Koopman Arij Droppert,
1881 – 1904 In hetzelfde jaar werd
de jonge koopman Arij Droppert (22) voor ƒ 2.800 de nieuwe
eigenaar. Droppert was net getrouwd en woonde er met zijn echtgenote
Maria Magadalena Zwennes acht jaar. Hun enige kind Arij Cornelis werd
er geboren. Op 7 oktober 1889 verhuisde het gezin naar Achterom 147.
Het pand Achterom 135/137 bleef in de familie als belegging.
Het wordt een komen en gaan van bewoners. Eerste huurder werd de
korporaal en wagenmaker veldartillerie Tiede Heimans. Hij was op dat
moment weduwnaar met drie kleine kinderen. Een maand later trok de
weduwe Cornelia Geertruida de Roo met haar twee kinderen bij hem in.
Samen zouden Tiede en Cornelia nog zes kinderen krijgen, de eerste drie
werden geboren in het huurhuis Achterom 135 de volgende vijf in Den
Haag waarnaar zij in 1895 verhuisden. Het was wel een bijzonder toeval
dat Cornelia de Roo in de bovenwoning terecht kwam. Eerder was zij na
het overlijden van haar vader als erfgename al mede-eigenaar geweest.
Na het vertrek van het gezin Heimans werd de bovenwoning verhuurd aan
de hoogbejaarde voormalige officier van de Koninklijke Marine Ferdinand
Höflich en zijn echtgenote Jannetje Morel. In zijn marinejaren
voer Ferdinand als tweede stuurman op Zr. Ms. Stoompakketschip
“Curacao”, het eerste stoomschip ter wereld dat de
Atlantische Oceaan zowel om de West als om de Oost is overgestoken.
Lang hebben ze niet genoten van hun laatste onderdak aan het Achterom.
Een kleine twee jaar later overleed Ferdinand. Vervolgens
werden de smid Johannes Kremers en zijn vrouw Geertruida Kloppers de
huurders. Dit echtpaar kreeg dertien kinderen waarvan er acht op zeer
jeugdige leeftijd overleden. Nadat Johannes in 1901 ook overleed bleef
zijn vrouw aan het Achterom wonen tot 5 maart 1903. Uitdragerij
Het pakhuis beneden werd van 1894 tot 1905
verhuurd aan de koopman Louis Blom. Blom verdiende zijn dagelijks brood
met een uitdragerij die hij in het pakhuis had gevestigd. Van hier uit
kocht en verkocht hij onder andere gedragen kleding, gebruikte huisraad
en andere tweedehands goederen. Al op 21 mei 1894 vroeg hij aan het
gemeentebestuur toestemming om een deel van zijn handel voor zijn
pakhuis op straat te mogen uitstallen. Huisbaas
Jan Rijsterborgh, 1904 – 1914
Nadat de bovenwoning een jaar onbewoond was gebleven verkocht Droppert
op 14 mei 1904 het hele pand aan de meester timmerman en aannemer Jan
Rijsterborgh. Zijn eerste huurder werd zijn moeder, de weduwe Apolonia
Maria Rijsterborgh - van Kampen. Zij woonde er met haar nog ongehuwde
zoon Cornelis Abraham vijf jaar. Zie hier het enqueteformulier van het
woningonderzoek door de ezondheidscommissie in 1907. Vanaf
14 juli 1909 tot
29 september 1911 woonde sigarenmaker Petrus Bernard van Leest er met
zijn vrouw Hendrica Maria de Groot en hun twee kinderen. Hij verhuisde
na twee jaar naar Achterom 41a, waar hij niet alleen sigaren bleef
maken maar ze ook in een winkel kon verkopen. De derde en
laatste huurder werd het kinderloze echtpaar Pieter Vreeker en Antje
Tesselaar. Zij bleven er van november 1911 tot eind april 1914. Pieter
was als kleermaker van militaire confectie, en verbonden aan het
Rijkskledingmagazijn, dat gevestigd was in het Armamentarium.
Brandstoffenhandelaar Joris van Leeuwen en
huurders, 1914 – 1968
In 1914 verkocht Rijsterborgh de woning met pakhuis aan de 25-jarige
brandstoffenhandelaar Joris Arnoldus Josephus van Leeuwen. Daags na
zijn huwelijk op 22 mei 1914 met Johanna Adriana Fransen uit
Vlaardinger Ambacht betrok Van Leeuwen de woning boven. In het pakhuis
begon hij een brandstoffenhandel waarmee hij de basis legde voor een
aanzienlijk vermogen. Het echtpaar bleef kinderloos en vertrok na
vijftien jaar op, in 1929. Familie Van
Leeuwen met links Joris, de latere eigenaar. De baby is Cornelia.
Net als veel voorgangers ging hij het vervolgens verhuren. De
eerste huurder was het echtpaar Jacob Zoutendijk en Pietje van der Kruk
(een zus van mijn grootvader) met hun twee dochters. Jacob werkte bij
de Oliefabriek van Calvé. Op 8 mei 1933 zegde hij de huur op
en begon een drukkerij elders in de stad. De volgende huurder was de
hoogspanningsmonteur bij het Gemeentelijk Elektriciteitsbedrijf Hendrik
Mulder. Hij woonde er tot 1 augustus 1940 met zijn vrouw, de in
Rijswijk geboren Jacoba Voortman, en zoon Derk Willem. Familie
Van der Kruk, 1941-1963 Na het vertrek van
de Mulders verhuurde de huisbaas het bovenhuis per 1 augustus 1940 aan
de jonge Nicolaas (Nico) van der Kruk en Margaretha Maria (Greet)
Mulder. Het echtpaar bleef er 23 jaar wonen en kreeg er zes kinderen,
waarvan ik de oudste ben. Mijn vader werkte op de Kabelfabriek als
productiemedewerker. De voorkamer aan de gracht was,
zoals gezegd de mooie kamer, die zelden gebruikt werd, en zeker niet
door de kinderen. Gewoond werd er in de achterkamer, hier werd geleefd,
gegeten en werden de kinderen geboren. De keuken grensde aan de
achterkamer. Het toilet bevond zich in de keuken. Via een trap in het
midden van de woning kwam je op de zolder. Met een tweetal schotten was
deze in drie compartimenten verdeeld. In het voorste compartiment
sliepen mijn vier zusjes, in het middelste mijn ouders en mijn
broertje, ik sliep in het achterste kleine compartimentje.
Spelen deden we in de buurt op straat, speelgoed hadden we in de oorlog
en naoorlogse jaren nauwelijks. Op 1 december 1963 verhuisden Nico van
der Kruk en gezin naar Koornmarkt 95 (zie Koornmarkt 93/95) .
Gedurende de periode dat mijn ouders in het bovenhuis woonden werd het
pakhuis beneden verhuurd als timmerwinkel, tassenatelier, uitdragerij
en als werkplaats voor metaalbewerking. De laatste
huurder van de bovenwoning was een jongere broer van mijn vader, de
huismeester aan de faculteit bouwkunde van de TU, Bernardus Marie van
der Kruk. Hij woonde er met Dina Annechina van den Boogaard van 1963
tot 1969. In 1965 werd hun tweede dochter in dit huis geboren. In 1969
verkochten de erven Van Leeuwen de boel aan de brood- en banketbakker
Kees van den Berg.
Nico
van der Kruk voor zijn huis in 1960. |
Bewoner Bep van der Kruk. |
Opnieuw een vergulde spaarpot, 1962-1968
Eigenaar Joris van Leeuwen overleed op 17 november 1962 in Sittard.
Zijn nazaten leverde dat weer een ‘vergulde
spaarpot’ op. Hij liet een omvangrijk bezit na. Erfgenaam was
zijn jongste zus Maria Cornelia Catharina Vieveen - van Leeuwen in
Schipluiden en enkele andere familieleden. Van Leeuwens weduwe kreeg
vruchtgebruik tot aan haar overlijden in 1978. De nalatenschap bestond
uit woningen en pakhuizen aan het Achterom, Aschvest, de Scheepmakerij
en aan de Oude Delft. Het huis Achterom 135/137 werd in 1969 verkocht
aan Kees van den Berg.
Kees van den Berg met broers Piet en Arie en medewerkers van zijn
bakkerij in 1977. De familie Van den Berg was eigenaar/bewoner van 1968
tot 2000. |
Brood- en
banketbakkersfamilie Van den Berg, 1968-2000
Kees (‘bakt het zelf’) van den Berg, bekend om zijn
brood en banket, had een bakkerij met winkel aan het Achterom 145. Hij
had ook een kraam op tal van Zuid-Hollandse markten. Na het overlijden
van Kees werden zijn vrouw en kinderen eigenaar. Dat bleven zij met
wisselend onderling eigendomsrecht tot 2000. Gedurende deze periode
werd de woning al die jaren voor kortere of langere tijd bewoond door
leden van de familie Van den Berg. Achterstallig onderhoud nam in 2000
dusdanige vormen aan dat moest worden besloten tot renovatie of
verkoop. Na familieberaad werd tot het laatste besloten.
In 2000 kocht de met Annemieke Grootendorst getrouwde leraar Klaas
Marinus Visman het pand Achterom 135/137 voor €170.168. Zelf
bleef hij wonen in de Hopstraat. Net als veel voorgangers kocht hij het
pand als belegging en na een grondige renovatie voor de verhuur.
Beeld
van de eerste verdieping.
Voorkamer met uitzicht. |
Zolderraam voorzijde.
Trap
naar zolder. |
Terug
naar de zestiende eeuw De oudste
voorgeschiedenis van het pand “De vergulde
Spaerpot” heb ik kunnen terugvinden in het archief van de
Weeskamer van 1590. Toen ging het om een huis met drie stookplaatsen,
eigendom van de schipper Claes Aelbrechtsz. Van hier uit trad hij in
1592 als weduwnaar in het huwelijk met de weduwe Annetgen Claes. De
eerste jaren van hun huwelijk woonde het echtpaar in “De
vergulde Spaerpot”. Of de naam van het huis het
uitlokte is de vraag, maar Claes Aelbrechtsz won in 1596 driemaal een
zilveren lepel bij een loterij ten behoeve van het Gasthuis in Leiden.
Daarvoor werden destijds meer dan een half miljoen loten verkocht,
doorgaans voorzien van een zelf gemaakt rijmpje dat bij de trekking
hardop werd voorgelezen. Met lot 27678 zond Claes het volgende
rijmpje in:
Het gasthuys te stercken
tot
Leyden binnen gebruyct men dees
wercken uyt rechter minnen
Na
deze klapper verhuurde Claes in 1600 het huis aan collega-schipper
Cornelis Dirxz. Zelf woonde hij inmiddels in de
“Gulden Voet”, vermoedelijk gelegen aan de Lange
Geer. De 41-jarige schipper Dirxz komen we in 1608 ook bij de notaris
tegen als hij een verklaring aflegt over een collega-schipper die voor
brouwerij “De Dubbele Beugel” bier had moeten
vervoeren naar het belegerde Oostende. De schippers hadden elkaar
daarover in Vlissingen gesproken. In deze verklaring staat dat Dirxz.
in de “De vergulde Spaerpot” op het Achterom
woonde. Claes Aalbrechts verkocht het huis in 1635 voor ƒ 1100
aan bouwman (boer) Willem Leendertsz. Mocht die er al geboerd hebben,
dan was het niet lang, want vier jaar later verkocht hij het alweer,
met verlies voor ƒ 800. Stadsomroeper
1639 - 1645 Koper is Vrederick Jansz
Huyboom, schrijnwerker, later stadsomroeper, die in 1627 in Delft
trouwde met Aechgen Pieters. Het jonge paar vestigde zich in hun
huwelijksjaar in Delft, beiden met attestatie van Gouda. Als Vrederick
- na het overlijden van twee echtgenotes - in 1678 voor de derde keer
huwt, is hij al heel lang (ook) stadsomroeper. Vanaf ca. 1653 woonde
hij op de Markt. In 1645 verkocht hij zijn pand aan het Achterom.
Plateelbakker Louris van Tilburch, 1645
– 1653 “De Vergulde
Spaerpot” werd voor ƒ 1500 gekocht door de
plateelbakker Louris Willemsz van Tilburch. Twee jaar later kreeg hij
toestemming om aan het pand een luifel aan te brengen. Of Van Tilburch
hier ook een eigen plateelbakkerij had, of voor een ander werkte, is
niet duidelijk. Wel bevond zich in het voorhuis van zijn
woning een winkel met Delfts porselein, aarden potten en pannen. Deze
werd gedreven door zijn vrouw Maritgen Melchiorsdr Braem. Ook na het
overlijden van haar man ging zij met de winkel door. Na het overlijden
van Maritgen in 1652 werd “De Vergulde Spaerpot” op
13 december 1652 in een openbare veiling verkocht voor ƒ 1082.
Dat is vooralsnog de laatste keer dat de naam van het huis voorkomt.
Koper werd de bezemmaker Pieter van Hessenbaart. In 1688 werd wielmaker
Jan van der Hoeve eigenaar. Hij trad op 24 oktober 1688 in het huwelijk
met de ‘jongedochter’ Catharina Jacobs Kleijn. Na
de huwelijksvoltrekking kochten zij het huis aan het Achterom en gingen
daar wonen. Voor Catharine was het een bekende omgeving. Haar ouderlijk
huis stond ook aan deze gracht. Maria
van Ravesteijn en Dirk van der Lee, 1724 – 1741
De erven van Jan van der Houve verkochten het pand aan Maria van
Ravesteijn voor ƒ 490. Zij was in 1727 in Delft getrouwd met
Dirk van der Lee die na haar overlijden in 1733 testamentair
boedelhouder werd. Hij verkocht het huis 1741 voor ƒ 600 aan
Hendrick Beukelman. Beukelman trouwde op 12 november 1741 in de Nieuwe
Kerk met Maria Speelevelt. Het paar betrok vervolgens Achterom 135.
De eigenaren volgen elkaar op. Na Beukelman komt van 1753 tot 1780
Jacobus Kleijs. Jacobus Kleijs woonde bij zijn ouders aan
de Scheepmakerij buiten de Rotterdamse Poort toen hij in 1753 trouwde
met Anna Maria Nigman. Zij woonde met haar ouders in de Molsteeg. Na
het overlijden van Anna in 1774 trouwde Jacobus met de weduwe van
Pieter Voogden uit Den Haag. Zij kwam met attestatie naar Delft. Op 10
juni 1780 verkocht Jacobus het pand woning aan het Achterom voor
ƒ 100 aan Laurens van Nieuwpoort. Laurens
van Nieuwpoort, 1780 – 1800
Weduwnaar Laurens van Nieuwpoort trouwde op 1 mei 1763 in het Raadhuis
van Delft met Petronella Kikman, een ongehuwde jonge vrouw die bij haar
ouders aan het Achterom woonde. In 1780 kocht Laurens een woning aan
het Achterom dat omschreven werd als een huis met erf bestaande uit
twee woonplaatsen met een tuintje en een vrije poort aan de Oostzijde
van het Achterom. Op 8 november 1800 verkocht de weduwe van Laurens
Nieuwpoort haar huis aan de dagloner Bram de Roo.
Kadaster 1832. Drie percelen van de familie De Roo, met een poort
ernaast. |
Kaart Figuratief. Achterom 135 lag wellicht bij nr. 51, de Ian
Snollenpoort. | Dagloner
en schipper Bram de Roo, 1800 – 1855 -- 1869
Hier zijn we terug bij de familie De Roo uit het begin van dit verhaal.
Bram was dagloner en zou pas later een baan als schipper
vinden. Maar in 1800 was hij financieel in staat om voor ƒ 90
het huis van Laurens Nieuwpoort aan het Achterom te kopen.
Hij trad op 21 mei 1797 in het huwelijk met Gerritje Houtman. Zij
zouden hun leven lang in dit huis blijven wonen. Ze kregen tien
kinderen waarvan er zeven vroeg overleden. Uit de latere
kadastrale omschrijving bleek dat hun bezit groter was dan
één enkele woning. Het bestond uit 1. een huis en
erf met een ruim open erf daar achter en 2. een pakhuis met zolder en
erf. Ook was er nog een tuin, die tot aan de Aschvest liep. Een deel
van de opstallen konden ze regelmatig verhuren, wat een extra bron van
inkomsten opleverde. De twee panden kregen elk een eigen kadastraal
nummer. Gerritje Houtman overleed in 1843. Bram de Roo
bleef alleen achter in een groot huis. Om hem te verzorgen trok zijn
dochter Cornelia met haar gezin bij hem in. Helaas overleed zij eerder
dan haar vader. Haar echtgenoot Cornelis van Straaten besloot in 1853
weer elders te gaan wonen met zijn kinderen. De zolder
van het pakhuis werd van 1843 tot 1846 bewoond door de weduwe Willemina
Hofman en van 1846 tot 1849 door de gepensioneerde sergeant Petrus
Droog en zijn vrouw Arentje Veruijt. Bram de Roo overleed op 9 februari
1855. Zijn twee nog levende kinderen Hendrik en Willem waren erfgenaam.
De vier kinderen van hun eerder overleden zus Cornelia deelden voor een
derde mee. Na de boedelscheiding kocht Willem de Roo zijn broer Hendrik
en de kinderen van zijn zus Cornelia uit voor ƒ 875.
Willem de Roo
Schipper Willem de Roo gebruikte het pand als belegging en voor de
verhuur. Zelf woonde hij elders aan het Achterom. Zijn eerste en
vermoedelijk enige huurder werd de warmoeziersknecht Arij Jongste. Die
betrok de woning per 3 mei 1855 met zijn vrouw Adriana Rodenburg, twee
zoontjes en schoonmoeder Antje Rodenburg. Op 13 juli 1861
bracht Willem de Roo zowel het huis met erf als het pakhuis met zolder
via een openbare veiling in de verkoop. De woning werd voor ƒ
1.050 verkocht aan Leendert van Gijn, stoker bij de Gasfabriek. Voor
het pakhuis met zolder kwam geen koper opdagen. Acht jaar werd dit deel
van zijn bezit gekocht door zijn zoon Bram de Roo. De familie De Roo is
dus 77 jaar lang betrokken geweest bij het wel en wee van dit pand. |
| Abraham
van Straaten was van 1877 tot 1881 eigenaar van het pand. (Delftsche
Courant, 4 januari1880)
Arij Droppert dreef hier tussen 1881 en 1889 zijn handel. (Delftsche
Courant, 16 sept 1881)
Achterom
135 in de verkoop DC 2-5-1904.
In 1919 publiceerde het Bouwkundig Weekblad een collage van een
gedempte Achterom-gracht (Foto Archief Delft)
Delftsche Courant 1919
Brandstoffenhandelaar Joris van Leeuwen was een van de eersten met
telefoon in Delft. (Delftsche Courant, 13 nov 1914)
In
1926 een gracht vol ijs. Het schip is van aardappelhandelaar
Verbeek. (foto Archief Delft)
In 1935 stonden er mooie bomen aan het Achterom.
1942. Toen zat er een schildersbedrijf.
1944. Theemeubel te koop.
1945. Meubelmaker Dukker adverteert. Achterom
in 1964. Foto Rijksdienst Cult. Erfgoed.
Jacob Zoutendijk bewoonde met vrouw en kinderen van 1929 tot 1933 de
bovenwoning Achterom 135.
Doorsnede van het pand op een schets voor de Woningkarthoteek in 1956.
Plattegrond van de bovenwoning in 1956.
Pagina
uit het ‘trekkingsjournael’ van de
loterij voor het Gasthuis in Leiden, waarbij de
geschreven tekst uit 1596 in rood omgezet is in
hedendaags computerschrift.
In 1903 stond de gracht bijna droog door een overstroming in de
Kethelpolder. (foto Archief Delft).
De sigarenmaker en winkelier Piet van Leest (rechts naast de deur)
opende in 1896 trots zijn eerste zaak in het winkelpand Achterom 159.
Het bleek te hoog gegrepen. In 1909 verhuisde hij naar Achterom 135.
Twee jaar later ging hij met zijn winkel naar Achterom 41a.
Zo zag het Achterom er in 1925 uit. (Foto Archief Delft)
Ferdinand Höfflich was stuurman aan boord van Zr. Ms.
Stoomschip “Curaçao”. Het laatste jaar
van zijn leven als gepensioneerde woonde hij op dit adres. (Delftsche
Courant van 15-12-1897)
Bouwtekening van een nieuwe serre-aanbouw in 1978
|