Vrouwjuttenland 15 en De Vlouw 33 www.achterdegevelsvandelft.nl
Oude sigarenzaak en opstandige boekhandel NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.
Op de zuidoosthoek van De Vlouw met Vrouwjuttenland staat een gerend (schuin toelopend) winkelpandje uit de zeventiende of achttiende eeuw met gepleisterde gevels. Het is de oudste nog bestaande sigarenzaak in Delft met een geschiedenis van 125 jaar. Het huis heeft aan de voorzijde een topgevel met ingezwenkte zijkanten. Kort voordat het een sigarenzaak werd kreeg het huis in 1887 een winkelpui, hoewel het al veel langer een winkelfunctie had; in de achttiende eeuw onder andere als geruchtmakende boekhandel.


De kadaster-plattegronden van 1832 (links) en 2004 (rechts) laten zien dat het pand in wezen al die tijd hetzelfde is gebleven

125 jaar sigaren
Sigarenmaker Karel van Heusden verkaste in 1891 zijn sigarenmagazijn van de Markt naar Vrouwjuttenland 15. Van Heusden was in 1875 uit Den Haag naar Delft gekomen en had eerst op de Markt (nr 53, later nr 20) een sigarenzaak. Hij was getrouwd met Henrica Calamé uit ’s-Hertogenbosch.


Nieuwe sigarenzaak van Van Heusden. Delftsche courant 7 mei 1891

In 1897 verkocht hij de zaak aan Anton van Renssen voor 175 gulden. Deze overgrootvader van de huidige eigenaar opende de winkel op 10 april 1897, drie dagen na zijn huwelijk met Christiana van der Laan. Het sigarenmaken had Anton geleerd bij de tabaksfabriek van de firma Hillen, waar hij acht jaar had gewerkt.
Achter de winkel was de woonkamer, die ook dienst deed als sigarenmakerij. Later werd de sigarenmakerij verplaatst naar het buurpand in De Vlouw. Op de begane grond kwam daar de opslag van ruwe tabak en pruim- en rooktabakkerverij. Op de eerste etage was in de jaren 1920 de sigarenmakerij met vijf tot zes sigarenmakers. De sigaren, sigaretten en tabak werden in de eigen winkel verkocht, maar ook in filialen (twee in Delft en één in Voorburg) en elders in binnen- en buitenland. De vader van de toneelspelers Lutz werkte als vertegenwoordiger voor het bedrijf.


Het echtpaar Van Renssen in de deuropening bij het 40-jarig jubileum van de zaak in 1937.

Tsang Kai Sjek
In 1944 werd de winkel voortgezet door hun zoon Andries van Renssen, met tot 1961 als medevennoot diens broer Willem. Wim startte na de oorlog met de productie van pijp- en pruimtabak en introduceerde een shag met de naam ‘Tsang Kai Sjek’, genoemd naar generaal Chiang Kai-shek, die Taiwan afscheidde van communistisch China. Dat gaf politieke problemen. Daarom werd de merknaam veranderd in ‘Bourdon’.
In 1957 nam Andries’ zoon Bob de zaak over. Hij kocht Vrouwjuttenland 15 en de panden De Vlouw 30 en 33 van de Nederlands Hervormde Kerk, die gedurende meer dan een eeuw de eigenaar was geweest. De panden in De Vlouw werden na enige jaren verbouwd. In 1984 werden de verdiepingen samengevoegd en tot woning gemaakt. Het zelf produceren van rookwaren was inmiddels verleden tijd.
In 1997 verwierf het familiebedrijf het predicaat hofleverancier. Sinds 2006 is Bobs dochter Marjolein van Drimmelen-van Renssen eigenaar van de zaak en de panden.



.
Linksboven: Extra aandacht is nooit weg, ook al is het een indiaan met vredespijp. Foto Gemeentearchief. / Linksonder: Het interieur van de sigarenzaak met een blik op de overzijde van de gracht. / Rechts: Sinterklaas blijft een goede vriend voor de zaak

Vrouwjuttenland 15, Rijksmonument met 18e eeuwse gepleisterde klokgevel


Het winkelpand onder wakend oog
van de Nieuwe Kerk.


Anton van Renssen, de stichter van de familiezaak die na 125 jaar nog steeds aan de weg timmert


Huisvrouwen die iets bijzonders voor manlief willen kopen, opgelet. Delftsche courant, 2 december 1925.


In de oorlog moest je creatief zijn om de zaak overeind te houden. Delftsche courant, 1 september 1943.


Dochter Marjolein neemt in 2006 de zaak over
van vader Bob van Renssen.

Naaldenmaker
Omstreeks 1600 woonde op deze plek Heyndrick Jorissoon. Hij was ‘naeldemaecker’ van beroep en is de oudst bekende bewoner. Hij huurde het huis tot zijn dood, in 1624. Zijn vrouw was een jaar eerder overleden. Hun huisbaas was eerst ‘vleijshouwer’ (slager) Cornelis Florisz en daarna ene Maria, de weduwe van meester Anthonis van den Brouck. Zij had het huis in 1610 voor negenhonderd gulden gekocht en later doorverkocht aan bakker Wichman Gillisz van den Corputh. De buskruitramp van 1654 veroorzaakte voor zo’n honderd gulden schade aan dit huis aan de Appelmarct, zoals de westzijde van Vrouwjuttenland tussen Voldersgracht en De Vlouw toen heette. Wichman ontving veertig gulden compensatie. Hij had ook nog een huis aan de noordzijde van De Vlouw, dat zestig gulden schade opliep. Dat hij hier op de hoek zijn bakkersbedrijf uitoefende is zeer aannemelijk.

Kleermaker
De nieuwe eigenaar, Abraham Galeijnsz Suijthouck (ook wel Zuijderhoek), was kleermaker en blijkt ook bewoner van het huis. Na het overlijden van zijn vrouw hertrouwde hij in 1670, met Evertge Gerrits Mombaer (Mombers). Vanaf 1666 werd in Delft ‘kadegeld’ geheven, een verrekening bij huiseigenaren van de onderhoudskosten van grachten en kaden, naar rato van de breedte van de kade voor de deur. Suijthoucks huis had destijds een gevelbreedte van elf voet (ongeveer 3,11 meter). Hij overleed in 1705 in het Oudemannenhuis op de Voldersgracht, waar hij sinds 1694 verbleef.

Als korporaal naar Indië
Schoenmaker Jan Kuiper kocht het huis aan het Vrouwjuttenland en verhuurde het aan Johannes Vermeulen. Johannes trouwde in september 1716 met Cornelia van der Schonk, wier ouders op de Molslaan woonden. Zij lieten meteen hun testament opmaken, want hij stond op het punt met het schip De Haringtuin uit te varen naar de Oost als korporaal in dienst van de VOC. Zes jaar later was Cornelia weduwe. Zij hertrouwde in 1722, met Hendrick Blickman, timmerman aan de Molslaan. Hij trok in bij Cornelia aan het Vrouwjuttenland en kocht kort daarop het huis voor 1100 gulden van de huisbaas. Het had destijds een huurwaarde van 72 gulden per jaar.

Het buurpand in De Vlouw
In 1734 kocht Blickman voor zeshonderd gulden ook het buurpand om de hoek in De Vlouw (nu nummer 33). Het is niet duidelijk of hij het verhuurde of zelf gebruikte, bijvoorbeeld als timmermanswerkplaats. Vroeger hoorde het bij het huis De Druijff aan de Voldersgracht (nu nummer 28). Toen de vorige eigenaar in 1720 het huis aan De Vlouw kocht, moesten hij en de koper van de Druijff samen de kosten delen voor het laten uitbreken en dichtmetselen van de deuren en vensters in de scheidsmuur tussen de plaats en ‘caamer' van het huis aan de Voldersgracht en het achterhuis van het huis aan De Vlouw.
Als bewoners van het huis in De Vlouw zijn alleen Jan Pater en zijn vrouw, Geertruijd den Hengst, en Geertruij van der Minne te achterhalen. Volgens het belastingregister van de impost moeten zij hier rond 1750 gewoond hebben. Jan Pater was ‘kraenkind' en dooddrager. Kraankinderen waren oorspronkelijk havenwerkers die de hijskranen aan de gracht bedienden, maar in deze tijd veelal beambten van de stadswaag en de markt. Jans vrouw Geertruij stond te boek als naaijster en werd apart aangeslagen. Het huis was toen eigendom van Catharina van der Nolff en kwam in 1764 in handen van buurman Gerard Verbeek. Vanaf toen zijn Vrouwjuttenland 15 en De Vlouw 33 steeds in één hand gebleven.


Romantische aquarel van de Engelse schilder Jeremy Barlow in 1982.


Naaldenmaker uit het prentenboek met honderd ambachten van Jan en Caspar Luyken uit 1694.


Een kleermakersatelier uit de tijd van Abraham Suijthouck, geschilderd door Quirijn van Brekelenkam
in 1661, Rijksmuseum.


Kraan om schepen te laden en te lossen voor de Hippolytuskapel aan de Oude Delft bij de Nieuwstraat. Bediening daarvan was voorbehouden aan de ‘kraankinderen’ van de stad.

 

Revolutionaire boekhandelaar
De ouders van Gerard Verbeek,Trijntje van Bork en Hendrik Verbeek, dreven rond 1750 op de hoek een winkel waar zeemleer werd verkocht. Zoon Gerard, hier geboren in 1737, had heel andere belangstelling. Hij werd dichter en raakte net als zijn kompaan, de plateelschildersknecht Gerrit Paape, begeesterd door de veranderingsgezinde denkbeelden van het patriottisme, dat tabak had van de verstarde maatschappelijke verhoudingen onder de regenten en de Oranjes.
Gerard Verbeek werd aanvankelijk lid van het Dichtlievend Kunstgenootschap binnen Rotterdam en richtte in 1778 met Paape en anderen in Delft het Dichtlievend Kunstgenootschap Tot Nut van Elkander op. Als broodwinning dreef Verbeek in zijn voormalig ouderlijk huis sinds 1762 een boekhandel met zijn vrouw Anna Lucretia d’Olaeij. Verder was hij actief lid van de schutterij. De ingeslapenheid van de oude schutterijen stond in die tijd echter in het brandpunt van de politieke discussie nadat het regentendom onder de slappe leiding van Willem V zo’n rampzalige nederlaag had geleden in de laatste Zeeoorlog met de Engelsen. Er ontstond een revolutionair klimaat in het land, waarbij de patriotten in diverse steden het stadsbestuur over wisten te nemen, met Utrecht in de voorhoede.
In 1784 werd Gerard Verbeek dan ook medeoprichter van het patriottische exercitiegenootschap ‘Tot herstel der Delftsche schutterij’. Dit gezelschap voor “vrijwillige wapenoefening” had een sociëteit aan de Oude Delft, nu nummer 69. Begin 1785 nam hij met Gerrit Paape deel aan een nationale bijeenkomst van burgerkorpsen in Utrecht, waar een petitie aan de Staten werd opgesteld om een volksregering te vormen, waaraan de stadhouder ondergeschikt zou zijn. Uiteindelijk zou ook Delft in de zomer van 1787 zes weken in handen komen van een patriottisch gezind stadsbestuur, totdat de Pruisische troepen hardhandig het bewind van de Prins wisten te herstellen. Verbeek had samen met de politieke agitator Paape en de bevriende uitgever van de Hollandse Historische Courant, Wibo Fijnje, een groot aandeel in deze plaatselijke revolutie. Verbeek was inmiddels niet alleen boekhandelaar, maar vooral ook uitgever geworden van politieke pamfletten en geschriften.


Terwijl een patriottenlegertje zijn kampement opsloeg buiten de poorten van de stad, lieten in augustus 1787 conservatieve regenten zich in het stadhuis van hun zetel afwippen.

Verbanning
Na het neerslaan van de revolutie kwam het tot gewelddadige wraakacties van het Oranje-gepeupel in de stad. Verbeek moest vluchten en week met andere patriotten uit naar het Franse Duinkerken. Op 29 juli 1789 werden Verbeek, Paape, Fijnje en elf anderen wegens patriottisme bij verstek veroordeeld tot eeuwige verbanning. Het betekende ook dat zijn achtergelaten bezit, dus zijn huis, in beslag genomen werd door de Staten van Holland.
Na de komst van de Fransen in 1795 keerde Verbeek terug. Hij kreeg toen als genoegdoening een baan als ontvanger van ‘convoyen en licenties’ te Delfshaven: een soort douanerechten die werden geheven in verband met de bescherming van handelsschepen en de uitvoer van goederen naar vijandelijk gebied.

Stadsklokkenist en organist
Na de inbeslagname door het Hof van Holland kwam het huis in het bezit van de Haagse notaris Anthony Box, een broer van dr Willem Jansz Box, een in 1763 jong gestorven regent die lid van de Delftse veertigraad was. Anthony Box verkocht het huis door aan Johannes Berghuijs, beiaardier en organist van de Nieuwe Kerk van 1741 tot 1801. Vóór het overlijden van Berghuijs’ weduwe, Maria Otte, kwam het huis via een onderhandse verklaring aan hun zoon, de muziekmeester Frederik Berghuijs, die eveneens stadsklokkenist en organist van de Nieuwe Kerk was. De familie Berghuijs woonde zelf op de Voldersgracht.
Toen Frederik Berghuijs in 1835 ongehuwd overleed kreeg de Kamer van Charitate de blote eigendom van de twee panden op de hoek van het Vrouwjuttenland en de Vlouw en zijn woonhuis aan de Voldersgracht. Pieternella Terhorst, die jarenlang Berghuijs’ dienstbode was geweest en bij hem inwoonde, kreeg het vruchtgebruik van de huizen. Zij ging trouwen en bleef aan de Voldersgracht wonen. Van de andere panden genoot zij de huurpenningen.

Oude Kleedermarkt
Berghuijs had het huis op nummer 15 verhuurd aan uitdrager Jan Hendrikse en Hendrina van Embden voor 78 gulden. Jan Hendrikse was tevens werkman aan ’s Rijks Magazijnen (militaire werkplaatsen).
Medebewoner was Johannes Warffemius, knecht van een veerschipper op ’s-Gravenhage. Hij was in 1810 getrouwd met Johanna Inders, die vier huizen terug richting Voldersgracht aan het Vrouwjuttenland was opgegroeid. Net als haar ouders had Johanna met haar man een uitdragerij. Volgens het patentregister van 1811 verkocht Johannes ook meubelen.
Vanaf de zeventiende eeuw was hier langs de westzijde van het Vrouwjuttenland een levendige handel in gedragen kleding en andere tweedehands spullen. Daaraan herinneren de benamingen Oude Kleedermarkt en Luysemarct.


Tekening van een uitdragerij door de Duitse kunstenaar Otto Dix, 1930.

Mandenmaker, houtgravure van Henry Brown 1841
Nog twaalf ambachten
Na Warffemius woonden hier nog twee gewezen buurvrouwen, Cornelia van Zuilekom van Vrouwjuttenland 3, pas getrouwd met huisschilder Cornelis van der Burgh uit Schipluiden. En vervolgens Maria Ploos van Amstel van nummer 11. Maria was naaister en kreeg vijf buitenechtelijke kinderen. Uit aantekeningen bij diverse volkstellingen is op te maken dat zij met haar kinderen in kommervolle omstandigheden heeft geleefd.
Vervolgens kwamen en gingen kort na elkaar huurders met beroepen als broodbakkersknecht, schuitenjager, mandenmaker, kleermaker en looiersknecht.
Baardscheerder Gerard van Deudekom en zijn vrouw, Pieternella van der Heijden, werden er oud. Pieternella was 85 jaar toen zij overleed. Van Deudekom ging daarna verhuizen. Hij werd 94 jaar.

Mislukte comestibleszaak
Gerarda Schuurman en Hendricus van Geest waren in 1884 de volgende bewoners. Zij waren toen vijf jaar getrouwd. Hij was lijsten-, biljart- en meubelmaker, die onder meer een grote partij Brusselse stoelen had ingekocht. Het eindigde met een faillissement.
Tegen het einde van de negentiende eeuw ging de middenstand wat meer op chique. Op 3 december 1887 kon de jonge ondernemer Christiaan Meeder zijn ‘Nieuwen Gelderschen Winkel’ openen, een comestibleszaak met een ruime voorraad vleeswaren en verder alles wat tot het vak behoort. Hij ging er wonen met zijn moeder, al jarenlang weduwe, en zijn oudere broer Gerard, die de kost verdiende als zadelmaker, mogelijk in een van de militaire werkplaatsen in de stad. Maar ook de comestibleswinkel was geen lang leven beschoren. Al na vier jaar maakte hij plaats voor de voorganger van de huidige sigarenwinkel.


Het pand gedeeltelijk ontkleed tijdens een restauratie in 2003.
Foto Spiero, Gemeentearchief Delft.

Het winkelpand in knus avondlicht tijdens de koopavonden in december 2016.

Lofdicht van Gerrit Paape op zijn vriend en
strijdmakker Gerardus Verbeek.


Aanbiedingen uit de boekhandel van Verbeek


Insigne met een Gewapende Kees.
Keeshond gold als scheldwoord voor patriotten
onder hun politieke tegenstanders, de Oranjeklanten
of ‘mopshonden’. Het werd door patriotten ook
wel als geuzenteken omarmd, zo blijkt.


Het voorbeeld van een politieke brochure,
uitgegeven door Verbeek.


Nadat het Pruisische leger de patriotten verjaagd
had, plunderde Oranjegepeupel diverse patriottenbolwerken in de stad.


Tussen 1789 en 1835 was het huis bijna een halve
eeuw eigendom van vader en zoon Berghuijs,
beiden klokkenist van de Nieuwe Kerk.


Brusselse stoelen te koop bij H. van Geest.
Delftsche courant, 3 mei 1885.


Nieuwe comestibleszaak van C.A. Meeder.
Delftsche courant, 30 nov. 1887.

Wim van Veen  
Nadere informatie over Vrouwjuttenland 15 en De Vlouw 33  
Geplaatst: 7 april 2017  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft