Verwersdijk 164 www.achterdegevelsvandelft.nl
Voorheen de Grijze (vette) Os NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.
De gevel zoals die er tot kort na de Tweede Wereldoorlog uitzag, zal waarschijnlijk nieuw opgetrokken zijn na de buskruit-ontploffing van 1654. Het beeld op de Kaart Figuratief van circa 1675 komt ook vrijwel geheel overeen met dat van de vooroorlogse foto.

Buskruitramp
Volgens de schadeclaims was het destijds ‘een groot nieuw huis’. De schade moet gigantisch geweest zijn, want het lag precies in het schootsveld. Ze werd destijds getaxeerd op fl 1200, een groot bedrag dat waarschijnlijk maar voor fl 480 werd vergoed. Het huis werd destijds bewoond door timmerman/schrijnwerker (meubelmaker) Jan Jonasz van der Plaet en zijn vrouw Catalijna Gerritsdr, die twee maanden eerder een baby had gekregen. Op het huis rustte toen nog een schuld van fl 1400 bij de vorige eigenaar.


Schilderij van de puinhopen na de buskruitramp in 1654 door Daniel Vosmaer.

Nadat het huis na de ramp weer was opgebouwd, verkocht Van der Plaet het in 1657 voor fl 2800. De kosten van de wederopbouw waren hem waarschijnlijk toch te zwaar gevallen. Van der Plaet kocht een kleinere woning aan de Paardenmarkt. De koper was van dit pand, een koekenbakker, was een belegger die vele panden in de stad verhuurde.


Op de Kaart Figuratief van circa 1675 is het huis vrij vergelijkbaar met de gevel van voor 1950. Bijzonder detail lijkt de vaas bovenop de trapgevel. Ook toen al had het achter een connectie met de bebouwing rond de Asput. De vijf huisjes ernaast (waarvan er op de kaart maar vier getekend zijn) vormden kennelijk ooit samen een blok rijtjeswoningen.

 


De administratie van de schadeafhandeling van de buskruitramp noemt het een ‘nieuw groot huys’ en taxeert de schade op fl 1200, beduidend meer dan de meeste huizen in de omgeving. Aan vergoedingen staat slechts fl 480 genoteerd.

Pest-slachtoffers
Hoe nieuw het verwoeste huis voor de ramp was, is onduidelijk, maar in ieder geval stond er ruim voordien ook al een huis. Tussen circa 1575 en 1624 woonden hier drie generaties ‘grootwerkmakers’ met de familienaam Vlam: Jan, Arien en Jan Ariensz. (Grootwerkmakers blijken in dit geval timmerlieden/kuipers die zich gespecialiseerd hadden in het maken van gereedschappen voor bierbrouwerijen.)
De laatste Jan Vlam stierf eind 1624 aan de gevolgen van de hevige pest-epidemie in de stad, evenals zijn vrouw Neeltje Maertens en drie van hun kinderen. De Weeskamer ontfermde zich over drie overgebleven kinderen: Maerten (20j), Jacomijne (10j) en Geertruit (6 jaar). Chirurgiijn mr Jacob Schilperoort ontving voor het ‘cureren van de heete sieckte’ vijftien gulden. De ‘geburen van de Verwersdijk’ ontvingen eenzelfde bedrag voor het ter aarde dagen van de doden. De beschrijving van het huis bij de inventarisatie van de erfenis door de Weeskamer wijst toch op een vrij grote gelijkenis met het latere pand. Zo was er ook toen al een ruime opkamer (‘opte kelderkamer’) en aan de achterzijde van het huis een ‘nieuwe kamer’.

Vleeshouwersfamilie Oversloot
Tussen 1662 en 1702 wonen hier twee generaties slagers: Arent en Corstiaen Oversloot. Dat wil niet zeggen dat zij in dit pand een slagerij dreven, want de voorschriften van de stad was dat alle vlees verkocht moest worden in kramen in de stedelijke vleeshal op de Voldersgracht. Corstiaan was destijds ook voorman van het vleeshouwersgilde, en zal zich dus aan die voorschriften moeten hebben gehouden. Het huis kreeg in die tijd ook de naam ‘In den Grijsen Os’, en bij het overlijden van Corstiaen in 1702 zelfs ‘In den Grijse Vette Os’. Die naam bleef sindsdien nog enkele decennia gebruikt, ook al woonden er toen geen slagers meer.
Oversloot bezat niet alleen dit huis, maar ook verschillende omliggende panden aan de Verwersdijk en erachter in de Asput. Een van die panden in de Asput deed dienst als stal. In 1713 heeft Jannetje Lootsman, de weduwe van Corstiaen Oversloot ze allen, op een na, verkocht aan Quirijn Hoogeveen, een jevenerstoker op de Geerweg.

VOC-schipper
In 1734 wordt het huis gekocht door Ida Timmers, voor een relatief fors bedrag van fl 3000. Haar man, Willem van der Velden, vaart op dat moment als opperstuurman op het VOC-schip de Adrichem naar Indië. Hij heeft er dan al vijf reizen naar Indië opzitten, ooit twintig jaar eerder begonnen als ondertimmerman aan boord van het schip ‘Nederhoven'. Na vijftien jaar zeemansleven trouwt hij in 1729 met Ida uit Delfshaven. Het huwelijk blijft kinderloos. Van der Velden wordt bevordert tot schipper, maar als hij in 1738 met het schip ‘Strijen’ uitvaart naar Indië, zal hij niet meer levend terugkomen.
Ida bewoont nog bijna dertig jaar met een dienstmeid het huis. Als zij in 1768 overlijdt, wordt haar inboedel in detail beschreven. Ze had een forse garderobe en goedgevulde linnen- en porseleinkasten en een paar dure cadeautjes van haar echtgenoot, zoals een juwelen ring met negen stenen en een gouden granaten- ketting met daaraan een bootje met negen stenen, maar verder eigenlijk weinig bijzonders in huis. Aan de muur hingen vijftien schilderijen en schilderijtjes maar die waren niet de moeite om nader te omschrijven. Ze had wat Japanse dekens en een Japans theeservies, een Oost-Indisch schrijflaatje en een Oost-Indische tabaksdoos, maar daarmee hielden de exotica wel op.


Het stuurdek van een een VOC-schip, Jan Brandes, Rijksmuseum.

Beschrijving uit 1768
Het huis bestond volgens de beschrijving beneden uit zes vertrekken: een voorhuis (met Friese klok), waar we zonder gang naar binnen stappen. Waarschijnlijk daarnaast een ‘comptoirtje’ met vier stoelen en een zijkamertje met daarin een ledikant en zes bruine stoelen met kussens. Dan een ‘binnenkamer’, waar kennelijk een haardvuur was en oude stoelen stonden en een eiken kledingpers. Vervolgens komen we, waarschijnlijk aan de achterzijde, ‘op de kelderkamer’ (lees ‘opkamer’) met een porseleinkast en zes geboende stoelen met kussens en tenslotte een keuken (vooral eetkamer) met zeven stoelen, een ronde tafel en acht stoven.
Wat er in de kelder eventueel te doen was, krijgen we niet te zien.
Boven worden slecht drie vertrekken genoemd en een overloop met daarop een grote kist en een gemakje. Het eerst vertrek daar is de meidenkamer, met waarschijnlijk een bedstede. De verdere inventaris bestond daarin hoofdzakelijk uit vijf vogelkooien. De volste kamer van het huis was de bovenvoorkamer. Hier stonden twee rustbanken en tien stoelen, een paar notenhouten kasten en diverse kisten. Het was waarschijnlijk het voornaamste woonvertrek.
Dan was er boven nog een ‘provisiekamer’. Voedsel wordt zelden benoemd in boedelinventarissen, maar hier treffen we naast een wafelijzer, een pepermolen en een koffiemolen verrassend genoeg een bijbel aan en enige andere boeken en nog een Oost-Indische schrijflade. Bovenin het huis was tenslotte nog een ‘kleerzolder’ met kleding en allerhande ‘rommeling’.

Royale erfenis
Het huis, dat in 1768 nog steeds de Grijze Os heet, wordt verkocht (voor fl 2325), evenals de inboedel. Na aftrek van alle kosten laat de weduwe een erfenis achter van fl 14.603, zes maal de waarde van het huis. Die wordt verdeeld tussen een broer en twee zusters van Willem. Een carrière bij de VOC was riskant, maar leverde wel wat op voor een timmermansleerling.

 

 


Geslachte Os’, geschilderd door Rembrandt in 1655, Museum Louvre, Parijs.


Vleeshal van de stad Delft aan de Voldersgracht. Hier moesten slagers vroeger al hun vlees onder toezicht verkopen.


Japanse prent uit de 18e eeuw van een VOC-schip.


Tekening van Jan Brandes van een stuurman van het VOC-schip, waarmee hij als Luthers predikant een reis naar Azië maakte. Rijksmuseum.

Kees van der Wiel  
terug naar Verwersdijk 164  
Geplaatst: 1 november 2017  
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft