Lange Geer 18
www.achterdegevelsvandelft.nl

Smederij van Simonis

NB: Klik op de afbeeldingen voor een vergroting.

Het brede huis Lange Geer 16 tegenover het Armamentarium is een bloemenwinkel. Op de etage erboven bevinden zich de woonadressen Lange Geer 18 en 20, bereikbaar via een trap achter een voordeur op de hoek met de Giststraat. Ooit bestond het pand uit twee huizen naast elkaar, met nog een derde iets hoger huis rechts ernaast, de nummers 20, 18 en 16. De Monumentenlijst van Delft dateert ze als zeventiende-eeuws, in oorsprong mogelijk ouder. Als we kunnen afgaan op de geschilderde plattegrond van na de stadsbrand (in Museum Prinsenhof), zijn ze in 1536 gespaard gebleven. Onbekend is in hoeverre er in het interieur of in de kapconstructie nog iets van de huizen uit die oude tijden is terug te vinden. De gevel oogt negentiende-eeuws en de winkelpui die de drie huizen visueel met elkaar verbindt, is modern. Opmerkelijk is dat de middelste van die drie, vanouds nummer 18, zo ver de archieven reiken - dat is sinds eind zestiende eeuw - eeuwenlang altijd een smederij is geweest.

Travalje
In 1585 krijgt smid Willem Harmensz vergunning om op de kade voor zijn pand een travalje op te richten, een open hok uit hout waarin hij paarden hoefijzers onder kan slaan. (Lees hier  meer over het gemak en ongemak van zulke travaljes in Delft). Ook Willem’s vader Harmen Lambrechtsz is al smid, zij het vermoedelijk op een ander adres aan de Lange Geer.
Voor zijn vak woont Willem Harmensz op een goede locatie aan een van de belangrijke in- en uitvalswegen van de stad nabij zowel de Rotterdamse als de Schiedamse poort. Behalve stadse werk- en rijdieren, wellicht ook militaire, kan hij daar gemakkelijk trekpaarden van het interlokale vervoer en boerenpaarden van buiten de poort onder handen nemen.

Uitgebouwde bedstede
De smederij is een diep huis; aan de achterzijde heeft het een uitgang in de schuin lopende Giststeeg. Rechts naast de smid woont een ‘bostelcoper’ die handelt in het restproduct van mout uit de Delftse brouwerijen, nog geschikt als veevoer. In een van de zeer schaars overgeleverde aktes over verbouwingen uit die tijd krijgt de smid in 1599 toestemming zijn achtermuur in de Giststeeg, waartegen hij een bedstede wil maken, wat uit te bouwen de steeg in, zodat die muur ‘even gelyck & beneffens’ de achtermuur van zijn buurman de bostelkoper zal uitkomen. Links naast de smid, op de hoek met de Giststeeg, werkt en woont een handelaar in stoffen en met hem tekent hij in 1638 een contract met afspraken aangaande hun scheidingsmuren. Het blijkt dus dat er ook in die tijd verbouwd wordt aan het pand.
Op het leven van de smid krijgen we verder maar beperkt zicht. Zijn vrouw sterft en enkele maanden later hertrouwt hij. Als hij verhuist en zijn smederij in 1639 verkoopt, zet hij zijn werk wel voort, want als men hem in 1643 in de Nieuwe Kerk begraaft, wordt hij ‘houf smit aende Oude Delff’ genoemd.


Het huis rood aangestipt op een fragment van de Kaart Figuratief van Delft van circa 1675.

Weduwe heeft meer ijzers in het vuur
De nieuwe eigenaar van 1639 is Joris van Burchoorn, smid. Dit zal gelden tot aan 1951: als het pand in andere handen overgaat is de komende man steeds een smid. In Joris’ geval lijkt dit al meteen anders te gaan, want hij sterft in 1650 en de volgende eigenaar is zijn echtgenote Maria van Toorn, maar zij draagt er meteen zorg voor dat het aambeeld niet zal gaan roesten en treedt nog hetzelfde jaar in het huwelijk met Jacob van der Block, smid. Als deze reeds het volgende jaar eveneens overlijdt, herhaalt zij de zakelijke regeling en trouwt met Dominicus van der Cleij, ja, een smid.
Tijdens haar korte tweede huwelijk, met Jacob van der Block, heeft hij bij haar een kind verwekt dat zij na zijn dood baart en de naam ‘Jacobmijntge’ geeft. Wellicht mogen we in deze meisjesnaam toch ook een ‘mijn Jacobje’ lezen, waaruit kan blijken dat een zakelijke partnerkeuze liefde niet in de weg behoeft te staan. Met haar tien dagen oude dochtertje moet Maria naar de Weeskamer. Behalve Jacobmijntge zijn er ook kinderen uit haar eerste huwelijk en zij is nu opnieuw een vrouw alleen. Met Van der Cleij is zij dan nog niet getrouwd. Zij laat het testament van haar eerste man zien. Ook heeft zij enkele vertrouwelingen meegenomen, onder wie Matthijs van der Block, vast een broer van haar overleden tweede man. Zij kunnen garant staan voor het onderhoud en de opleiding van Maria’s nakroost en de Weesmeesters zien bovendien in dat haar kinderen niet meteen brodeloos zullen zijn in het geval ook hun moeder het leven zou laten. Zij heeft immers onderpand: ‘specialijcken haer huys & erve staende ende gelegen aen d’oostzyde van de Geer.’
Ook Dominicus van der Cleij sterft, in 1674. Na hem geeft weer een andere meester-smid leiding aan de knechts: Joris Joriszn van Burchoorn, zoon uit Maria’s eerste huwelijk. Hij krijgt in 1681 vergunning de travalje tegenover de smederij van een kap te voorzien. Na de begrafenis van de drievoudige smidsweduwe Maria van Toorn op 2 februari 1691 wordt de smederij verkocht. Haar zoon Joris kan niet overnemen, want die is al in 1686 voorzien van het Heilig Oliesel en overleden.


Het Armamentarium vanuit het noorden met op de achtergrond de Schiedamse Poort. Links de Lange Geer. Tussen de bomen zijn de afdakjes te zien van twee travaljes. Tekening met pen en penseel, Hendrik Thier, 1764. (Collectie Stadsarchief nr 68288)

Ouderleed
De koper van 1691, Corstiaen van der Bij, blijft meer dan veertig jaar smeden aan de Lange Geer. De smederij wordt na zijn overlijden in 1735 verkocht aan François van den Kerkhoff. Diens zoon Jan helpt al op 17-jarige leeftijd in de werkplaats en gaat, als zijn vader in 1758 sterft, het bedrijf huren van de volgende eigenaar, zijn moeder. Na haar dood wordt hij eigenaar door zijn drie zussen uit te kopen. Hij trouwt in 1761 en wordt vader, maar zijn vaderschap is werkelijk gedrenkt in tranen. Hij draagt zes nog naamloze kinderen naar hun graf, al laat hij bij zijn eigen begrafenis in 1782 toch ook twee minderjarige kinderen na. Als zijn weduwe overlijdt, in 1801, staat echter achter haar naam: geen kinderen.
De koper die de werkplaats in 1774 van Jan overneemt heeft grote betekenis voor het grofsmedengeslacht na hem. Vandaar dat we wat uitgebreider bij hem stilstaan.

Vooruit in de wereld
De smid Joseph Simonis is in 1743 geboren in Heeze bij Eindhoven. In 1770 krijgt hij met zijn vrouw een zoon in Delft, op een gehuurd adres, terwijl hij nog werkt voor een andere smid, vermoeden wij. In 1772 koopt hij een onderkomen in de ‘Susterslaan’, nu Gasthuislaan 262. Hij is een man die vooruit wil in de wereld. Dat is waarschijnlijk ook de reden voor zijn overkomst naar het bedrijvige Holland. In 1774 ziet hij zijn kans. Hij koopt het bedrijf aan de Lange Geer voor ƒ 1.212 contant en trekt er met zijn gezin in.
 
Kerkelijk werk
Vanaf 1788 heeft hoefsmid Joseph Simonis, verrassend genoeg, ook het ambt van diaken in de St.-Jozefkerk aan de Oude Langendijk. Deze bescheiden kerk, niet zichtbaar vanaf de straat, heeft in de negentiende eeuw plaatsgemaakt voor de zeer zichtbare neogotische St.-Jozefkerk tussen Burgwal en Oude Langendijk, die nu Maria van Jessekerk heet. Een katholieke diaken heeft de lagere wijding ontvangen, wat betekent dat Joseph Simonis mag dopen, een huwelijk mag inzegenen of mag voorgaan bij een begrafenis, maar bij het altaar kan hij de priester slechts assisteren. In functie draagt hij een diakenhabijt. Net als zijn protestantse ambtsgenoot verricht hij charitatief werk, zoals armen- en ziekenzorg, onder katholieken liefdewerk genoemd, maar anders dan de protestantse diaken is hij dus ook een voorganger. Een getrouwd man als Simonis kan diaken worden, maar voor een nog ongehuwde diaken geldt het celibaat. In 1796 koopt de vrome smid samen met een aantal anderen námens de ‘Roomsche Catholicque Gemeente’ een groot huis aan de Brabantse Turfmarkt - waar tegenwoordig McDonalds zijn intrek heeft genomen - om er een tweede schuilkerk van te maken. (Zie Brabantse Turfmarkt 76-78) Hij blijft meer dan twintig jaar diaken, zo blijkt in 1809, maar wellicht duurt zijn ambt daarna nog voort.

Blauwe Kuip en Vergulde Voet
Te eigen bate koopt Simonis in 1779 zijn buurhuis rechts erbij, ooit het huis van de bostelkoper, dat inmiddels De Blauwe Kuip heet (Lange Geer 16), een aankoop die zijn bedrijfs- en woonruimte meer dan verdubbelt. In de periode 1797-1799 koopt hij de achterste helft van het pand De Vergulde Voet rechts daarvan (Lange Geer 12-14) als pakhuis, met een praktische laadmogelijkheid in de Giststeeg. Aan de overzijde van de Giststeeg heeft hij in 1790 al het pand ’s Lands Wel Vaaren (nu Giststraat 14) aangekocht, aanvankelijk misschien als opslag, maar het wordt later ook bewoond door het gezin van zijn zoon Cornelis. In 1795 haalt Joseph Simonis als een van de hoofdlieden van het ‘Sint Eloy Gilde’, het smidsgilde, de jaarlijkse bijdrage op bij zijn collega’s.
Het gehele complex van de smederij, De Blauwe Kuip en het achterhuis van De Vergulde Voet staat in 1810 te boek als één bedrijfspand ‘Joseph Simonis en Zoon in Compagnie’, want ook bij Simonis werkt de zoon van de baas, zijn jongste, mee in het bedrijf. Deze Franciscus of Frans is dan een jaar of twintig oud.

Toeschietende zwagers
Als Joseph Simonis in 1816 overleden is, is het de wens van zijn weduwe het onroerend goed publiek te veilen, waarschijnlijk om de boedelverdeling in het grote gezin zo eerlijk mogelijk te laten verlopen. In 1818 zijn de hoogstbiedenden de smid Jacobus de Bruijn en de slijter Frans Snep. De heren zijn geen vreemden, want De Bruijn is getrouwd met Anna en Snep met Adriana, de twee dochters van de overledene. Twee jaar later blijkt wat hen tot de koop heeft gebracht, want dan verkopen ze het gehele smederijcomplex aan hun zwager Frans, die het in de tussentijd van hen gehuurd heeft. Al bij de koop in 1818 zullen ze het hem hebben toegedacht, maar ze zijn er zelf tijdelijk tussen gesprongen, wellicht omdat Frans Simonis de financiën toen nog niet rond kon krijgen (ƒ 1.675), of misschien omdat hij toen nog te jong werd geacht, nog geen dertig, zoals nu in 1820. Getrouwd was hij al wel, in 1815, met de dienstbode Maria van Hofstede.
Het pand ’s Lands Wel Vaaren in de Giststeeg blijft buiten de transactie van 1820. Dat verkopen De Bruijn en Snep het jaar daarop aan de meester-grutter Johannes Smits, wonend en werkend in het adres In Abrams Offerande, nu Lange Geer 30. Hij is een goede kennis van Frans Simonis, want deze treedt bij wel zes van de vijftien doopplechtigheden van Smits’ ruime kinderschaar als getuige op.

Huurders in huis
In 1822 werkt Frans Simonis als ‘Grofsmit met 4 Werklieden’, maar hij deelt zijn adres van twee panden naast elkaar  ook met Gerrit Cornelisz Kunst, ‘Zadelmaker met 2 Werklieden’. Het zal hem extra inkomsten hebben opgeleverd, kort na zijn grote aankoop zeer welkom. Gerrit Kunst huurt alleen een werkplek, maar woont niet bij Simonis in, zoals wel de geweermaker Johannes Chullet en zijn vrouw Haasje van Vliet, met hun zoon Jan, aankomend geweermaker.
Het moet gewoonte zijn geweest in huize Simonis: de kamers die niet strikt nodig zijn, waarschijnlijk vooral enkele kamers boven, worden verhuurd aan tijdelijke gasten. Onder hen zijn nogal wat officiers en mensen als Chullet, die allicht zaken te doen hebben aan de overzijde van de gracht, in het Armamentarium. Later zijn het ook schippers of zeilmakers, eveneens goed te begrijpen, zo aan de gracht en bij de Schie.


Het Armamentarium in 1973. De rode Volkswagen kever staat voor het pand dat in deze bijdrage beschreven wordt. Foto J. Nieuwstraten. (Collecte Stadsarchief nr 255224)

Knecht binnengehaald
Er werkt een smidsknecht bij Simonis die elders in Delft op kamers is. Hij is net als Frans’ vader afkomstig uit Brabant, uit Waspik. Hij woont in de nabije Kethelstraat en loopt elke werkdag langs het Armamentarium en over de Hoogbrug naar zijn werk aan de Lange Geer. De jongeman is anderhalf jaar ouder dan Frans’ dochter Maria Jacoba. In 1844 trouwen ze. De dochter van de smid die geen zoon heeft om hem op te volgen, trouwt met een veelbelovende smidsknecht. Vast leuk en zonder twijfel ook heel verstandig, voor alle betrokkenen. Deze Adrianus Brokx trekt bij zijn schoonouders in en in 1852 verkoopt Simonis hem zijn bedrijf.
In 1870, als hij ernstig ziek is, verkoopt Adrianus op zijn beurt de smederij aan Johannes Petrus, de zoon die hij en zijn Maria in 1845 gekregen hebben. Twee maanden later sterft hij. Johannes is dan dus nog tamelijk jong, maar hij gaat hard aan de slag en met succes, want drie jaar later koopt hij zelfs een nieuwe uitbreiding voor de firma, het aangrenzende hoekhuis Lange Geer 20.

