Velen in Delft
weten de ‘beiaardschool’ te
vinden, het schilderachtige huisje bij het bruggetje achter de Nieuwe
Kerk. Het huisje aan het einde van de Kerkstraat heette ooit De Blauwe
Duijff, ook wel ‘het Duijfje’.
Het huis heeft een woonlaag, een kelder en een zolder. En een plaatsje,
langs de gracht. De zijgevel rijst op uit het water van het
Vrouwenrecht, naast het bruggetje genoemd naar de Vrouwe van Rijnsburg.
Het huisje is talloze malen op foto’s, schilderijen en
tekeningen vastgelegd.
Mijn fascinatie voor dit huisje werd groot toen ik ontdekte dat een van
de drie zussen van mijn grootmoeder, mijn tante Nel en haar man, de
lijstenmaker en kunstschilder-in-spé Arie Wassenburg, hier
in 1926 woonden. Tot mijn aangename verrassing was de geschiedenis van
het huis tot in de zestiende eeuw te traceren.
Gedeeltelijk
afgebroken
De tuitgevel is mogelijk nog uit de zeventiende eeuw. In de top van de
gevel is een gat met gebeeldhouwde omlijsting zichtbaar: een uilengat.
Uilen zijn goede muizenvangers en konden zo de op zolder opgeslagen
voedselvoorraad zoals erwten, bonen en graan
‘bewaken’. Tot medio 19e eeuw was nagenoeg het
volledige perceel van 41 vierkante meter bebouwd, met mogelijk een
aanbouw over de gracht in 1650. In 1859 is het achterste deel van het
huis afgebroken, helaas ontbreekt informatie over wat er toen precies
verdween. In 1926 werd een grote restauratie uitgevoerd. Toen zijn er
schuiframen aangebracht met kleine vierkante ruitjes naar het model van
de 18e eeuw, en kreeg het uilengat een ruitje.
| | | Links de situatie volgens de
oudste kadasterkaart van 1823: het perceel C 998 is volledig bebouwd.
Midden: De ingreep in 1858, waarbij het achtergedeelte is weggebroken
en het perceel vernummerd is tot C 1566. Rechts: de huidige situatie,
in beginsel hetzelfde als in 1858.
|
Vroegste huisbazen
Uit belastingregisters van de Tiende Penning kennen we in de 16e eeuw
alleen namen van huisbazen. In 1543 was dat pannenbakker Hobbe
Jacobszoon aan de Brabantse Turfmarkt en in 1561 Robbrecht Heymanszoon
aan de Koornmarkt. De laatste verhuurde het huis aan ene Gryetgen
Adryaens.
Blauwverver
Vanaf 1578 woonden hier blauwverver Maerten Thonisz en zijn vrouw
Trijntje Arents. Beide waren lid van de nieuwe Gereformeerde Kerk.
Behalve twee stookplaatsen had het huis toen een fornuis, waaruit men
mag afleiden dat het blauwverven hier aan huis geschiedde. Dat
blauwverven van wollen stoffen gebeurde waarschijnlijk nog met wede,
een inheemse plant, die gele sap afscheidt die bij oxidatie in de lucht
een blauwe kleur geeft. Sinds de activiteiten van de VOC in
Azië werd dat al snel vervangen door het tropische indigo dat
veel mooiere resultaten gaf. (Zie voor het blauwverven ook het verhaal
van de Blauwe Bok, Nieuwe Langendijk 22) Met het overlijden van Maerten
Thonisz komt hier na een kleine 50 jaar een einde aan het blauwverven.
Stoeldraaier
In 1640 overlijdt stoeldraaier Meyndert Pieterszn (van der Ham) in
’t Blaeuwe Duijfgen. Hij had het huis in 1634 gekocht van de
biercruijer Adriaen Pietersz voor 650 gulden. Zijn weduwe Stoffeltgen
Evers trouwt in 1645 met metselaar en weduwnaar Jan Jansz de Coningh,
hij trekt bij haar in.
Slager
Opnieuw weduwnaar geworden, verkoopt De Coningh circa 1648 ’t
Blauwe Duijfge voor 725 gulden aan vleeshouwer (slager) Cornelis
Hendrickzn van (der) Gijssen. Hij krijgt in 1650 een vergunning om
boven het water een kamer te timmeren, mits het de vaart niet hindert.
Het slachten deed hij waarschijnlijk vlak bij de gracht, daarin kon hij
alle bloed en ingewanden dumpen. Het vlees verkopen mocht hij niet aan
huis, dat diende volgens voorschriften van de stad onder toezicht te
gebeuren in een kraam in de Vleeshal op de Cameretten. Cornelis
overlijdt in 1651, onbekend is of hij zijn bouwplannen heeft kunnen
uitvoeren.
De vergunning van 16 juli 1650, waarbij Cornelis Hendricxzoon van
Gijssen zijn huis achter over het water mag timmeren, mits hij de vaart
niet hindert.
|
Diverse verhuurders
Vervolgens wordt het huis door diverse huisbazen verhuurd. De eerste is
Leendert Commertszn van der Marcq die begon als backer in de
Vlamingstraat en in 1658 eindigde als brouwer in de Swaenshals aan de
Koornmarkt. (Zie Koornmarkt 24)
Na hem volgden Michiel Davits Bal, tabakkoper op het Oosteinde, en
leerlooier Pieter Oprust, die op het Oosteinde bij de Stampende Leeuw
en later op de Molslaan woonde. Het huis, inmiddels 'het
Duifje’ geheten, kent in die ongeveer dertig jaar vele
huurders. Velen van hen kregen te maken met betalingsproblemen zoals
Abraham de Bruijn die in 1680 al meer dan een half jaar zijn huur (fl
60 per jaar) niet betaald had. Sinds het rampjaar 1672 is de Gouden
Eeuw voor velen voorbij.
Leerlooier
In 1681 koopt Adriaen Gerritszn de Hooch ’het Blauwe
Duijfje’ van de erfgenamen van Pieter Oprust. Hij koopt het
grotendeels op de pof. Voor 400 van de 590 gulden tekent hij een
schuldverklaring.
Weduwnaar De Hooch hertrouwt in hetzelfde jaar waarin hij het huis
koopt met Maria Boejavee. Haar naam wordt in allerlei documenten op
talloze verschillende manieren gespeld, typerend voor een
Hugenotennaam. Een jaar later is Adriaen dood.
Maria hertrouwt in 1684 met de hoedenmaker Jacob Lucas. 44 Jaar later,
in 1728, verkoopt zij het ‘huisje en erve noordoosthoek van
de Kerckstraat’ voor 200 gulden aan drukker en boekbinder
Andries Voorstad op de Voldersgracht. Die neemt ook haar forse
hypotheekschuld, 500 gulden, over. Maria en haar man woonden toen al
jaren in de Choorstraat, zo blijkt uit hun testament uit 1698.
Knopenmaker
In 1730 is knopenmaker Louis van der Sluis de huurder. Louis wordt in
dezelfde tijd ook genoemd in een testament van een tante van
moederszijde, Josina van Sprenkel, die hem een Bijbel met koperen
sloten toebedeelt. In 1749, hij is dan inmiddels 53 jaar, treedt hij
voor het eerst in het huwelijk met Stijntje Boogaart uit Den Haag. Deze
overlijdt acht jaar later in de Kerkstraat als Aaltje van den Boogert.
Hoe deze naamsverandering te rijmen valt, is vooralsnog een raadsel.
Louis verhuist. Hij sterft in 1765 als 69-jarige op het Rietveld.
Trompetter
Louis had met meerdere huisbazen te maken. In 1742 verkochten de elf
kinderen van de weduwe Voorstad het huis uit de erfenis van hun moeder
aan Nicolaas van den Bosch op de Molslaan. Hij verdronk in 1748 in de
gracht, zijn weduwe overleefde hem twee jaar. Zo kwam het huis in 1750
voor 300 gulden in handen van trompetter Abraham Blom, toen woonachtig
op de Voldersgracht. Zeer waarschijnlijk is Abraham na het vertrek van
huurder Louis gaan wonen in de Kerkstraat, want zijn vrouw Sara van der
Heijden overlijdt daar in 1761.
Gijsbert van Waning (1889-1972), olieverf. |
Marius Janssen (1885-1957), ets 1931. |
Hans Houtzager (geb. 1936), pentekening 1980. |
Mark van Huystee (geb. 1968), ingekleurde pentekening 2007. |
Familie Wolf
We schrijven 9 feb 1765 wanneer de erven van Abraham Blom het huis voor
230 gulden verkopen aan Matthijs de Wolf. Hij woont dan nog in de
Trompetstraat, waar zijn vrouw zes maanden later overlijdt. In de
volgende jaren kocht De Wolf in het oosten van de stad een handvol
kleine huisjes op. Wanneer hij waar gaat wonen is onduidelijk, wel
weten we dat hij in maart 1795 sterft in het huis in de Kerkstraat. Het
huis blijft nog geruime tijd in de familie. In 1802 overlijdt hier ook
zijn schoondochter Willemina van der Sloot. In 1810 betaalt een J. de
Wolf op dit adres patent om het beroep van mangelaar te mogen
uitoefenen. Vermoedelijk werkte hij aan militaire uniformen voor de
textielfabriek van Maas of voor het militair kledingmagazijn van het
Rijk in het Armamentarium aan de Geer. Het huis staat dan nog steeds op
naam van de al lang overleden Matthijs.
Kleermaker
In 1811 verkoopt de familie De Wolf het huis aan kleermaker Gerrit
Bergen, die eerder elders in de Kerkstraat woonde en mogelijk ook
militaire uniformen maakte. Bergen betaalt in die tijd 85 gulden voor
het huisje, ongeveer een achtste van wat het in de hoogtijdagen van de
17e eeuw kostte. Het is tekenend voor de totaal ingestorte woningmarkt
en economie van die dagen.
Bergen is de eerste katholieke eigenaar. Zijn vrouw is hervormd. Ze
hebben geen kinderen. Ze bewonen het huis ruim dertig jaar. In 1842
verkopen ze het huis voor inmiddels weer fl 450 aan timmerman Henricus
Wilkamp, die het gaat verhuren. Het lijkt een verkoop uit armoede, rijk
werd Bergen er niet van. Hij verhuist en staat dan als
‘bedeeld’ (door de armenzorg) in het
bevolkingsregister. Het waren toen barre tijden. In 1845 kwam het mede
door de toen heersende aardappelziekte tot een hongeroproer in de stad.
Afbraak
achterhuis en opruimactie in de buurt
In de jaren ’50 van de 19e eeuw wonen er na elkaar drie
moeders met hun volwassen zonen en weduwnaar huisschilder Pieter Coelet
met twee zoons. In 1857 is volgens de Commissie van Fabricage sprake
van bouwvalligheid, ‘hetgeen gevaarlijk zou kunnen worden
voor voorbijgaande schuiten’. Daarom besluit de huisbaas een
jaar later het achterdeel van het huis te slopen. De volgende huurder,
Carel Koolhaas, gebruikt de ontstane buitenruimte voor de
‘uitstal van te verkopen objecten’. In de Commissie
van Fabricage komt de verloedering van het perceel ter sprake en wordt
gesuggereerd om van stadswege een muur te bouwen om een en ander aan
het zicht te onttrekken. De burgemeester gaat persoonlijk poolshoogte
nemen en gaat met de betrokkenen een gesprek aan. De muur komt er niet.
In dezelfde tijd wordt door de gemeente en het kerkbestuur de hele
straat aangepakt. Alle huisjes die aan de overzijde tegen de kerk
aangebouwd waren worden afgebroken, het plaveisel aangepast. Aannemer
J. Bonardt, die meerdere panden in de straat bezit, krijgt in 1872 een
vergunning om op de vrij gekomen ruimte voor negen maanden
bouwmaterialen op te slaan.
Jan
Sirks (1885-1938), kleurenets. |
Jaroslav Setelik (1881-1955), olieverf. |
| | Huidig
aangezicht.
Het uilengat.
Ben Viegers (1886-1947), olieverf.
Louise Hartman (1905-1970), olieverf.
Jan Sirks (1885-1938), ets.
Emil Rizek (1901-1988), olieverf 1959.
Christoffel Dijkman (1879-1954), olieverf.
Cor Melchers (1954-2015), gouache.
Th. D. Dik, aquarel.
Jacob L. Dispo (1890-1964), olieverf.
Mark Soetebier 2008, aquarel.
Arie Wassenburg (1896-1970), olieverf.
Massimo Danielis, ets.
C. de Zeeuw, pseudoniem v Adriaan Terhell (1863-1949), olieverf. |
Buurtprotest
In 1869 is er gemor in de straat omdat met het afbreken van de huisjes
langs de kerk ook de waterput verdwenen is. De bewoners van de
Kerkstraat moeten nu het water uit de Voldersgracht halen. Ze zenden
een petitie naar de Gemeente om een openbare pomp te plaatsen op de
plaats van de vroegere put. Dat verzoek wordt uiteindelijk ingewilligd.
De bewoner van Kerkstraat 25 is echter niet te vinden bij de
ondertekenaars van de petitie. Het huis had namelijk als enige in de
straat een eigen put.
In Kerkstraat 25 woonde toen schoenmaker Gerardus Eijlers: hij woont er
vanaf 1859 bijna twintig jaar met zijn vrouw Christina Kuijzen en vijf
kinderen.
42
jaar huurster
Als de familie Eijlers vertrekt, wordt het pandje in 1877 eerst
verhuurd aan mensen , die er respectievelijk slechts twee weken en
vervolgens zeven maanden wonen. De volgende huurder is een gezin dat
elders in de Kerkstraat woonde. De man, Jacob Belt, is mattenkoopman.
Hij overlijdt er 22 jaar later. Zijn weduwe, Johanna Rensink,
mangelaarster, houdt het daarna in haar eentje nog twintig jaar vol.
Haar laatste huisbaas is Anna van der Meer, de weduwe van Pieter
Brouwer die het huis in 1891 gekocht heeft van de erven van de weduwe
van Wilkamp.
Woningonderzoek
In 1907 werd het huis bezocht door de plaatselijke Gezondheidscommissie
in het kader van een groot onderzoek naar woonomstandigheden in Delft.
De begane grond van Kerkstraat 25 bestaat uit twee vertrekken. Het ene
meet 4,50 meter bij 2,20 meter en heeft een bedstede en twee ramen. In
de andere, groot 3,40 meter bij 2 meter, staat een mangel. Boven is een
zolderverdieping van ruim 16 vierkante meter, 2 meter hoog en, met een
raam. En daarboven een vliering van ruim 13 vierkante meter, met een
open rond gat in de voorgevel. Onder het huis is een kelder met daarin
een put die ‘goed water’ geeft en een
‘privaat’ (wc-ton). De huur bedraagt fl 1,40 per
week.
Het huis was in vrij slechte staat. De kap was verzakt over de volle
breedte, de zoldervloer was slecht en het kozijn verrot en eveneens
verzakt. In de buitenmuur aan de westzijde zaten aan de onderzijde
gaten in het trasraam, er trok vocht door de wand. Ook zat er aan die
muur geen enkele goot meer. Verder was de voorgevel ontzet en werd de
woning als ‘matig zindelijk’ gekwalificeerd. (Zie
hier het formulier van het woningonderzoek uit 1907.)
Kortom: veel liet te wensen over, maar het is niet gebleken dat deze
bevindingen toen tot enige actie hebben geleid, noch door de huisbaas,
noch door de gemeente.
Laatsten
der mohikanen
Na het overlijden van de oude weduwe trekken haar zoon Hendrik en zijn
vrouw Wilhelmina van Leeuwen in de woning, tot 30 juni 1925. Dan zet
weduwe Anna, met haar broer pastoor Johannes Franciscus, het huis te
koop. Het pand stond toen bekend als ‘het oude
huisje’.
Aankoopactie
Het schilderachtige pandje stond op instorten, maar de Vereeniging
‘Kunst aan het Volk’ wilde dat niet laten gebeuren.
Ze kocht en restaureerde het huisje met hulp en steunvan leden
(fl.147,), van de Verfraaings-Vereeniging Delfia (voorloper van het
VVV) (fl. 100), van een particulier (fl 1000) en van subsidies (fl.
975,95). De twee kamers worden samengevoegd tot een, op de veranda
achter komt de wc, de kelder wordt afgesloten. Op 10 juli 1926 werd het
voltooien van de verbouwing gevierd met een open avond. (Lees hier een
verslag van de feestelijkheden in het socialistische blad Voorwaarts
van 10 juli 1926.)
Arie
Wassenburg, zelfportret. |
De achterzijde van het huisje, vlak na de restauratie in 1927. Foto
Rijksdienst Cultureel Erfgoed. |
Arie Wassenburg (1896-1970), pentekening. |
Ambacht
en kunst
De nieuwe bewoners waren lijstenmaker Arie Wassenburg en zijn vrouw
Nelly Goedhart. Het werd hun woon- en werkplek want hier begon de
kunstschilder in spé zijn Kunsthandel 't Oude Huisje. Men
kon hier terecht voor kunst, voor een toegangsbewijs voor een lezing of
concert georganiseerd door de lokale vereniging voor kunstminnaars
Kunstkring Delft, en voor gevonden voorwerpen. Arie en Nel vertrekken
in mei 1927. Ze nemen de Kunsthandel 't Oude Huisje mee naar Oude Delft
135.
Gemeentelijk
bezit
Eind 1927 wordt de Gemeente Delft de eigenaar. Het pand wordt nog
incidenteel gebruikt voor exposities, en van september 1936 tot
februari 1938 woont er een student.
Beiaardschool
In 1939 wordt het huisje tot beiaardschool. De firma Eijsbouts in Asten
levert een nieuw studieklavier en stadsbeiaardier Storm verzorgt de
lessen. In 1950 wordt het oude torenklavier uit de Nieuwe Kerk hier
geparkeerd. Er komt een gevelsteen met
‘Beiaardschool’ en een uithangbord. Er is enig
onderhoud en modernisering: de beschoeiing aan de gracht wordt
vernieuwd en er komt centrale verwarming. In 1974 houdt de
beiaardschool op te bestaan.
Filmlokatie
In het voorjaar van 1978 heeft Werner Herzog het pand gebruikt voor
opnamen van zijn vampierfilm Nosferatu.
En in de zomer 2002 figureerde het in de Amerikaanse tv-film Brush with
Fate, naar het boek The Girl with the Hyacinth Blue (Susan Vreeland).
Het huisje werd omgetoverd tot het woonhuis van Vermeer.
Keramiek
Vanaf 1984 huurt keramiste Coby Haanappel-Jansen het huisje. In haar
expositieruimte ‘De Beiaard’ verkoopt zij naast
eigen werk ook werk van onder andere leden van haar kleiclub
‘De Potterij’. Het pandje was tochtig, aan isolatie
was nooit veel gedaan. Wel werden in 1990 de verrotte vloerbalken en de
vloer vernieuwd. En in 1999 zijn de gevels opnieuw ge(knip)voegd.
In januari 2000 zet keramiste Nel de Bruin ‘Pottery de
Beiaard’ voort. Ellen Rijsdorp is met haar BisQ Ceramics de
laatste keramist-huurster.
Hedendaagse
werkplaats
Creativiteit blijft borrelen in Kerkstraat 25: sinds 2010 geniet Kamiel
Naaktgeboren, eigenaar van het mediabedrijf Tick, vanachter zijn bureau
van een mooi uitzicht op het altijd dynamische Delft.
Bouwtekening voor de restauratie in 1926. Rijksdienst Cultureel Erfgoed. |
Delfts-blauw toeristentegeltje. |
| | Verkoopadvertentie,
Delftsche Courant, 26-7-1891.
Jan Knikker jr (1889-1957), olieverf.
Jacobus Lambertus Dispo (1890-1964), olieverf.
Franz Ziegler (1893-1939), potloodtekening.
Marga van Vliet-Smit, acrylverf.
Bernardus Petrus Viegers (1886-1947), olieverf.
Eduard Houbolt (1885-1954), olieverf.
Egbert Jansen (1877-1957), olieverf.
Isy Zwolle, pentekening 1988. |