Mechelen op de oudste kadasterkaart van circa 1825, naast de
smalle steeg. 
Zicht op de Oudemanhuissteeg vanaf de toren van de Nieuwe Kerk in de
jaren ’50 van de vorige eeuw.
(Foto Willebrord Einselin, SAD) . |
Net als andere
herbergiers heeft Reinier nevenwerkzaamheden. In 1631 laat hij zich als
kunsthandelaar inschrijven bij het Sint-Lucasgilde. Hiervan moeten
schilders, etsers, boekdrukkers, glasmakers, beeldhouwers,
plateelbakkers, borduurwerkers én handelaren in hun
producten lid worden om hun beroep te mogen uitoefenen. Een
handelsvoorraad heeft Reinier vermoedelijk al, want zijn vrouw Digna
heeft een partij schilderijen geërfd van haar vader. Een jaar
later wordt een zoon geboren: Johannes. Hij groeit op in de herberg
annex kunsthandel van zijn vader, eerst in De Vliegende Vos aan de
Voldersgracht, vanaf 1641 in Mechelen aan de Markt. Johannes
Vermeer
Als Reinier in 1652 overlijdt, zet Digna de herberg voort. Dochter
Geertruy helpt ongetwijfeld mee, maar of zij veel steun aan haar broer
Johannes heeft, is zeer de vraag. Hij is bezig met zijn
schilderscarrière en trouwt in 1653 met Catharina Bolnes.
Waar zij de eerste jaren van hun huwelijk wonen is onbekend; in 1660
blijken zij te zijn ingetrokken bij haar moeder Maria Thins aan de Oude
Langendijk. Is het omdat hij daar niet wordt gestoord door het rumoer
in de herberg en op de Markt? Of vlucht hij voor het lawaai van
bouwvakkers aan de achterzijde? Aan de Voldersgracht wordt immers de
voormalige kapel van het Oudemanhuis verbouwd, zodat het
Sint-Lucasgilde er in 1661 zijn intrek kan nemen.
In 1669 probeert Digna vergeefs om Mechelen te veilen. Haar
minimumprijs van 3700 gulden wordt niet gehaald. Zij verpacht het pand
vervolgens aan Leendert van Ackersdijck voor 190 gulden per jaar.
Zijzelf gaat inwonen bij haar dochter Geertruy aan de Vlamingstraat.
Als Digna in 1670 overlijdt en de boedel wordt verdeeld, krijgt
Johannes de herberg toegewezen. Hij gaat er niet wonen, maar verpacht
Mechelen aan een bijna-naamgenoot, de schoolmeester Johannes van der
Meer, voor 180 gulden per jaar. Het Rampjaar doet zijn invloed gelden:
de huizenprijzen raken in een vrije val. Dat blijkt wel na het
overlijden van Vermeer in 1675. Zijn boedel is zo goed als failliet en
Mechelen wordt verkocht aan de huurder. Het
Witte Hart
Het is niet duidelijk of Mechelen hierna nog wel als herberg wordt
geëxploiteerd. Als de erfgenamen van Van der Meer in 1704 het
huis verkopen is dat de laatste keer dat het de naam Mechelen draagt.
Vanaf ongeveer 1732 tot zijn dood in 1768 wordt het huis bewoond door
Jan Ratmeijer (ook wel Rotmeijer), die in een belastingregister uit
1749 opperbrouwer in de brouwerij van het Gasthuis wordt genoemd, maar
eerder in krantenadvertenties meldt dat hij in zijn zaak
”’t Witte Hart” Koningsberger hoestpoeder
verkoopt en Frankforter Bostbalsem. Dat lijkt sterk op een drogisterij.
In 1749 echter drijft zijn vrouw Willempje Willebrand een winkel in
garen en band en schenkt daarnaast ook bier en sterke drank. Zodat er
ook nog steeds wat te drinken valt. Als het huis in 1768 openbaar
verkocht wordt, wordt het ook aangeprezen als “dubbelhuis met
tapnering”. 
Het vermaarde Koningsberger hoestpoeder te koop in de drogisterij Het
Witte Hart op de Markt. Advertentie in de Opregte Haerlemsche Courant
van 17 december 1740. |
Lijk
in de bedstede
Ook in het begin van de negentiende eeuw staat het pand nog steeds
bekend als de herberg Het Witte Hart of Hert, waar onder meer sinds
1808 Johannes Zwaak de tap liet stromen. Op 12 mei 1808 treft hij in de
bedstede op de bovenkamer het lijk aan van de 46-jarige Huub
Steenbergen, die zich daar verhangen heeft. [Zie
hier het rapport van de lijkschouwing.] 
Litho van Christiaan Bos van de Markt in 1860. (Beeldbank TU) |
Drie jaar eerder
is er al
opschudding als een drenkeling de herberg wordt binnengedragen, die in
de Voldersgracht is gevallen. De stadschirurgijn stelt vervolgens vast
dat hij door het water ‘gesmoord’ is en geen
tekenen van leven meer vertoont. 
Ontwerpschets van gemeente-architect C.J. de Bruyn Kops van de nieuw
aan te leggen brug en het te slopen huis uit het Archief van Openbare
Werken. (SAD) | Verkeersopstoppingen
Als Maria Berkhout Het Witte Hert in 1851 ter veiling brengt, wordt het
acuut in zijn bestaan bedreigd. Dat is een gevolg van de ligging, pal
naast de smalle Oude Manhuissteeg. De Markt is een eiland met een
beperkt aantal toegangen. Alleen vanaf de Cameretten en de Oude
Langendijk kan men met paard en wagen het plein opdraaien. Voor verkeer
dat via de Koepoort (dan nog aan het einde van de Vlamingstraat
gelegen) en de Voldersgracht de stad inkomt, is de Oude Manhuissteeg de
eerste gelegenheid om af te slaan naar de Markt, maar het boogbruggetje
aldaar is smal en hoog. Omwonenden ergeren zich groen en geel aan de
‘volksverstoppingen en de daaruit ontstane
onaangenaamheden’. Een aantal van hen vraagt de gemeente om
Het Witte Hert te kopen en te laten slopen om de steeg te verbreden.
Dat is volgens hen niet alleen nuttig, maar het strekt ook
‘tot sieraad van het Marktplein’ dat immers veel
toegankelijker wordt. B&W zien vooralsnog echter geen
aanleiding om dit ongevraagde advies op te volgen. Lobiïst
Opvallend is de naam van de eerste ondertekenaar van het
verzoekschrift: Adam de Lint. Hij is eigenaar en bewoner van het pand
van het in 1833 ontbonden Sint-Lucasgilde aan de Voldersgracht. Hij
woont boven zijn zaak in kalk, borstel- en schuierwerk. Het is dus niet
zo gek dat hij recht voor zijn deur een lekker brede doorgang van en
naar de Markt wil hebben. Misschien is het aan de verkeerssituatie te
wijten dat het bedrijf wordt verplaatst. Adams zoon Adriaan verkoopt
het voormalige gildehuis in 1875 aan de gemeente. Die laat het slopen
om op die plek een school te bouwen. De Lints kalk-, steen- en
tegelhandel komt vervolgens aan de Westvest tot grote bloei.
Doek
valt
Het Witte Hert wordt in 1851 op een veiling gekocht door Arij Waar, die
het tot zijn overlijden in 1879 exploiteert als slijterij en tapperij.
Vijf jaar daarna koopt de gemeente het huis alsnog ‘om
eventueel te dienen tot verbreeding van de Oudemanhuissteeg’.
In mei 1885 maakt stadsarchitect C.J. de Bruijn Kops een plan voor een
bredere en lagere brug over de Voldersgracht. Hij probeert op verzoek
van de gemeenteraad eerst het huis ten oosten van de Oude Manhuissteeg
te bemachtigen. Dat zou namelijk nogal vervallen zijn en in aanmerking
komen voor sloop. Hij concludeert echter dat het met die bouwvalligheid
wel meevalt, maar wat meer is: er moeten drie eigenaren worden
uitgekocht en dat kan bruin niet trekken. En zo valt het doek voor Het
Witte Hert, voorheen Mechelen: het wordt prijsgegeven aan de
slopershamer. Vermeer,
nooit van gehoord
In het licht van de Vermeercultus van tegenwoordig is het
verbazingwekkend dat toentertijd niemand zich bekommerde om de
instandhouding van plekken waar zijn naam aan verbonden was. Dat begon
pas te veranderen toen Théophile
Thoré-Bürger in 1866 een boek aan hem wijdde. Pas
in 1911 werd er een – heel bescheiden – straat naar
hem genoemd. Een jaar of tien later kreeg de openbare lagere school ter
plaatse van het gesloopte Sint-Lucasgildehuis zijn naam; nu staat daar
het Vermeercentrum. In de Oude Manhuissteeg kwam in 1955 een
gedenksteen met de tekst ‘Omtrent deze plaats heeft het huis
Mechelen gestaan waar october 1632 werd geboren Jan Vermeer de
schilder’. De initiatiefnemers wisten blijkbaar niet dat
Vermeer al negen jaar was toen hij hierheen verhuisde. 
Gevelsteen aan de westzijde van de Oude Manhuissteeg met de onjuiste
informatie dat Jan Vermeer hier is geboren. (Foto Gerrit Verhoeven) |
|
|
 De
kapel van het Oudemannenhuis werd na grondige verbouwing in 1661 in
gebruik genomen door het Sint-Lucasgilde. Tekening omstreeks 1700.
(Particuliere collectie) 
F. Gräfe maakte in 1876 de eerste en tevens laatste foto van
het voormalige Sint-Lucasgildehuis, vlak nadat Adriaan de Lint het aan
de gemeente had verkocht. (SAD) 
Detail van een foto van omstreeks 1880 van de Markt waarop het huis
Mechelen (herberg Het Witte Hart)
nog te zien is, naast de dan nog smalle Oude Manhuissteeg.(SAD)

Een reconstructietekening van het huis circa 1880 op basis van de
hierboven en hiernaast afgebeelde 19e eeuwse foto en litho. (Tekening
Kees van der Wiel) 
Behalve een kroeg is er in het pand in de 19e eeuw ook een winkel in
tabak en andere snuisterijen, die niet altijd even succesvol verloopt.
Delftsche Courant 5 februari 1864. 
In 1871 wordt opnieuw de inrichting van de winkel verkocht door de
deurwaarder. Delftsche Courant, 26 mei 1871. 
Vervolgens gaat tapper Arij Waar er zelf ook sigaren verkopen.
Delftsche Courant 19 juli 1871. 
Ook in de laatste dagen van haar bestaan is er nog bier te krijgen in
het pand. Delftsche Courant 8 februari 1885. 
Per advertentie in de Delftsche
Courant van 10 juni 1885 riep
de gemeente gegadigden op voor de sloop van huis Mechelen en de bouw
van de nieuwe brug. 
Kort na de publicatie van dit verhaal in het blad Delf werden ineens de
fundamenten en kelder van het gesloopte huis blootgelegd. Ophef in het
AD van 21 juni 2019. 
Het huidige hoekpand aan de westzijde van de Oude Manhuissteeg werd in
1928 grotendeels opnieuw opgetrokken. (Foto Openbare Werken) 
Schoonheidsvlekje op de brug in 1928 haalt de landelijke pers.
Katholiek dagblad De Tijd, 1 september 1928. 
De Oude Manhuissteeg in 2019. (Foto Gerrit Verhoeven) |