De gevel van de 16e
eeuwse brouwerij ‘De Hantbooch’ is één van de toeristische
trekpleisters van Delft. Dat was het al in de 19e eeuw toen een
schets van het huis in een Engels tijdschrift voor bouwkunde
werd opgenomen. Sinds 1966 is dit kroonjuweel uit de Delftse
bierhistorie de blikvanger van een vier huizen tellend
studentencomplex met 54 kamers aan de gracht. De fietsen wijzen
u de weg. In de voorgaande eeuwen is het pand lang een weinig
voornaam pakhuis geweest en nooit tot modieus woonhuis
verbouwd. Dat heeft er waarschijnlijk mede voor gezorgd dat er
nog zo veel over is van de oude gevel. Een ambitieuze
‘restauratie’ in 1911 heeft de gevel nog mooier gemaakt dan ze
was, door hem destijds te bekronen met een sierlijke trap
waarvan niemand kan bewijzen dat die er vroeger ooit zo heeft
uitgezien.
Bouwheer en brouwer Michiel
Jansz Camerling
De brouwerij 'De Hantbooch’ is kort na de stadsbrand van 1536
uit de as verrezen.
Bouwheer in die tijd was bierbrouwer Michiel Jansz, die zich
later de achternaam Camerling aanmat. Hij was een rijk man,
die al voor de brand (sinds 1534) in de Veertigraad zat, het
gezelschap van de vertegenwoordigers van de belangrijkste
families die de stad bestuurden. Zes keer was hij tussen 1548
en 1561 een jaar lang burgemeester. Bij de herbouw van zijn
brouwerij heeft hij kosten nog moeite gespaard. Het
betrekkelijk smalle pand is een van de weinige op de gracht
dat na de brand met twee verdiepingen is opgebouwd. Voor de
gevel liet hij kostbaar natuursteen uit Henegouwen aanrukken
en steenhouwers liet hij kunstige reliëfs uithakken.
Het beeldhouwwerk en de gesmede muurankers suggereren dat de
bouwer iets moet hebben gehad met de handboogschutterij. Ooit
is wel geopperd dat 'De Hantbooch' als 'de Schutters-doelen’
in gebruik geweest is, maar daarvoor ontbreekt elk bewijs.
Vanaf de herbouw heeft het pand direct dienst gedaan als
bierbrouwerij. Zoals bij alle brouwerijen op de gracht liep
het bedrijfsterrein vanouds aan de achterzijde door tot aan
de Oude Delft. In 1559 kocht Camerling bovendien het nabij
gelegen Koornmarkt 77 op om daarmee de achterven van het
huidige Koornmarkt 77 en 79 bij zijn brouwerij te kunnen
voegen. Kort daarop trok hij zich terug uit het bedrijf en
droeg de brouwerij over aan zijn zoon Frans.
Gevel op de vlucht
Van de vier panden die samen het huidige studentenhuis
vormen, heeft dit pand de meeste authentieke elementen
behouden. Aan de gevel zijn in 1911 veel dingen mooier
gemaakt dan ze waren, maar ook daar is veel oorspronkelijks
bewaard gebleven. De gevel is bewust ‘op de vlucht’ (iets
naar voren hellend) gebouwd om inwatering langs de gevel in
de kruiskozijnen met de kleine glas- in loodraampjes zoveel
mogelijk te beperken. Binnen bevinden zich nog 16e-eeuwse
balkenvloeren, van dwars op elkaar liggende ‘moer- en
kinderbinten’, hier en daar gedragen door een fraai versierde
console (balksteun) in de muur en ook de zolderkap is nog
authentiek.
De ingang van het huis zit nu rechts. De boognissen in de
gevel verraden echter dat de voordeur waarschijnlijk ooit aan
de andere kant heeft gezeten.
Oorspronkelijk is de onderpui vermoedelijk ook grotendeels
van natuursteen geweest, zoals bij Wijnhaven
16 (zie daar). In de 18e of begin 19e eeuw is die
stenen pui weggebroken om het toenmalige pakhuis een ingang
met grote openslaande deuren te geven.
Detail van de 16e eeuwse reliëfs en ankers in de gevel.
(Foto Rijksdienst Cultureel Erfgoed) |
Pronkvertrek
Binnen heeft het huis achter een verlaagde onderverdieping.
Daarom moet je nu in de hal een trapje van 1,30 meter hoog
opklimmen om het vloerniveau boven die onderverdieping te
bereiken. Volgens bouwhistoricus Gerrit Berends was dit
achtervertrek in de tijd dat de brouwers het bewoonden ooit
het pronkvertrek van het huis. Dat is te zien aan de mooi
afgewerkte consoles die de vloer erboven dragen. En aan de
sporen van een kunstzinnige beschildering van de balken onder
de latere egale verflagen. Oorspronkelijk was het vertrek ook
hoger. Toen het pand pakhuis werd, is die balkenvloer om
efficiency-redenen verlaagd tot het niveau van het voorhuis.
Op de zolder is het vloerniveau nog steeds ongelijk. Achter
ligt de vloer daar 70 centimeter hoger dan voor in het huis.
Osendrop-restant
Opvallend is dat de achterste deel van het huis aan de kant
van Koornmarkt 83 ruim een decimeter smaller is, dan het
voorhuis. Dat heeft er mee te maken dat de huizen voor de
brand smaller waren dan nu. Volgens de middeleeuwen
bouwvoorschriften moest er namelijk tussen de woningen een
tussenruimte van minimaal twee voet (ruim 60 cm) worden
aangehouden, de zogenoemde ‘osendrop’, om waterafvoer van de
daken zonder goten mogelijk te maken. Na de brand mochten de
huizen met gemeenschappelijke muren en goten worden herbouwd.
Aan de voorzijde is daarvoor een nieuwe muur opgetrokken op
de oude erfscheiding tussen de twee huizen. Achter de knik is
waarschijnlijk gebruik gemaakt van de resten van de oude
buitenmuur van de voorganger van dit pand.
Tekeningen van de bouwhistorische waarnemingen van
Gerrit Berends in 1965 voor de toenmalige Rijksdienst
voor Monumentenzorg. |
Bier en rijkdom
De Handboog was in de zestiende eeuw een van de 24
brouwerijen op de gracht. Heel Delft telde er toen meer dan
honderd. Het bier bracht in die tijd geld als water naar de
stad. In de topjaren rondom 1560 werd de bierproductie van de
stad geschat op een half miljoen vaten, of 75 miljoen liter
per jaar. Dat bier ging met scheepsladingen vol vooral naar
Zeeuwse en Vlaamse steden en verder naar Duinkerken en Calais
in het huidige Noord-Frankrijk, toen nog Zuid-Vlaanderen. Uit
die contreien namen de brouwers vervolgens graan mee terug
dat ze hier verwerkten. In die dagen “krioelde” de
Koornmarkt, volgens de 17e eeuwse stadsgeschiedschrijver
Dirck van Bleiswijk, drie maal per week van de korenkopers,
schippers en brouwers die op de gracht hun zaken deden. Ook
Michiel Jansz zal daar tussen gelopen hebben.
Glipper
In de eerste rumoerige jaren van de Tachtigjarige Oorlog was
de brouwerij eigendom van Jan Jansz Sasbout (1517-1576). Hij
was eerder al brouwer in de Voetbooch op de Voorstraat.
Mogelijk was hij één van de grote brouwers die meerdere
brouwerijen voor zich lieten werken. Ook hij komt uit een
voornaam geslacht en was diverse malen burgemeester, onder
meer in 1566 als hij het als bestuurder aan de stok krijgt
met de beeldenstormers.
Als in 1572 het stadsbestuur zich onder druk van de Geuzen
achter de Opstand schaart, behoort hij tot het clubje
Spaansgezinde prominenten dat de benen neemt. Hij wijkt uit
naar het dan nog katholiek gebleven Utrecht. De vluchters
worden door de nieuwe machthebbers tot ‘glippers’
gebrandmerkt en hun bezittingen verbeurd verklaard. Zo ook de
brouwerij de Handboog. Een paar jaar wordt de in beslag
genomen brouwerij door de overheid aan wisselende personen
verhuurd zonder dat er echter onder die oorlogsomstandigheden
veel bier kon worden gebrouwen en geëxporteerd.
Succesvol brouwer met een
vlekje
In 1575 koopt Cornelis Lambrechts van der Wel (1578-1612) de
geconfiskeerde brouwerij en weet hem nieuw leven in te
blazen. Overal duiken contracten op over zijn bierhandel,
onder andere bij notarissen in Hoorn en Enkhuizen. Kennelijk
zoekt hij in die regionen zijn heil nu de traditionele afzet
in Vlaanderen door de oorlog lastig blijft. Een paar jaar
later (in 1582) koopt hij het buurpand ‘Hamburch’ (zie
Koornmarkt 83) erbij en laat tussen beide panden een doorgang
maken. Ook Van der Wel is lid van de Veertigraad en
verschillende malen burgemeester. Naast zijn brouwerij bezit
hij ook diverse landerijen rond de stad.
Als hij in 1591 een testament laat opmaken, noemt hij zijn
brouwerij daarin curieus ‘De Hamboech’, een merkwaardige
verhaspeling van de namen van de twee huizen waaruit zij
bestaat. Bij de telling van de haardsteden in 1600 heet de
brouwerij overigens weer gewoon ‘Hantbooch’. Het bedrijf
heeft dan twee brouwketels en twee eesten (moutovens) en telt
(samen met het buurhuis) acht overige stookplaatsen.
Van der Wel is aanhanger van de nieuwe religie. Ondanks zijn
sociale status krijgt hij echter wel een openlijke
terechtwijzing van de Kerkenraad wegens “hang naar wereldse
pracht, wellust en hoogmoed en het bezoeken van wufte
bruiloften”, maar vooral vanwege “onkuisheden” met een
naaister.
Brouwerij onttakeld
In 1612 verkoopt Van der Wel de brouwerij “met groot en klein
brouwgetouw” en alles erop en eraan voor de lieve som van
15.234 gulden. Het is daarmee veruit de duurste brouwerij op
de Koornmarkt. Toch was waarschijnlijk al in waarde gezakt,
want twintig jaar eerder schatte Van der Wel in zijn
testament de waarde van het bedrijf nog op 20.000 gulden.
De verkoop betekent gelijk het begin van het einde. De koper
Huijch Jansz van der Dussen komt ook uit een nest van
bierbrouwers en burgemeesters, maar van de bierhandel blijkt
hij toch weinig kaas te hebben gegeten. Na vier jaar stopt
hij er al mee. Hij verkoopt dan in 1616 het achtererf en
bedrijfsgebouwen voor 3.400 gulden, deels aan een aannemer
die zich gespecialiseerd heeft in het uitbreken van
brouwerijen, Pieter Parsant en deels aan de buren, die een
deel van hun eerder afgestane achtererf terugkopen. Parsant
laat vervolgens op het achtererf drie nieuwe huizen verrijzen
aan de Oude Delft (huidige nummers 60, 62 en 64).
In 1620 verkoopt Van der Dussen ook het zijhuis ‘Hamburch’
(Koornmarkt 83) voor 3.400 gulden. Zelf blijft hij het huis
met de luiken bewonen. Na zijn dood in 1622 wordt dit, met
inboedel en al, gewaardeerd op 4.000 gulden. Daarvan is
echter tweederde bezwaard met hypotheekschulden. Financieel
wordt de ex-brouwer hoofdzakelijk op de been gehouden door
het kapitaal van zijn vrouw, Annetgen Donteclock, die onder
meer een grote boerderij in Rijswijk bezit. De teloorgang van
brouwerij De Hantbooch is min of meer symptomatisch voor de
moeilijke tijden waarin de bierbranche in Delft begin 17e
eeuw verzeild raakt. Van de 24 brouwerijen op de Koornmarkt
aan het begin van de Tachtigjarige Oorlog, zijn er bij de
Vrede van Munster in 1648 nog maar acht over.
Een ruitergevecht van de 17e eeuwse Delftse schilder
Palamedes Palamedesz, zoals dat Huich van der Dussen
wellicht in 1622 fataal is geworden. |
Gesneuveld
Na zijn kortstondig bierbrouw-avontuur gaat Van der Dussen
zijn geluk beproeven als militair. Ook dat loopt niet goed
af. Bij de strijd in Zeeuws-Vlaanderen raakt hij gewond. Kort
daarop sterft hij na een kort ziekbed in het Brabantse
Klundert.
Zijn weduwe hertrouwt met Hendrick van Millingen, een man die
door interventie van Prins Maurits in Delft in het
stadsbestuur op de kussens is gezet om zich te kunnen ontdoen
van enkele partijgenoten van Oldebarnevelt. Beiden blijven De
Handbooch bewonen tot Hendrick’s dood in 1643.
Praeceptor
Daarna blijft De Hantbooch de rest van de 17e eeuw nog
woonhuis, maar niet meer van burgemeesters of rijke brouwers.
Van 1660 tot 1683 woont hier dr. Abraham Brabander,
‘praeceptor’ (leraar) aan de Latijnse school in de
Schoolstraat. Vermoedelijk was het huis voor hem aan de dure
kant, want hij ziet zich genoodzaakt vijfhonderd gulden te
lenen bij zijn collega Hero Crammerus. Uiteindelijk moest hij
het huis voor slechts fl 2.600 verkopen om de laatste jaren
van zijn leven aan de Voorstraat te slijten.
Pakhuis voor de VOC
In de 18e eeuw is het pand lang eigendom van verschillende
leden van de familie Van Ruyven. Vanaf 1698 van Jacob Jansz
van Ruijven, daarna, vanaf 1717, van (schutters-)capteijn
Johan Pieter van Ruyven. Van 1741 tot 1774 neemt Christina
van Ruyven, vrouwe van Lombardijen (een heerlijkheid bij
Rotterdam), de fakkel over. Geen van hen heeft hier
vermoedelijk nog gewoond. Het is dan al hoofdzakelijk een
pakhuis. In 1730 wordt het voor fl 275 per jaar verhuurd aan
Gideon van Overschie en in de jaren 1742-1750 aan
Bartholomeus van den Boogaart, soldij-boekhouder van de VOC,
die op de zolders boven zijn woning waarschijnlijk
handelswaar van de Compagnie opslaat.
Graanpakhuis
In 1774 koopt graanhandelaar Theodorus Fauel het pand voor fl
1.500. Dat is minder dan een tiende van het bedrag dat het
ooit als brouwerij heeft opgebracht. Zijn zoon Albertus Fauel
neemt het in 1803 na zijn overlijden over. Pa Theodorus is
ook eigenaar van de korenmolen De Otter en marktmeester op de
graanmarkt, die in die dagen wordt gehouden op de Haverbrug,
een overdekt deel van de Binnenwatersloot.
Zoon Albert woont in het huis ernaast (huidig Koornmarkt 83)
en gebruikt de grote korenzolders samen met mouter Criellaart
en collega graanhandelaar Perk. Het pand is dan geheel tot
pakhuis vervallen. Gedurende bijna twee eeuwen zal er niemand
meer op dit adres wonen.
Metselen en korenwijn
In 1820 staat het “ruime, sterk en wel betimmerde” pakhuis
voorzien van “drooge kelder en zeer groote en goede
korenzolders” te koop. Het komt dan in handen van metselaar
Alexander de Vroom. De Vroom is opkoper van meerdere huizen
in de stad. In die tijd is hij verder onder meer ook eigenaar
van zowel Koornmarkt 75, 77 als 79. Ook Koornmarkt 36 is van
hem, evenals een pand in de Molssteeg. Naast metselaar en
huiseigenaar is De Vroom bovendien compagnon in moutmolen Den
Otter en koornwijnstokerij De Papegaaij aan het zuideinde van
de Oude Delft. Daarvoor komen de korenzolders kennelijk goed
van pas. In een tijd waarin vrijwel niet gebouwd werd, is met
stoken meer te verdienen dan met metselen.
|