‘Gebroeders Brokx’
J.P. Brokx heeft twee zoons die voor opvolging voelen. Hij verkoopt zijn bedrijf en woonhuis in 1907 aan de vennootschap die Petrus Damianus (Piet) en Johannes Petrus Marie (Jan) zijn aangegaan onder de benaming ‘Gebroeders Brokx’.
In een waarschijnlijk speciaal voor haar afgezonderde woning in Giststeeg 1, naast het pakhuis, woont dan al vele jaren de oude moeder van Johannes Petrus Brokx, sinds 1870 weduwe van Adrianus Brokx, de smidsknecht uit Waspik van ooit. Haar grootvader Joseph Simonis, stichter van de smedendynastie, heeft zij niet gekend, want hij was kort voor haar geboorte overleden, maar wel heeft ze haar vader, haar man, haar zoon en nu ook haar twee kleinzoons zien hameren in het licht van de vlammen. De bejaarde Maria Jacoba Simonis zetelt áchter het bedrijf, niet zichtbaar, maar altijd aanwezig. Wij weten zeker dat het eiken lijstje met het oude eigendomsbewijs van 1774 achter gebroken glas dat wij ooit op een Delftse rommelmarkt hebben gekocht, eens daar in haar woning aan de Giststeeg heeft gehangen, als aandenken aan haar ondernemende grootvader en ook om niet te vergeten dat daarop toch maar de naam Simonis staat, haar meisjesnaam, later wat overschaduwd door al die Brokxen. Zij overlijdt in 1909 in de Giststeeg, bijna negentig jaar oud.


Het bedrijf van de Gebroeders Brokx omstreeks 1914. In de werkplaats links wordt een paard beslagen. In het bovenlicht boven de deur in het midden staat ‘Gbrs. Brokx’. In de etalage rechts zijn onder meer kachels te onderscheiden. Uitsnede uit een foto van een onbekende fotograaf. (Collectie Stadsarchief nr 50766)

Mee met de tijd
Uit krantenadvertenties blijkt dat het assortiment van de firma Brokx mee verandert met de tijd. Behalve een smederij is die nu ook een magazijn van huishoudelijke artikelen. De winkelafdeling rechts in het pand, eigenlijk in de voormalige Blauwe Kuip, heeft een etalageruit gekregen. Er is een keur van kachels te koop, maar ook bijvoorbeeld snijbonenmolens, schaatsen en kinderwagens. Het zijn vaak merkartikelen, niet allemaal producten uit eigen smederij, maar de Gebroeders kunnen bij een kachel wel een pijp op maat meeleveren die mooi aansluit op het rookkanaal. Ze bieden zich ook aan om reparatiewerk uit te voeren aan kachels, of om die schoon te maken. ‘U voorkomt hierdoor teleurstelling in het seizoen.’
In hun advertenties tonen ze zich fier op hun geschiedenis: ‘smederij sinds 1762’. Wij denken dat daarbij sprake is van een uit de lucht gegrepen jaartal óf van een niet geheel betrouwbare overlevering. Uit het voorafgaande zal duidelijk zijn geworden dat zij nog heel wat trotser hadden mogen zijn.

Uiteen 
In 1915 kopen de Brokxen de smederij van de overleden smid Van Lent (Lange Geer 4-6), maar verkopen die al hetzelfde jaar door aan een ander die het pand geheel wil renoveren. Wel melden zij de overname van hun concurrent snel in de krant in de hoop ook Van Lents vaste klanten over te kunnen nemen. Uit de koop houden ze een pakhuis met bovenwoning in de Giststeeg over, nu Giststraat 8, dat reeds lang aan die ándere smederij aan de Lange Geer had toebehoord. Het is voor hen bijzonder gunstig gelegen, juist recht tegenover hun eigen pakhuis aan Giststraat 1-3.
Wat de achtergrond ervan is, weten wij niet, maar in 1926 is het met de vennootschap van de broers opeens gedaan. Jan trekt zich terug en Piet zet de firma voort, nog wel onder de naam Gebroeders Brokx. In 1928 blijkt Jan met zijn gezin ook verhuisd te zijn naar Delfgauwseweg 84. Vader Johannes Brokx en moeder Anna Zuijdgeest zijn ook vertrokken, eerst naar Lange Geer 10a, dan naar Brabantse Turfmarkt 71 boven, maar na zijn overlijden in 1925 woont zij alleen aan de Oude Delft, nummer 203. Het gezin van de achterblijvende Piet Brokx en zijn vrouw Anna Peperzak telt vijf kinderen, maar in het driedubbele pand is plaats genoeg voor een komen en gaan van huurders, onder wie nu ook een student en een ‘assistent bibliotheek TH’.


Het bedrijf aan het begin van de jaren zestig. Giststraat 2 is nog niet gerenoveerd. De natuurstenen winkelpui is nog niet aangebracht. Op de vrachtwagen een verwijzing naar het assortiment van de firma Van Haaren. (Foto W. L. van der Poel, Stadsarchief nr 117045)

Overname?
In de jaren dertig werken de broers Johannes en Cornelis Hoebe in Brokx’ bedrijf. Er speelt zich met hen iets wonderlijks af: in 1937 richten zij zich tot de Directeur van Openbare Werken in Delft met de mededeling dat zij de smederij van de Gebroeders Brokx per april 1935 hebben overgenomen (letterlijk) en dat zij hopen op dezelfde klandizie te mogen rekenen. In mei en augustus 1937 sturen zij rekeningen voor verricht werk aan het ‘Gemeente Zwembad Tweemolentjesvaart’ met een gedrukt briefhoofd ‘Electrische Smederij Gebr. Hoebe v/h Brokx.’
Intussen blijft Piet Brokx gewoon onder de oude naam verder adverteren en in de oorlog komt ‘Gebr. Brokx, smederij sinds 1762’ ook met een nieuw product voor de klanten van die tijd: ‘Noodkachels met fornuisplaat geschikt voor alle brandstof’. Ook uit het vervolg blijkt dat een werkelijke overname nimmer heeft plaatsgevonden.
Wij houden het erop dat de broers Hoebe bij de dan zestigjarige Brokx een balletje hebben opgegooid over de mogelijkheid zijn bedrijf over te nemen. Hij wil zijn ambitieuze employees, die hij wellicht ook zelf zag als potentiële opvolgers, niet ontmoedigen en gaat, al of niet schoorvoetend, akkoord met hun werken voor eigen rekening en zelfs met hun opmerkelijke briefpapier, maar moet later constateren dat het met hun hooggespannen zakelijke verwachtingen misloopt.

Besluit
Op 28 december 1951 verkoopt Piet Brokx zijn bedrijfspand voor f  30.000 aan Joseph van Haaren, een som die voor de Hoebes wellicht toch wat te begrotelijk is geweest. Het van Van Lent overgenomen pakhuis met bovenwoning aan Giststraat 8 maakt onderdeel uit van de transactie.
Voor het eerst sinds de zestiende eeuw komt de smederij in 1951 in handen van een man die geen smid is, al wordt hij ‘grossier van ijzerwaren’ genoemd. Hij vestigt aan de Lange Geer zijn bekende metaalwaren- en gereedschappenhandel die gaandeweg uitdijt tot een bedrijf dat in 1971 alle adressen van Lange Geer 16 tot en met 34 omvat.
In 1980 vergadert de Gemeenteraad van Delft over de uitgifte van een bouwterrein aan de Schieweg aan Van Haaren Beheer BV, want de directie vindt het onderkomen aan de Lange Geer en het Achterom te kleinschalig voor haar voornemens. Daarna komt er in het oude pand op de hoek met de Giststraat een fotostudio annex lijstenmakerij. Nu zit er een bloemenwinkel in, speciaal voor boeketten.   

Josien Clement en Anne Jacobs


Lange Geer, 2024. De natuurstenen winkelpui verbindt de nummers 20 en 18 (midden) met nummer 16 (rechts), het iets hogere huis met de lijstgevel. Links naast nummer 20 de ingang van de Giststeeg. (Foto Kees van der Wiel)


Een smid beslaat een paard in een travalje. Pentekening van Johannes Vinkeles, circa 1800. (Collectie Rijksmuseum)


"Willem Harmensz smit wort geconsenteert In de Gitstege ut sijne huijsinge een bedstede te moghen wtsteeke dat die compt even gelijks ende beneffens de muijer van Willem Gherritsz bostelcoper ende dat tot wederseggen van mijne Heeren inder tijt zijnde Actum de 28e junij anno 1599."
Tekst van de vergunning van de Heren Burgemeesters (Stadsarchief 1, nr 4620, folio 56 verso)


De Giststraat gezien vanaf de hoek met de Lange Geer. De muur rechts maakt deel uit van de smederij. In de steeg wordt een hoefijzer van een paard gecontroleerd, bij de achteruitgang van de werkplaats. Foto A. Benfer, 1933. (Collectie Stadsarchief nr 38201)





Dominicus van der Kleij alias Cleij is nr 31 op de ledenlijst van het smidsgilde St Eloy uit 1667. De bewaard gebleven lijst is vermoedelijk ooit opgesteld om de leden bijeen te roepen voor een begrafenis van een van hun companen. (SAD archief 229, nr 94) Daaronder een tang (gemaakt in 1623) om een loden lidmaatschapspenning van het St Eloy-gilde mee te slaan. (Collectie Museum Prinsenhof)



Aanhef van de registratie van de tien dagen oude Jacobmijntge door haar moeder Maertje Gijsbrechtsdr van Thoorn. Bovenaan de bladzijde haar beide overleden echtgenoten Joris Louwerisz van Burchoorn smit en Jacob Gijsbrechtsz vander Block smit. Weeskamer, 13 maart 1652. (SAD 72, nr 464 folio 324)







Een hoefsmid ontvangt een paard. Een prent (mezzotint-techniek) uit 1771 van William Pether naar een schilderij Joseph Wright of Derby. (Collectie Rijksmuseum)


Het pand rood gemarkeerd op een uitsnede van de oud-ste kadasterkaart, opgemeten in de jaren 1825-1830.


Advertentie uit de Delftsche Courant van 1 maart 1861.


Een smid in zijn werkplaats. Ets van Willem Witsen, ca. 1908. (Collectie Rijksmuseum)


Aambeelden in de aanbieding. Delftsche Courant, 1 augustus 1882.


Advertentie in de Delftsche Courant, 4 januari 1908.


Schaatsen met opschrift GEBRS BROKX.
(Collectie J. van Eijk. Foto van internet.)


Advertentie Delftsche Courant, 10 juli 1898.


Eigendomsbewijs van Joseph Simonis, 12 januari 1774, dat de auteurs ooit in een (gebroken) lijstje kochten op een Delftse rommelmarkt en hen inspireerde tot de zoektocht naar dit verhaal. Met dank aan Ronald Meekel, Voorburg, die het sterk verbleekte handschrift weer te voorschijn wist te toveren. (Collectie auteurs)


Overlijdensadvertentie voor Maria Simonis, ‘stammoeder’ van de smeden-dynastie aan de Lange Geer.
Delftsche Courant, 11 mei 1909.


J.P. Brokx was een der organisatoren van de buurtfestiviteiten ter gelegenheid van de
kroning van Koningin Wilhelmina.
Delftsche Courant, 26 januari 1898.


Brokx schiet te hulp bij ongeluk voor de deur.
Bericht Delftsche Courant, 26 okt 1902.


Advertentie in de Delftsche Courant, 1 mei 1915.


Advertentie in de Volkskrant, 2 november 1933.


Advertentie uit de oorlog.
Delftsche Courant, 5 augustus 1944.


De gebroeders Hoebe adverteren ook in de Delftsche Courant, maar op bescheiden schaal, 19 oktober 1937.


Fairflorist, Lange Geer 16. De deur links geeft
toegang tot de trap naar de moderne adressen
Lange Geer 18 en 20. Foto H. de Koster, 2022.
(Collectie Stadsarchief nr 270994)
Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Lange Geer 18.

Geplaatst: 22 mei 2025
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft