Voldersgracht 28 www.achterdegevelsvandelft.nl
Vanouds De (Vergulde) Druijff

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Tegenwoordig is er een kookstudio gevestigd, vroeger heette dit pand vanouds De Druijff, ook wel De Vergulde Druijff en was het onderkomen van vele ambachtslieden en winkeliers. Het huis omvat een betrekkelijk ondiep voorhuis en een vrijstaand achterhuis. De voorgevel met zijn T-ramen en profiellijsten op de kozijnen dateert van 1880, maar is van opzet veel ouder. De lage zolderramen onder de rechte daklijst verraden dat. Ooit zal hier een trapgevel hebben gezeten die tot voorbij de nok van de zolderkap reikte, in plaats van deze ramen op kniehoogte, waardoor een volwassene nooit naar buiten kan kijken.

Gemeentelijk monument
Het huidige winkelwoonhuis is een gemeentelijk monument. De voorgevel is geblokt gepleisterd en drie vensterassen breed. De winkelpui uit 1936 heeft een staalconstructie, met een portiek geflankeerd door etalages. Aan de rechter zijgevel boven de poort is de verhoging van het pand is duidelijk te zien aan het schoon metselwerk.

Lakenbereider
Bij de grote stadsbrand van 1536 zijn alle huizen op de gracht afgebrand. De oudst bekende bewoner annex eigenaar van het oorspronkelijke huis is Cornelis Cornelisz (van) Moerkercken. Volgens een notariële akte was hij op 5 mei 1581 “oudt ontrent 26 jaren”. Cornelis zal dan rond 1555 geboren zijn. Hij was waarschijnlijk een broer van Jacob Cornelisz Moerkercken, die burgemeester van Delft was in het jaar dat Willem van Oranje werd vermoord (1584).
Cornelis was getrouwd met Trijntje Barents en van beroep lakenbereider. Dit beroep betrof het ruwen, droogscheren en persen van wollen stoffen - eindbewerkingen na het weven, vollen en verven – en werd grotendeels uitgeoefend in werkplaatsen of ateliers van de ‘fabriqueurs’. Mogelijk deed Moerkercken nog aan huisnijverheid, want achter De Druijff bezat hij twee pandjes in De Vlouw. Een ervan stond in 1706 te boek als pakhuis.
Het pand, van boven gezien omstreeks 2010, toen de postzegelhandel Van Domburg er nog zat.


De huidige uitbater van het pand in 2019.

De situatie op de kadasterkaart van 1832.

De vrijwel ongewijzigde situatie in 2019.

De situatie van bovenaf gezien.
Soldaet
De dochters Joosgen en Dirckgen trouwden allebei een tinnegieter. Fijtgen huwde met droogscheerder Jacob Fransz Eversdijck, wiens vader burgemeester van Goes en rekenmeester van Zeeland en Middelburg was geweest. Zij woonden een paar huizen terug op de Voldersgracht, in het huis genaamd De Rode Gans.
Moerkerckens enige zoon, ook een Cornelis en lakenbereider, trouwde met Lijsbet van Schilperoort, telg uit een invloedrijke regentenfamilie. Lijsbets vader was belastingpachter. Cornelis stierf als soldaat in december 1621. Het Twaalfjarig Bestand met Spanje was eerder dat jaar beëindigd; het was weer oorlog. Zou hij zijn gesneuveld? Of bezweek hij aan de pest, die alleen al in Amsterdam zo’n 10.000 doden veroorzaakte.

Wachtlokaal met soldaten. Schilderij uit 1647 van de Delftse schilder Anthonie Palamedesz. Collectie Rijksmuseum.

Vleeshouwer
Huiseigenaar was toen al enige jaren korenkoper David Fransz van Eversdijck, een broer van de eerder genoemde droogscheerder Jacob. Via deurwaarder Gillis Cornelisz Lelyenberch kwam het huis in 1635 ‘bij decreet’ (dwz via een faillissement) in handen van vleeshouwer Michiel Jansz Bosch, die er ook ging wonen. Michiels eerste vrouw was Magdalena Sloting, dochter van een belastingpachter die een rijke verzameling schilderijen naliet. Michiel Bosch hertrouwde in 1641, met Aerlant van Leeuwen, die in de Asput aan de oostzijde van de Verwersdijk had gewoond als dochter van wijnkoper Frans Jacobsz.
Michiel Bosch kocht in1643 voor duizend gulden een huis aan de zuidzijde van De Vlouw  naast het huis op de hoek met Vrouwjuttenland. Dit pand was via de plaats achter De Druijff  bereikbaar, had een uitgang in De Vlouw en was mogelijk in gebruik voor zijn vleeshouwerij. Tot 1720 bleven beide panden in een hand.
 
Drie generaties
Na Michiels dood keerde zijn weduwe terug naar de Verwersdijk. De kinderen bleven in het ouderlijk huis wonen. Dochter Maria trouwde met wijnkoper Heijndrick Jansz van Rees, die De Druijff kocht. Zoon Jan Michielsz Bosch en diens zoon Willem zetten er als vleeshouwer de zaak van hun (groot)vader voort. Jans beroep werd ook wel winkelier genoemd. ‘Winkelen’ kon wat vlees betreft alleen in de nieuwe Vleeshal aan de Voldersgracht (vanaf 1872 Korenbeurs). Deze centralisatie diende om toezicht te kunnen uitoefenen op de verkoop van de bederfelijke waren en tevens de belasting over het verkochte vlees te kunnen innen.
Pieter, de jongste zoon van Jan Bosch, doorbrak de familietraditie en trad in dienst van de Oost-Indische Compagnie. Hij vertrok in 1700 als tweede chirurgijn met het schip Reijgersdael naar de Oost, waar hij korte tijd later stierf. Petrus, zoals hij in de soldijboeken heet, liet 348 gulden na. Zie hier de pagina in het scheepssoldijboek van de VOC.
Wijnkoper Van Rees, Michiel Bosch’ schoonzoon, verkocht De Druijff in 1680 en overleed kort daarna in het Oudemannenhuis even verder aan de gracht.

Kapitein van de schutterij
Hubert Voorstadt was de nieuwe eigenaar annex bewoner. Hij was ook wijnkoper. Hij trouwde met Maria van der Starre, die hem vijf kinderen schonk. Zij werden niet ouder dan zestien maanden. Hubert zelf werd amper 38 jaar. Maria’s tweede man, weduwnaar Willem Groenhout, was “gegascheert Serschant” (gegageerd sergeant), dit wil zeggen: eervol ontslagen met toekenning van een pensioen.
Zij hadden inwoning van weduwnaar Willem Jeremiasz van der Hiel, een vooraanstaand man die lid was van de ridderlijke broederschap De Confrérie van de Handbusch. Hij had in 1685 zijn ververij en perserij aan het Noordeinde bij de Haagpoort overgedaan aan zijn zoon Willem en was daarna nog actief als rentmeester van het tuchthuis, diaken en kapitein van de burgerij. Hij werd stokoud; slechts twee van zijn dertien kinderen overleefden hem.

Lakendrapier
Maria van der Starre verkocht De Druijff in 1710 voor 1400 gulden aan Jacob Stevels (Stieffen) uit Düsseldorf, die in zijn jonge jaren via Leiden naar Delft was getrokken. Daar vestigde hij zich aan de Lakengracht (nu Raam) als lakenwerker. In 1710 kocht hij De Druijff en verhuisde hij daarheen. Zijn beroep werd sindsdien aangeduid als lakendrapier of fabrikeur. Drapiers of drapeniers kochten de grondstoffen in voor de textielproductie, verkochten deze aan lakenwevers en lakenbewerkers en verhandelden de eindproducten. De eindafwerking van de producten gebeurde steeds vaker in werkplaatsen (‘fabrieken’).

Lakenhandel. Fragment uit een schilderij van de Leidse schilder Isaac Claesz Swanenburgh uit 1607.
Museum De Lakenhal. Leiden. 

In 1716 stierf Stevels. Het begrafenisboek vermeldt dat hij fabrikeur in het oude Dolhuis aan het Noordeinde was geweest (de huidige Lutherse Kerk).
Angeniesje Jans Kerck, met wie Jacob Stevels veertig jaar terug in ’t Woudt was getrouwd, liet door de weesmeesters vastleggen dat zij de nering van haar man ging voortzetten met haar kinderen Pieter en Margareta. Haar andere zoon Tieleman was in 1712 als soldaat naar Indië vertrokken en een jaar later overleden. Jacob junior studeerde nog in Leiden en zou later als predikant veertig jaar lang in Bruinisse ‘staan’.

Blauwe keuken en vloervarken
Angeniesje stierf in 1720. De boedelinventaris biedt een inkijk in haar huis. Het had een blauwe keuken; een botterij (wijnkelder, provisiekamer); een kelderkamertje met een bed en vervolgens nog een rode keuken met een bed, vloervarken (handstoffer) en een bijbel in ouwe oversetting. In ‘de Kaamer’ stond een bijbel op een pultrum (lessenaar). Dan was er nog een ‘backerije’ en een zolder waar onder meer een balans, gewichten en een lei te vinden waren en ten slotte een ‘comptoir’ (kantoortje).
De ‘geswoorde priseerster’ (beëdigd taxateur) telde ruim 235 gulden aan contante penningen. De boedelrekening kwam uit op een ‘onzuivere massa’ van 2267 gulden, waar nog de openstaande schulden van afgetrokken moesten worden.
Angeniesje had het voorste deel van het huis verhuurd aan Johannes Colijn voor honderd gulden per jaar. Het zesjarig huurcontract zou in 1723 aflopen.

Winkelierster
Zoon Pieter Stevels verkocht De Druijff aan Hendrick Landman voor 950 gulden en het huis en erf aan De Vlouw met achterhuis aan Pieter van Dalen voor 400 gulden. De kopers verplichtten zich de kosten te delen voor het laten uitbreken en toemetselen van de twee deuren en vensters in de scheidsmuur tussen de plaats en ‘caamer’ van De Druijff en het pakhuis aan de Vlouw. Landman deed in onroerend goed en verkocht De Druijff weer snel.
Rond 1749 woonde Hermina Scholten (Schouten) in De Druijff. Als weduwe met een kind van 13 jaar dreef zij een winkel. Dat kind, Petrus Kroonenbergh, zou kuiper worden. Volgens een schuldbekentenis betrok hij in 1771 voor 457 gulden hout bij de Amsterdamse koopman Jan Zaal.
Ossenkop in de gevel van de Vleeshal op de Voldersgracht. Vlees mocht uitsluitend hier verkocht worden.


Een vleeshouwer draagt een geslacht varken de Vleeshal binnen. Gezicht op de vismarkt en de Vleeshal te Delft, Coenraet Decker. De gravure is een van de rand-illustraties van de zogenoemde Kaart Figuratief, gedrukt in 1678.


Model van een pinas, het scheepstype waarmee Pieter Jansz Bosch in 1700 naar de Oost vertrok. Ab Hoving  en Rene Hendrickx naar Nicolaes Witsen.
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.


Het Oude Manhuis op de Voldersgracht waar Cornelis Moerkercken senior in 1624 en wijnkoper Van Rees in 1682 overleden. Fragment van een ingekleurde tekening door Abraham Rademaker, circa 1700. Particuliere collectie.


Zilveren erepenning van De Confrérie van de Handbusch, waarvan Willem van der Hiel vooraanstaand lid was.
Collectie Teylers Museum, Haarlem.



Het Dolhuis aan het Noordeinde, links van de St Joris kapel waar Jacob Stevels fabrikeur was. Tekening van Abraham Rademaker uit omstreeks 1730.
Beeldbank Rijksdienst Cultureel Erfgoed.



Vloervarken.




IJzerhandel
De nieuwe eigenaar, Jacob de Vogel, was snel gevlogen. Zijn weduwe, Sara van Leeuwen, hertrouwde met Johannes van Kuijk, telg uit een familie van plateelschilders die zelf goud- en zilverkashouder (juwelier, zilversmid) was.  
De Druijff verkochten ze aan Hendrik de Raad, die er ook ging wonen. De Raad was ijzerhandelaar. Hij was al op leeftijd en schonk in 1800 zijn wagenmakerij bij de Rotterdamse Poort aan zijn dochter Anna Maria en haar man, wagenmaker Willem van der Gaag. Vier jaar later werd Hendrik de Raad “tot tijde van beterschap geconfineerd [opgesloten]” in het Sint Jorisgast- en tuchthuis. Na hem kwam De Druijff in handen van notaris Abram Petersen.

Bejaarde dames van Franse komaf
Vanaf de jaren 1820 bewoonde het kinderloze echtpaar Gerardus Foppe en Willemina Kuijpers De Druijff. Zij huurden het huis van een neef, ijzerkoper Gerardus Wilhelmus Foppe, die zelf zes huizen terug op de Voldersgracht woonde.
Onderhuurders waren Maria Suzanna en Catharina Sara Langlois. Deze bejaarde dames waren kleindochters van de edelsmid Jacob Langlois uit Rouen (Normandië). Na de herroeping van het Edict van Nantes (1685), waardoor de hugenoten (protestanten) hun rechten op uitoefening van hun geloof verloren, was deze grootvader gevlucht, twee keer gearresteerd en toch naar Amsterdam ontkomen.
Tijdens de Volkstelling van 1839 woonden er ook de zeventienjarige Karel Donkers, neef van Willemina Kuijpers, en Anna Romijn, de dienstbode.

Winkel in porceleinen en Engelsch aardewerk
De Druijff had toen een winkelfunctie. Gerard Foppe, die ooit begonnen was als plateelschildersknecht en plateelbakker, gaf bij de volkstelling van 1839 op winkelier te zijn. Hij handelde in aardewerk. De aanvoer van zijn handelswaar uit New-Castle is te volgen via de cargalijsten in de krant. Toen hij al dik zeventig jaar oud was deed Foppe de zaak over aan zijn eerder genoemde neef Karel Donkers, die al zeker twaalf jaar bij hem in de leer was geweest.
Donkers breidde het winkelassortiment uit en had een filiaal op de Oude Delft. De zaken liepen goed en na de dood van zijn vrouw, Anthonia van Munnekrede, ging hij kamers verhuren aan studenten. Zo bouwde Donkers voldoende vermogen op om De Druijff te kopen van zijn tante, die inmiddels weduwe was.
Gerard Donkers, een van hun twaalf kinderen, trouwde met Maria Engels, die op Voldersgracht 10 koffiehuis ‘De Bonte Os’ uitbaatte.


Donkers had ook winkels aan de Oude Delft en de Markt. Delftsche Courant, 25 dec. 1891.

Toen het woord ‘ondergoed’ nog een meervoudsvorm kende. Delftsche Courant, 4 mei 1912.

Verouden ruimt op en verbouwt de winkel. Delftsche Courant, 7 juli 1895.

Advertentie in de Delftsche Courant van 15 september 1917

Bovenhuis niet geschikt voor twee heren? Delftsche Courant, 19 nov. 1911.

Verouden laat het winkelwoonhuis opnieuw verbouwen. De Banier, 3 maart 1936.

Manufacturier
Eind 1892 liet Donkers het pand veilen. Het ging weg voor 5800 gulden. De nieuwe eigenaar werd Jacobus Verouden, zoon van een tabaksfabrikant uit het Gelderse plaatsje Terborg. Jacobus begon een manufacturenzaak in De Druijff. In 1895 werd het pand gedeeltelijk vernieuwd. In 1936 had opnieuw een verbouwing plaats waarbij de huidige winkelpui werd geplaatst.
Het winkelassortiment werd uitgebreid met herenmode. Verouden was in 1931 mede-oprichter van de Delftse afdeling van de RK Bond van Handelaren in Manufacturen. Delft telde toen zo’n 25 katholieke winkeliers in die branche. Zijn zoon Lodevicus was in de jaren 1930 winkelchef.
In 1969 kreeg deze vergunning voor een verbouwing van de begane grond tot een horecabedrijf.

Postzegelhandelaar
In augustus 1987 verhuisde Theo van Domburg zijn postzegel- en muntenhandel van Voldersgracht 25 naar nummer 28. Hij was al begin jaren zestig met postzegels begonnen in de zaak van zijn ouders, “Het Tabakshuis”, en specialiseerde zich erin toen hij in 1975 de winkel op nummer 25 overnam. Hij liet in 1992 in de gevel een aparte deur aanbrengen naar de bovenwoning, waarvoor de etalageruimte rechts werd ingeperkt.

Kookstudio
In 2013 verkaste de zaak opnieuw, nu naar Voldersgracht 24, waar de derde generatie Van Domburg nog steeds zit. Tegenwoordig is op nummer 28 een weer horeca-zaak met kookstudio gevestigd.

Zonnig uitzicht naar buiten. Foto van de website Puro Cuccina.




Wim van Veen

Foppe doet de zaak over aan zijn neef Karel Donkers. NRC 10 januari 1851.


Jacques Langlois, vader van de dames Langlois, was regent van het Amsterdamse Walenweeshuis. Hij staat afgebeeld (1e van links) op een schilderij van Jacobus Buys uit 1771, waarvan dit wat duistere plaatje.
De Ruuscher Stichting, Amsterdam.


Het overlijden van de tante van wie Donkers de zaak overnam. Delftsche Courant, 27 sept. 1876.


Voor Sinterklaassurprises moest je naar de winkel van Donkers. Delftsche Courant, 27 nov. 1887.



Verkoopadvertentie in de Delftsche Courant van
27 nov. 1892 beschrijft de indeling van het huis
inclusief de bedstede in de doorloop en het magazijn
op de 2e verdieping.


De winkel van Verouden in 1960.
Foto W.L. van der Poel.


Etalage van de postzegel- en muntenhandel in 2010.
Foto Kees Spiero.


Levende etalagedag in 2011. Van Domburg Postzegels.
Foto Kees Spiero.
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Voldersgracht 28
Geplaatst: 26 september 2019.  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft