Voor argeloze voorbijgangers ogen de bovenpuien
van Hippolytusbuurt 17
en 19 als een groot geheel met twee afzonderlijke vrijwel identieke
winkelpuien uit het begin van de vorige eeuw. Achter die dubbele gevel
met gezamenlijke daklijst en zolderkap evenwijdig aan de straat van
kort na 1800 gaan echter twee veel oudere huizen schuil. Aan de
achterzijde is dat nog altijd goed te zien. Over de scheiding van die
twee panden is meer dan 400 jaar geleden zelfs meer dan zestig jaar
strijd geleverd. In dit verhaal beperken wij ons tot het
noordelijkste deel, nummer 19, ooit bekend onder de huisnaam De
Handschoen. Rond 1800 verenigde een notaris dit pand met dat ernaast
onder een dak aan de voorzijde, maar na zijn overlijden in 1818 is het
wisselend zowel gesplitst als gezamenlijk eigendom geweest.
Conflicten bij
de wederopbouw na de brand Bij de wederopbouw
na de grote stadsbrand van 3 mei 1536 krijgt de eigenaar van de
Handschoen, Jaspar Balthasars, een conflict met zijn buurman Thielman
Gerritszn van het huis de (Witte) Kameel, ten zuiden daarvan, het
huidige nr 17. Balthasars was namelijk op eigen houtje bij de herbouw
begonnen zijn dakspanten en balken in de muur van de Kameel te
verankeren, die kennelijk nog overeind stond. Daarbij had hij de
‘osendrop’ van minimaal twee voet (60 cm), die in
de middeleeuwen tussen de huizen verplicht was met oog op de afwatering
van de daken, bij zijn huis getrokken. De buren die sinds de brand
tijdelijk buiten de stad vertoefden, kwamen ijlings ter plekke om een
en ander te verhinderen. De dienstdoende schepenen worden erbij gehaald
om de situatie ter plekke te beoordelen en stellen Thielman in het
gelijk. De muur is zijn eigendom. Maar uiteindelijk laat Thielman zich
toch overreden door de aanwezige werklieden om een akkoord te sluiten.
Het werk mag worden afgemaakt als Balthasars Thielman Gerritszn tien
Vlaamse ponden betaalt en op zijn kosten een loden goot aanlegt voor de
waterafvoer. Ook wil hij dat een watersteen voor de afvoer van
huishoudelijk afvalwater in de muur van de Kameel behouden blijft.
Daarvoor moet Balthasars een omleiding om zijn hele huis aanleggen naar
de tussenruimte met het andere buurhuis, die op dat moment kennelijk
nog aanwezig is.
Nieuw meningsverschil
In 1591 breekt er opnieuw een gerechtelijk conflict uit. In
dit geval wil Jannetje Jansdr, de eigenaresse van het zuidelijke pand,
de Kameel alias ‘s Heeren Herberg, verbouwen en zij breekt
daarbij de scheidingsmuur gedeeltelijk af. Die is immers volgens het
vonnis van 1536 haar eigendom. Haar buurman,
‘kramer’ (een handelaar die aan particulieren
verkoopt, in dit geval vanuit huis) Pieter Janszoon Boogert, sinds
1578 eigenaar van De Handschoen, daagt haar daarop voor het gerecht en
laat de werkzaamheden stilleggen. Opnieuw komen de schepenen ter
plekke om zich een oordeel te vormen en besluiten nu dat Boogert gelijk
heeft en dat de muur op grond van de verbouwing van 1536
gemeen-schappelijk is geworden, zoals bij veel huizen in de stad na de
brand.
Naar het Hof van Holland
In 1595 begint Boogert zelf zijn huis in de hoogte uit te
bouwen en de gemeenschappelijke muur is daar onderdeel van. Willem
Adriaensz, sinds enkele jaren de nieuwe eigenaar van het buurhuis de
Kameel, gaat nu dwarsliggen en gaat direct met passeren van de
plaatselijke schepenen bij het Hof van Holland in hoger beroep omdat
hij het niet eens is met hun eerdere conclusie dat de muur
gemeenschappelijk is. Daarbij komt hij onder andere met een
getuigenverklaring van de zusters Duist van Voorhout, de dochters van
vroegere buren, die het bovenstaande verhaal over de wederopbouw wisten
op te dissen. Ook komt hij met een ‘extract’ van
het eerdere vonnis van de schepenen dat het zijn muur is. Die kopie van
dat vonnis heeft echter wel een heel onwaarschijnlijke datum, namelijk
14 maart 1536, zes weken vóór de brand. Aangezien
alle overheidsstukken in Delft bij de brand verloren zijn gegaan, kan
daar moeilijk later een waarheidsgetrouwe kopie van worden verstrekt.
Maar kennelijk is de eigenaar van de Kameel toch in het gelijk gesteld,
want in 1626 komt het heikele punt van de erfscheiding nog een keer
terug in het koopcontract van Henrica van Drimmelen (nr. 19): op last
van haar buurvrouw moet zij een bouwwerkje tegen de muur afbreken.
Jonkvrouwe
Van Drimmelen
Pieter Janszn Boogert koopt het huis in 1578 van Adriaen Jansz van der
Meer, die het vermoedelijk sinds 1570 in eigendom had. Wat de negotie
van Boogert precies inhoudt, is niet duidelijk. Wel dat hij daarvoor
poorter van de stad is geworden en dus van elders kwam. Zijn zoon
Danckert Pieterszn zet zijn vaders handel in De Handschoen voort. Zoals
op deze locatie wel te verwachten is, blijkt Danckerts welstand uit
zijn testament. In 1626, een jaar na Danckerts dood, koopt
voor het eerst een vrouw het huis. Jonkvrouwe Henrica van Drimmelen,
weduwe van de hoge bestuurder Mathijs van Clootwijck uit
Geertruidenberg koopt het van Danckerts weduwe, Margaretha
Lodensteijns. Om half elf ’s avonds 15 mei 1628 laat de
kordate Henrica een testament opstellen over haar kleding, sieraden en
de inrichting van haar huis. Daarbij sluit zij de kinderen van haar
overleden oudste zoon uit. Die zijn in deze kwestie goed schadeloos
gesteld. Op dat moment is zij lichamelijk ziek maar geestelijk niet:
zij is ‘machtich hair vijf sinne’ (zij heeft ze
alle vijf op een rijtje), zoals de klerk een aantal malen in dit
belangrijke document noteert. De welstand van de familie
Van Clootwijck is groot. Dat blijkt ook uit de portretten die Van
Mierevelt van Henrica’s schoonzoon en dochter maakte en een
portret van Rembrandt met daarop waarschijnlijk van dochter Johanna en
haar man. De familie verkeert sinds lang in de omgeving van de Prins
van Oranje. Dat is een nauw contact, zoals blijkt uit een brief van
diezelfde dochter Johanna aan Frederik Hendrik. Zij tikt hem op de
vingers omdat hij doorslaggevende stukken niet geraadpleegd heeft bij
de toezegging van een ambt. [Lees hier meer over deze freule en haar
familie in hofkringen.]
Tekst en afbeelding van de grafsteen van Henrica van Drimmelen in de
Oude Kerk uit het Register van grafstenen in de Delftse kerken uit 1768
van notaris/genealoog mr. Willem van der Lely, toen de wapens nog niet
waren weggehakt door de Bataafse revolutionairen.
|
Lakenhandel van vader op zoon
Vanaf 1641 drijven Rombout de Vries van Bolgersteijn en vervolgens zijn
zoon Doede hier meer dan zestig jaar een lakenhandel. Vermoedelijk
kopen zij bij wevers ruwe geweven wollen stoffen in en bewerken die tot
duurdere stoffen door ze te scheren, te strijken, te persen en te
glanzen, de nabewerking van wollen weefsels, destijds samengevat met de
term ‘apprêttage’. De scharen, tafels,
persen en kaarten die Rombout en zijn vrouw in 1654 in zijn testament
aan hun zoon toedenken, wijzen daarop. Ook maakt Rombout Doede
erfgenaam van een lakenraam buiten de Waterslootse poort en schenkt hem
een extra bedrag van 500 gulden voor het bedrijf. Doede
blijft zijn hele leven ongehuwd. De dienstmaagd van zijn ouders, Erckje
van der Wal, is ook bij hem in dienst. Als zij in 1700 sterft, blijkt
zij een aardig kapitaaltje gespaard te hebben. Buiten kost en inwoning
verdiende zij 48 gulden per jaar. Doedes ouders hadden ieder aan haar
100 gulden nagelaten. Zij erfde dus ruim vier jaarsalarissen. Naast
geld bezat zij diverse gouden sieraden en een paar schilderijtjes,
waaronder twee met geschilderde abrikozen.
Na haar overlijden bleek dat zij voor Doede voor 377 gulden
en 12 penningen jarenlang allerhande belastingen op etenswaren
voorgeschoten had, die hij halsstarrig weigerde te betalen. Kort
na haar overlijden leggen de kunstschilder Christiaan de Man en
juwelier Willem de Man namens Doe’s bezorgde vrienden een
verklaring af met het verzoek hem onder toezicht te plaatsen. Tijdens
een bezoek van een uur had hij er blijk van gegeven de greep op de
werkelijkheid te zijn verloren. Zij verwijzen daarbij ook naar zijn
conflicten met de belastingpachter. In 1705 sterft Doede
uiteindelijk als ‘bejaerd vrijer’ in zijn eigen
huis. Zijn enige nog levende zuster, Beatrix, weduwe van apotheker
Cornelis de Man, verkoopt vervolgens het pand aan Van Kroonevelt.
Moordaanslag
in belastingkantoor
Van Kroonevelt is verschillende keren ‘collecteur’
van verscheidene belastingen zoals de impost op zeep en zout , tabak en
het koffie- en theegeld. Eerder is hij een gerenommeerd drukker en
boekhandelaar. Sinds 1688 is zijn zaak gevestigd op de hoek van de
Nieuwstraat. Daar geeft hij onder meer brieven uit van zijn buurman
Anthonie van Leeuwenhoek en werken van de Waalse predikant. In de jaren
1702 - 1704 is hij stadsdrukker. In de boekdrukkunst levert hij een
primeur: als allereerste drukt hij een boek met prenten in
kleurendiepdruk: Cornelis de Bruyns ‘Voyage au
Levant’ Bruyn (1700). Het enig bewaard gebleven exemplaar
bevindt zich in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam (zie hier).
In 1705 verhuist hij naar het huidige Hippolytusbuurt 19,
waar hij al drie jaar later overlijdt.
Als belastingpachter werkt hij geregeld samen met Jacob van
der Kemp de Jonge, die na Hendricks betrekkelijk vroege dood trouwt met
diens dochter Judith. Dat het pachterschap geen rustig kantoorbaantje
is, blijkt uit diverse processen-verbaal. Mogelijke fraudeurs werden
thuis opgespoord of ’s avonds laat in de stadsgrachten. [Lees
hier hoe de Fiod avant la lettre werkte.]
In 1724 wordt Van der Kemp weduwnaar. Twee jaar later
hertrouwt hij met de weduwe Johanna Trimmel en koopt het huis van
Judiths moeder. In 1730 verwerft hij ook het buurpand, Hippolytusbuurt
17, dat hij ook zelf in gebruik neemt. Datzelfde jaar wordt hij thuis
in zijn zijkamer overvallen door een verontwaardigde wijnkoper die hem
aanvalt met een mes. Van der Kemp weet de belager te overmeesteren, die
daarop door de schepenbank voor eeuwig uit de stad verbannen wordt. Als
impostmeester geniet hij een behoorlijke welstand. In 1748 wordt hij
aangeslagen voor drie man/vrouw personeel, twee paarden en een eigen
koets, waarvoor hij een koetshuis heeft aan het Heilig Geest Kerkhof.
Na zijn overlijden in 1752 wordt hij met 18 dragers en een koets naar
de Oude Kerk gebracht om te worden bijgezet in het familiegraf in de
Joriskapel onder een nog altijd aanwezige grafsteen met zijn initialen
“I.V.K.” (Jacob van Kemp).
De enige nog levende dochter van Jacob en Judith, Hendrina,
en haar echtgenoot, Willem Box, verkopen in 1759 de beide panden, elk
aan een andere eigenaar.
 Inschrijving
van Jacob van der Kemp op 11 februari 1752 in het begraafboek van de
Oude Kerk.
|
Handelaar
in sterke drank
De volgende koper van het huis is de buurman Hendrik Verlouw, die
eerder in het huidige nr 21 een bakkerij had, maar inmiddels zaken is
gaan doen in Schiedam, waar hij de handel in sterke drank is beland.
Als hij in 1784 sterft, blijkt ook hij een gefortuneerd man te zijn,
die in Delft diverse huizen in eigendom heeft. Naast zijn eigen huis
verhuurt hij een deel van het huidige nr 17 en bezit hij twee huizen in
de Molenstraat. Verder heeft hij enkele ‘companieschappen van
affaires en negotie’ (handelsmaatschappij), waaronder een
voor ‘branderijen en mouten’, sterke drank en bier,
aan de Noordmolen te Schiedam met Jacobus Froon. Ook blijkt hij veel
geld in Frankrijk te hebben belegd onder meer in leningen in Frans
Canada. Voor de afwikkeling daarvan moet de notaris allerhande akten in
het Frans opstellen.
Notaris
in de schulden
In 1785 koopt notaris Gijsbert van Hasselt De Handschoen. Voor een
kleine meerprijs neemt hij daarbij van zijn voorganger ook twee
goudleren behangsels over in het salet en de eetzaal en twee
geschilderde behangsels in de midden- en de achterste kamer net als een
beschot van hout en glas om ’s winters de binnenplaats af te
scheiden. Het pand is dus chique gestoffeerd. In 1790 koopt hij het
huidige nr 17 en later het pand daarnaast. Van Hasselt voegt de eerste
twee panden samen achter een nieuwe gevel met een moderne daklijst
onder een gezamenlijke zolderkap aan de voorzijde van het huis. Daarbij
krijgt het huis in grote lijnen het uiterlijk dat wij nu nog zien.
Verder is Van Hasselt eigenaar van diverse landerijen buiten de stad. Als
hij in 1818 overlijdt blijkt zijn financiële positie echter
wanhopig, hoewel hij sinds 1815 beschikt over een aanzienlijk legitiem
erfdeel van zijn dan nog levende moeder. Zijn weduwe Theodora Wolters
laat hij achter met veel schulden. Noodgedwongen verkoopt zij alles en
trekt zij in bij familie in de Haagse Wagenstraat. De schuldeisers
houden in 1819 onder leiding van de curatoren gezamenlijk beraad in het
Logement De Gouden Molen aan het Noordeinde over de verdeling van de
schade. In zijn faillissement sleepte Van Hasselt diverse anderen mee,
onder wie de notaris die zijn zaak overneemt.

Boven een aankondiging in de Opregte Haarlemsche Courant van 11
november 1819 en daaronder een oproep in de Rotterdamsche Courant van
11 maart 1820.
|
Dubbelwoonhuis voor groot gezin
Opnieuw wordt een weduwe van een hoge ambtenaar eigenaar van De
Handschoen. Susanna van Gasten, getrouwd geweest met vrederechter
Herman Cazaux te Naaldwijk, een van de schuldeisers, koopt het
‘dubbelwoonhuis op een van de beste standen der stad
Delft’ voor haar zes kinderen jonge en zichzelf voor een
bedrag dat ongeveer de helft was van de hypotheek die Van Hasselt
daarop had. Lieten de dochters van Henrica Van Drimmelen
zich portretteren door gerenommeerde schilders, schoondochter Catharina
Annette Fraser (1815-1892), echtgenote van Maximiliaan Cazaux van
Staphorst, doet dat in 1834 door Jan Adam Kruseman. Of zij het echt is,
is maar de vraag. (Zie het onderschrift bij het portret hieronder.)

Kruseman
schilderde in 1827 ‘Rustend meisje’, in 1833 het
portret van Alida Christina Assink, in 1834 dat van Catharina Annette
Fraser (de schoondochter van Susanna van Gasten) en in 1861
Salomé met het hoofd van Johannes de Doper. Alle
dames op
deze schilderijen lijken erg veel op elkaar. Catharina Annette zou dan
ook model gestaan hebben voor het portret uit 1827. Maar omdat zij toen
12 jaar moest zijn, lijkt zij daarvoor wat jong. | 
Verkoopadvertentie. Delftsche Courant, 11 december 1863.
|
Boekhandel
Na het overlijden van de weduwe Van Gasten koopt in 1863 boekhandelaar
Willem Beets het pand. Hij is de broer van predikant Nicolaas Beets,
onder het pseudoniem ‘Hildebrand’ de auteur van de
19e-eeuwse bestseller Camera Obscura, die - inmiddels hoogleraar in
Utrecht - in 1880 bij Willems graf op Jaffa het woord voert. Eerder had
Willem Beets een boekhandel op de Wijnhaven (nr 15). Het assortiment
bestaat vooral uit Nederlandse literatuur, maar hij doet ook in
schoolboeken, kookboeken en schrijfbehoeften, blijkt uit de
inventarisatie van de winkelvoorraad na zijn overlijden. Daarnaast is
hij onder andere als bestuurslid actief in de Maatschappij tot Nut
van’t Algemeen en het Leesgezelschap “Ontwikkeling
zij ons Doel”.
Beets brengt diverse veranderingen aan in het grote huis,
blijkt uit de verschillende indeling bij aankoop en de beschrijving na
zijn overlijden. Beneden blijven een voor- en een tuinkamer, maar twee
kamers worden respectievelijk kantoor en winkel. In het kantoor staat
een lessenaar, schuiftafel, loketkastje en drie boekenkasten en de
winkel krijgt twee toonbanken, twee raamkasten en een laddertje.
Waarschijnlijk voegt hij boven enkele kamers samen. Volgens
de verkoopadvertentie uit 1863 heeft het dubbele huis behalve de tuin
twee binnenplaatsjes en - in de tijd voor de waterleiding- een grote
regenbak. Ook zijn er een heel grote en een kleinere kelder, die
laatste doet dienst als wijnkelder. Boven is een grote mangel- en een
grote strijkkamer, een provisiekamer en kamer voor de dienstbode. Voor
de knecht is er een kamertje op de ruime en luchtige zolder. Verder is
er een ruime vliering en boven de keuken nog een aparte turfzolder met
vliering. (Zie ook de advertentie hierboven.)
Na het betrekkelijk vroege overlijden van haar man, zet
zijn weduwe, Philippina Jacoba Maria van Heijningen, de winkel op
nummer 19 aanvankelijk voort. Zeven jaar later verkoopt zij die
uiteindelijk toch. In het andere deel, nummer 17, blijft zij wonen.
Splitsing van panden
Bij de verkoop in 1887 worden de deuren in de scheidingsmuur tussen nr
17 en nr 19 op kosten van de verkoopster dichtgemetseld. Op zolder komt
een nieuwe halfsteensmuur tussen de bestaande gebinten. De koper moet
zelf zorgen voor een opgang naar de zolder, maar krijgt daarvoor wel
een trap uit het andere deel van het huis. In het pand mag niet opnieuw
een boekhandel worden gevestigd. Opmerkelijk is dat de verkoopster na
de veiling het pand niet aan de hoogste bieder verkoopt maar aan C.J.
van Doorne die tot dan toe een boek- en steendrukkerij heeft in
Choorstraat 27. Hij verplaatst zijn bedrijf nu naar de Hippolytusbuurt.
Zijn zoon en schoonzoon zullen het daar later voortzetten.
Drukkerij
Hoewel Van Doorne later ook enige tijd eigenaar is van Hippolytusbuurt
17 blijft de drukkerij alleen gevestigd op nummer 19. In 1899 krijgt
zowel nr 17 als nr 19 een moderne, identieke winkelpui met grote
etalageruiten en gietijzeren zuiltjes. Ze zitten er nog steeds maar
door de huidige kleuren komen ze nu helaas minder tot hun recht. In de
winkel op nummer 19 moet het druk geweest zijn, want naast drukwerk,
kon je er lootjes kopen en kaarten voor Kunst aan het Volk en
sollicitatiebrieven inleveren voor personeelsadvertenties onder nummer.
 Links
het ontwerp voor de winkelpui uit 1899, rechts de pui in 2020.
|
In
1908 koopt zijn zoon Van Doorne jr samen met schoonzoon
Willem Lieffert Panman twee stukjes tuin van in totaal 3,5 ca tussen
het pand van achterbuurvrouw Maessen aan het Oude Delft (Zie Oude Delft
128) om de drukkerij aan de achterzijde uit te breiden.
Daarbij worden
afspraken gemaakt dat de ramen van de drukkerij van ondoorzichtig glas
moeten zijn en niet open mogen kunnen. Bij de bouwwerkzaamheden moet in
de tuin van de achterbuurvrouw een schutting worden gebouwd om de
steigers aan het oog te onttrekken en na de bouw moet de tuin weer in
de oude staat teruggebracht. De rest van de drukkerij is dan nog
eigendom van Van Doorne sr.
Sinds de dood van Van Doorne sr in 1931 is Van Doorne jr,
die eerder zijn zwager al heeft uitgekocht, de enige eigenaar van de
drukkerij op nummer 19. Het buurpand, nummer 17, is dan in 1920 al door
Van Doorne sr verkocht.
Nationaal-Socialistische
episode
In 1937 probeert Van Doorne, die al sinds 1934 in Soest woont, het pand
te verkopen. In de crisistijd wil dat niet lukken. De winkel is dan al
failliet verklaard. Uiteindelijk komt er op 2 oktober 1940 een einde
aan de zaak. Kort daarop neemt de Nationaal Socialistische Nederlandse
Arbeiderspartij NSNAP zijn intrek in het pand, die hier op 22 februari
1941 zijn kringhuis (inclusief drankvergunning) opent in aanwezigheid
van leider Van Rappard en SA-leden uit Rotterdam. De NSNAP is een
splinterbeweging die zich fel afzet tegen de NSB. De laatste heeft
volgens kringleider Van Heerde het nationaal-socialisme voor Nederland
te veel ‘afgezwakt’. Om de opening van het
kringhuis luister bij te zetten, wordt voor op straat het Horst
Wessellied gezongen en de (nazi)vlag gehesen. De dag wordt afgesloten
met een kameraadschapsavond.
Inwoners van Delft lopen te hoop tegen dit vertoon. Hoewel
er veel politie op de been is, gaan volgelingen van Van Rappard met
gummistokken de demonstranten te lijf. Later worden ruiten ingegooid en
andere vernielingen aangebracht zodat bijna voortdurend Delftse
gemeentepolitie op last van de Duitsers het pand bewaakt. Een jaar
later worden bij het 10-jarig bestaan van de NSB alle splintergroepen
door de Duitsers verboden. De NSB is vanaf dat moment de enig
toegestane politieke organisatie. 
Bericht. Delftsche Courant, 16 september 1941.
|
Als
eind oktober
’41 de NSNAP wordt opgeheven, is de nazi-propaganda in het
pand nog niet voorbij. Per 4 oktober van dat jaar schrijft J.P.
Schalker zich hier in als bewoner met het beroep: propagandist. Ook hij
is een ‘hardliner’ die al in 1934 lid was van een
andere fascistische splinterclub Verdinaso. Deze Schalker moet niet
verward worden met zijn familieleden met dezelfde naam, die de actief
waren in het communistisch verzet in Delft. Zijn oom is daarbij
vermoord in kamp Buchenwald. Als in 1942, na de dood van Van Doorne,
het pand uiteindelijk verkocht wordt, keert de rust weer.

Plan voor indeling van de drukkerij Cafari in 1975. Bouwarchief Delft.
|
Meubelzaak en opnieuw drukkerij
Na verscheidene kortstondige eigenaren komt het in 1950 in handen van
Kooreneef, die het tot meubelwinkel verbouwt en in 1976 verkoopt aan
Haakman. Hij verandert het opnieuw in een drukkerij: Cafori.
|
|  Hippolytusbuurt
19 is de rechterhelft van het grote dubbele pand 17/19. Opmerkelijk
zijn de grote zolderramen in de zijgevel, die uitkijken op de Oude
Kerk. Foto Achterdegevels, 2019.
 Zicht
van boven op het dubbele pand 17/19 en het aanverwante nr 15. De
gemeenschappelijke voorgevel en zolderkap evenwijdig aan de straat is
een ingreep uit de jaren 1790 om de beide panden tot een statig
notariskantoor te verenigen. Aan de achterzijde zijn het zichtbaar twee
af-zonderlijke huizen gebleven, waarvan 19 met nog een achterhuis
achter een binnenplaats. In 1908 is daarchter nog een grote aanbouw met
een plat dak gemaakt ten behoeve van de toenma-lige drukkerij aldaar.
(Oorspronkelijk waren in de 16e eeuw nr 15 en 17 samen een groot pand,
dat later is opgesplitst. De curieuze asymetrische zolderkap van nr is
daarvan nog een gevolg.)
 De
plattegrond van het pand 17 & 19 (C 159) op de oudste
kadasterkaart uit circa 1825.
 Matthijs
van der Merwede, heer van Clootwijk sr. (Ca 1555-1611) Collectie
Openbaar Kunstbezit.
 Familiewapens
van Van Clootwijk (links) en Van Drimmelen (rechts).
 17e
eeuwse tekening van een werkplaats van een lakenbereider waar geweven
lakens worden geprepa-reerd voor de verkoop, onder andere door een
droogscheerder die de stof glad scheert, nadat het laken eerst door
iemand met speciale borstels is opgeruwd, zoals op de achtergrond is te
zien.
 Het
kantoor van een belastingpachter. (Gravure, Rijksmuseum)

Overlijdensadvertentie van Gijsbert van Hasselt in de Rotterdamsche
Courant van 3 februari 1819.
 Delftsche
Courant, 10 mei 1864.
 Boekhandelaar.
Prent naar een tekening van Anton Müller, gedrukt door H. van
Munster & Zn, Amster-dam. Eind 19e eeuw. Collectie Rijksmuseum.
 Advertentie.
Delftsche Courant, 4 november 1887.
 Advertentie.
Delftsche Courant, 14 november 1933.
 Gedwongen
inboedelverkoop. Delftsche Courant, 13 november 1937.

Verslag in Delftsche Courant van 24 februari 1941.
 Hippolytusbuurt
17 & 19 in 1964. Foto G. Dukker, Rijksdienst Cultureel Erfgoed.
|