Koornmarkt 83 is
tegenwoordig een van de vier huizen die samen een studentencomplex van
54 kamers vormen achter het gezamenlijke adres Koornmarkt
81. Vanouds
droeg het huis de naam ‘Hamburch’. Dat doet
vermoeden dat hier ooit een koopman woonde die zaken deed met deze
Duitse Hanzestad. Maar wie dat was, is tot nu toe nog niet opgehelderd.
Het pand is vaker in zijn bestaan een soort aanleunwoning geweest van
het huis met de luiken ernaast. Rond 1600 maakte het deel uit van de
brouwerij aldaar, omstreeks 1800 was het de woning van de
graanhandelaar die daar zijn pakhuis had.
Van de vier panden die nu samen één
studentencomplex vormen is dit het enige van de vier dat achter een
binnenplaats nu nog een tweede achterhuis heeft. (Vroeger was dat bij
twee van de drie andere ook het geval.)
Oude huis achter
de gevel
Monumentenzorg labelt de gevel als 18e eeuws. Bij de verbouwing tot
studentenhuis werd het in 1965 met dien overeenkomstige kleine
vierkante ruitjes in de vensters opgesierd, ook al hadden zulke ruitjes
er toen al meer dan een eeuw niet meer gezeten. Achter de gevel is het
huis van oorsprong echter onmiskenbaar veel ouder dan de 18e eeuw. Net
als de meeste huizen op de gracht dateert het waarschijnlijk van de
wederopbouw na de stadsbrand van 1536. Het is toen aan de voorzijde
opgebouwd met een gemeenschappelijke muur met het buurhuis Koornmarkt
81. Halverwege het huis maakt deze zijmuur met 81 een klein sprongetje
naar links, waardoor het huis daar een paar decimeter breder is. Hier
is vermoedelijk een oude muur van van het buurhuis die resteerde van
voor de brand, tot gemeenschappelijke muur gemaakt. Voor de brand was
er namelijk een verplichte tussenruimte van 2 voet (circa 60 cm) tussen
de huizen, de zogenoemde ‘osendrop’. Bij de herbouw
kwam de verplichting van die tussenruimte te vervallen. (Zie ook bij
Koornmarkt
81)
Console
In het huis zijn nog een zestal originele oude eiken
‘moer’-balken bewaard gebleven en op de eerste
verdieping ook een gotische console (balksteun) uit de 16e eeuw. Verder
is het onderste deel van de zolderkapconstructie nog oorspronkelijk.
De
kaalgeplukte zijmuur tussen nr 81 en 83 tijdens de verbouwing van 1965.
Duidelijk zichtbaar zijn de oude deels dichtgemetselde doorgangen
tussen de twee panden. (Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed) |
Anonimi
Na de wederopbouw van na 1536 werd het pand bewoond door de weduwe van
Simon Lourys, omstreeks 1550 door Jan Dirks Harpersz en tien jaar later
door ene Bertelmees Bertelmeesz. Het zijn namen, maar verder weten we
weinig van hen, ook niet of een van hen wellicht de koopman was met
connecties in Hamburg.
Offer voor het Vaderland
De eerste bewoners waarover we wat meer weten zijn Govert Willemsz
Brasser en zijn vrouw Helena Hubrechts. Zij waren overtuigde
calvinisten van het eerste uur. Hij werd in 1573 kerkmeester van de
Oude en Nieuwe Kerk, en kort daarop ook ook schepen en vervolgens een
keer of tien burgemeester (een ambt dat destijds vier personen tegelijk
voor een jaar uitoefenden). Zij stelde haar sieraden ter beschikking om
het Ontzet van Leiden te helpen financieren. Pieter Cornelisz Hooft
prees haar daarvoor in zijn Nederlandsche Historiën. Toen de
carrière van Brasser na de Opstand zo’n vlucht
nam, permitteerden zij zich in 1582 de aanschaf van een veel
prestigieuzer pand aan de Oude Delft, het huidige nummer 123
(sociëteit van de Delftse Studenten Bond).
Bijzaak
van brouwerij ernaast
Dit huis verkocht Brasser toen aan zijn buurman, Cornelis Lambrechtsz
van der Wel, die er zijn brouwerij mee uitbreidde. Daarvoor maakte hij
ook een doorgang in de gemeenschappelijke muur. Later is die weer
dichtgemetseld. Bij de verbouwing van 1965 kwam dat in het zicht. Vermoedelijk
is het achterhuis achter de binnenplaats bij ook gebouwd als
uitbreiding van de brouwerij. Van dat bouwwerk zijn de verdiepingen
lager dan in het huis aan de voorzijde. Het huis Hamburch bleef
vervolgens 38 jaar onderdeel van de brouwerij.
Moutmaker
In 1620 werd het voor 3.400 gulden weer als afzonderlijk huis verkocht
aan Jan Aryensz Hogerscheyt. Zijn beroep was moutmaker. Veel brouwers
schakelden op den duur andere mouters in als onderaannemer. Mogelijk
was dus in het huis Hamburch na 1582 de mouterij van De Hantbooch
gevestigd (wellicht in het achterhuis). Toen de brouwerij ernaast ter
ziele ging, is Hogerscheyt voor zichzelf begonnen en heeft hij
klandizie gezocht bij andere brouwerijen. Daarnaast was hij
‘charitaatmeester’, dat wil zeggen bestuurder bij
de armenzorg. Op 13 mei 1654 werd hij tenslotte in zijn kist dit huis
uitgedragen.
Juffrouw Warmont
Na de dood van Hogerscheyt is het huis korte tijd eigendom van mr Louis
Heinsius, secretaris van de Weeskamer en oom van de later beroemdere
raadspensionaris Anthonie Heinsius. Na een kortstondig verblijf
verhuist hij omstreeks 1660 naar Koornmarkt 65 (zie daar). Hij
verkoopt
dit huis aan de ongetrouwde Catharina Warmont die hier een jaar of
twintig heeft gewoond. In 1666 kocht zij van haar buurman de poort, die
het huidige studentencomplex nog altijd een doorgang biedt naar de Oude
Delft en verschafte alle buren door die poort recht van overpad.
Pleegdochters
Juffrouw Warmont had een warm hart voor haar buren. Als in 1672 de
ouders van de buurmeisjes Van Mierop uit het Vliegend Hart (Zie
Koornmarkt
77) sterven, neemt zij de meisjes van 16, 9 en 7 jaar in
huis. De meisjes waren niet onbemiddeld achter gebleven. Ze namen ook
het nodige huisraad mee, waaronder een klavecimbel. Hun
stiefmoeder zat er zelf echter ook vrij warmpjes bij. Bij de heffing
van het familiegeld in 1674 staat zij te boek voor een vermogen van fl.
47.000, een bedrag waarvoor je in die tijd een tiental huizen op de
gracht kon kopen.
Toen Catharina in 1681 overleed, werd zij met 16
lijkdragers en een wapendrager ’s avonds met flambouwen en
veel vertoon vanuit het huis ten grave gedragen naar de Nieuwe Kerk,
waar zij op het koor begraven werd. De jongste pleegdochter Magdalena
was toen 16 jaar. De meisjes zijn hier kennelijk blijven
wonen. In 1687 trouwde Magdalena met de arts dr Johannes Swalmius. Haar
zuster Elisabeth was vier jaar eerder al getrouwd met notaris Johannes
Fijck en woonde met hem sindsdien op Koornmarkt 67, het huidige Museum
Paul Tetar van Elven.
Boven
voor. (Foto Kees van der Wiel) |
Stadspensionaris
Gedurende de gehele 18e eeuw was het huis eigendom van de familie De
Vechter. Van die familie heeft waarschijnlijk vrijwel nooit iemand in
dit huis gewoond. Het huis baatte zij uit voor de verhuur. Een van hen
was de chirurgijn Cornelis de Vechter, die halverwege de eeuw woonde in
het huidige Koornmarkt 87.
Een huurder die van 1698 tot 1741 wel ruim veertig jaar in
dit huis gewoond heeft was stadspensionaris Hendrick Emilius van
Hoornbeeck. Naast zijn werkzaamheden voor het stadsbestuur beheerde hij
ook nog een tijdlang de financiën van de Republiek, tot hij op
de hoge leeftijd van 84 jaar overleed. Met al zijn besognes bleef hij
zijn leven lang vrijgezel.
Brouwersweduwe
Na Van Hoornbeeck woonden hier Cornelia en Alletta de Gay
en Emerentia van Yperen, respectievelijk de weduwe, de schoonzus en de
dochter van Adriaen van Yperen de in 1742 overleden eigenaar van
brouwerij De Ooivaar aan de Voorstraat. Na het overlijden
van haar man had Cornelia die brouwerij verkocht. Zelf overleed zij in
1777, niet aan de Koornmarkt maar in Schoonderloo, een gehucht tussen
Overschie en Delfshaven, waar zij een buiten had.
School
van 't Nut
In 1807 kocht de 'Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen' het huis om er
een school te vestigen volgens de moderne onderwijsideeën van
de Verlichting. Tot de onderwijsvernieuwingen, die ’t Nut in
ons land propageerde, behoorden onder meer het klassikaal onderwijs en
het schoolboord. Nardus Dersjant was de onderwijzer van deze school.
Hij woonde met zijn vrouw Anna Verbeek boven de school. Voordien was
hij kwekeling en ondermeester geweest op de stadsarmenschool in de
Achterzak. Het schooltje heeft maar twee jaar in dit huis
gezeten. Daarna verhuisde Dersjant met zijn school naar de overkant van
de gracht, op de hoek van de Kromstraat. Later komt in dit
huis echter van 1860-1867 echter weer een penningmeester van
’t Nut te wonen: advocaat en notaris mr Pieter Post
Uiterweer.
Advertentie
in de Opregte Haerlemsche Courant van 17 nov. 1808.
Verkoopadvertentie in de Rotterdamsche Courant van 8 febr. 1820. |
Wonen
naast het werk
Na het korte schoolavontuur werd het huis tien jaar bewoond door
graanhandelaar Albert Fauel, die zijn handel in het buurhuis (81)
opsloeg. Om niet meer te midden van je werk was toen een hele nieuwe
trend, waar gezien het grote overschot aan woningen in die tijd
bovendien ruimte voor kwam. In 1820 kwam het huis, samen
met het pakhuis ernaast, in de verkoop. Het werd in de krant aangeboden
inclusief zijn
“ruime kelder, provisiekamer, kleer-en turfzolders en vele
andere services en commoditeiten”. Koper werd
huizenbelegger Alexander de Vroom. Hij verhuurde het aan advocaat en
procureur Paulus Hartz en een paar jaar later aan Cornelis Scholl van
Egmond, emeritus rector van de Latijnse School in Gouda, die later
verhuisde naar Oude Delft 30 (zie daar). Omstreeks 1830 woonde hier de
arts Kornelis Knollaert, die De Vroom daarvoor 195 gulden huur per jaar
betaalde.
Deftige
inboedel
Op 13 januari 1839 overleed op dit adres de 46-jarige ongehuwde
juffrouw Anna Maria Gautier, dochter van een ambtenaar van het
Ministerie van Oorlog. In de krant vinden we een openbare verkoping van
haar ‘zeer netten en zindelijken’ inboedel. Het is
een imposante opsomming van tal van sieraden, kristal, chiffonnaires,
pendules, karpetten, ‘welgeconserveerde bedden’ en
een piano-forte.
Beurtschipper
Omstreeks 1840 werd Nicolaas Kleyweg, beurtschipper op Dordrecht, de
nieuwe eigenaar. Zelf woonde hij al op Koornmarkt 46, dus het was hem
alleen om de belegging te doen. Zijn weduwe, Maria Knorrenburg, zou er
na zijn dood nog dertig jaar van profiteren. Dat was waarschijnlijk ook
de opzet. Een modern pensioenstelsel bestond in die tijd nog niet, en
met wat huurpenningen kon je een eventuele weduwe aardig van een oude
dag voorzien.
|