Trompetstraat 95
www.achterdegevelsvandelft.nl

Nu één huis op plek van drie vroegere woninkjes

NB: Klik op de afbeeeldingen voor een vergroting.

Trompetstraat 95 is een woonhuis aan het eind van de zuidzijde van de straat. Het heeft een vloeropper-vlak van 107 vierkante meter en is in 1980 ontstaan uit een samenvoeging van een uit 1931 daterend pakhuis met bovenwoning (nrs 93-95) en de herbouw van het naastgelegen pakhuis/zuivelmagazijn (nr 89) van Adrianus Buitendijk. Het gecombineerde pand kwam in de plaats van drie éénkamer-woninkjes van een serie van vier huisjes die in 1848 waren gebouwd op destijds kale grond, door het Kadaster beschreven als “tuin, eerste klasse”. Dat is “warmoesiersland” waar groenten “met zorgvuldigheid worden geteeld”. Verder terug in de tijd hebben er altijd wel woninkjes gestaan. Voor 1650 twee, later moeten het er weer drie zijn geweest. Die hebben er misschien wel tot rond 1800 gestaan. In de 18e eeuw ging het met de economie niet goed. Door de sterk teruglopende bevolking bleken veel woningen steeds slechter verhuurbaar. Dus stonden ze leeg, maar dat was duur. Om er geen belasting voor te hoeven betalen, werden veel huisjes afgebroken. In de Trompetstraat van die tijd was er veel terrein onbebouwd.

Straatnamen
De naam ‘Trompetstraat’ zien we voor het eerst vermeld in 1667 in de stadsbeschrijving van Delft door Van Bleyswijck. De naam zou afkomstig zijn van een (leger-)trompetter die op de hoek van de straat achter de kerk woonde. Hij had een uithangbord met dat instrument aan de gevel: een teken waar iemand ‘uithangt’, dat ook voor ongeletterden herkenbaar is. Hij zou Cornelis Jacobsen geweest kunnen zijn, want die was trompetter (en ‘varentgesel’) en woonde in de Ursulenstraat toen hij, op 18 apr 1604 trouwde met ene Lysbeth Hendricx, jongedochter, ook afkomstig uit de Ursulenstraat. ‘De Trompet’ was omstreeks 1600 ook de huisnaam van een kroegje aldaar, waar ene Jan Jansz de waard was. Rond 1800 luidde de spotnaam: Muzieksteeg. Officieel stond het straatje vanaf 1524 tot ver in de negentiende eeuw bekend als Sint Ursulenstraat, naar de patroonheilige van de Nieuwe Kerk. Een andere benaming in de middeleeuwen was Varkensteeg.

Verval en wederopbouw
De oudste gegevens van het kadaster, verzameld omstreeks 1830, vermelden metselaar Jacobus van der Laan als eigenaar van het toen grotendeels onbebouwde terrein. Het was dus in gebruik als moestuin, en strekte zich uit van de Trompetstraat tot Jacobus’ huis aan de Nieuwe Langendijk. Jacobus’ oudere broer Gerardus, eveneens metselaar, bezat belendende percelen.
Jacobus van der Laan woonde zelf aan de Nieuwe Langendijk en overleed in 1830 op 34-jarige leeftijd. Net als de volgende eigenaar/bewoner, houtdraaier Bartholomeus van Zoen, had hij zijn voordeur aan de Nieuwe Langendijk en niet in de Trompetstraat. Van Zoen begon hier in het straatje achter zijn huis de wederopbouw en liet er vier huisjes neerzetten. Deze zijn later onder zijn dochters Elisabeth en Helena verdeeld.


Op de oudste kadasterkaart van 1823 id perceel C 813 nog een onbebouwde moestuin.

Het blokje van vier éénkamerwoningen uit 1848 op een kadasterkaart van omstreeks 1900.

De opmeting van de nieuwbouw in 1931 door de landmeter van het kadaster. Het nieuwe pakhuis met bovenwoning had anderhalf maal de breedte van het meest oosterlijk gelegen huisje. In 1935 werd het anderhalve huisje ernaast vervangen door een nieuw pakhuis en werd op de plek van het vierde huisje en poort daarnaast ook een nieuw huis met een verdieping gebouwd (Trompetstraat 85-87).
Woningonderzoek
De vier minuscule huisjes die in 1848 op de voormalige moestuin werden gebouwd, hadden met de grond erachter meegerekend elk 18 vierkante meter oppervlak. De meeste arbeiderswoningen deden het in de negentiende eeuw met minder dan 20 vierkante meter en hadden gemiddeld drie bewoners.
De vier huisjes werden bij de openbare verkoping in 1883 beschreven als elk bevattende een vertrek met stookplaats en bedstee, alsmede een kelder en zolder, met gemeenschappelijk gebruik van een waterput (50 jaar na de eerste cholera-epidemie). Bij de afslag in het venduhuis werden er bedragen tussen de 420 en 450 gulden voor betaald.
In de loop der jaren is de nummering in de straat nogal eens gewijzigd. Halverwege de 19e eeuw was het hier wijk 4 nr 261 a, b, c, d. In 1876 werd dat Trompetstraat 69, 71, 73 en 75. In 1904 zijn deze eenkamerwoningen met bedstede, toen eigendom van bakker Elderhorst jr in de Zuiderstraat, in detail geïnspecteerd en beschreven bij een woningonderzoek door de Gezondheidscommissie. De huur bedroeg 1,20 gulden per week. Zie hier de beschrijving van een van die huisjes (nr 75).
Toen was er al wel aansluiting op de waterleiding, maar ideaal wonen was het niet. Er was in huis geen gelegenheid huishoudwater te lozen. De pannendaken waren niet beschoten. Het privaat (de plee) stond op meters afstand van de woning. Verder was er sprake van wandgedierte en een stinkende goot. Op een plek waar nu een gezin met twee kinderen woont, woonden in 1904 achttien personen.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw groeide de bemoeienis van de overheid met de volkshuisvesting. Toen de markt geen oplossing bood nam de druk toe van bijvoorbeeld de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen op de overheid om de schrijnende situatie te verbeteren. Dit vond uiteindelijk zijn beslag in de baanbrekende Woningwet van 1901 die ook de aanleiding was voor het grootscheeps woningonderzoek in Delft.

Vernieuwing
Het duurde overigens twintig jaar voor op enige schaal consequenties uit het woningonderzoek werden getrokken. In 1924 werden de huisjes pas officieel “onbewoonbaar verklaard”. Dat gebeurde in die tijd bij meer huisjes in de straat. Vanwege de grote woningnood in die tijd en het gebrek aan vervangende woonruimte werd de uitvoering van dat besluit eindeloos uitgesteld. Vlak voor de onbewoonbaarverklaring waren de vier huisjes net nog verkocht voor 1750 gulden samen. De huur bedroeg toen 1,90 per week. In 1931 kocht Adriaan Buitendijk de huisjes op en besloot twee ervan (nr 73 en 75) af te breken en op die plek een nieuw pakhuis met bovenwoning te bouwen. De andere twee (nr 69 en 71) waren inmiddels in vervallen staat ook tot pakhuis gepromoveerd. Ze werden vier jaar later ook afgebroken en vervangen door een aanbouw aan het pand ernaast en een tweede nieuw huis met verdieping. De nummering in de straat was inmiddels door de sanering omgegooid. Trompetstraat 69 t/m 75 is daardoor Trompetstraat 89 t/m 95 geworden, waarvan nu nog de huisnummers 89 en 95 resteren.


Bouwtekening uit 1935 van de aanbouw van het pakhuis aan het recent gebouwde huis.

Huurders en huisbazen
In de jaren ’50 en ’60 van de vorige eeuw was de straat nog een echte arbeidersbuurt, met een voorwalser, stoffeerder, een stoker bij de TH, metaaldraaier, lompenkoopman Werderman en fabrieksarbeiders genaamd Zwartjens. Teunis van der Lingen had er een waterstokerij. Daar kon men heet water halen. Hij verkocht ook zeepartikelen en had in 1949 een kuiperij. Tegenwoordig is hij bevolkt met moderne stadsyuppen met allerhande klimplanten naast hun voordeur.
In de negentiende en begin twintigste eeuw waren de huisjes op deze plek vaak eigendom van middenstanders, die op hun oude dag van de huurpenningen hoopten te genieten: van een broodbakker, een vleeshouwer, timmerman, melkslijter. Adrianus Buitendijk was grondwerker en woonde er vanaf 1929. Zijn zoon Gilles nam in dat jaar de melkzaak van Breedveld over en had op nummer 89 een zuivelmagazijn. De dagwinkel was op nr 95 met direct erachter een kleine keuken en een spoelruimte voor de melkbussen. Op nr 93 was een pakhuis doorlopend naar de stalling voor het paard. In het pakhuis werd de wagen gestald.

Nieuw stadsgezicht
Ook de omgeving kreeg in de negentiende eeuw een ander aanzien. De Nieuwe Langendijk was begin negentiende eeuw nog niet de verkeersader die het later zou worden door de bouw van de Koepoortbrug en de stadsuitbreiding. Het was een betrekkelijk achterafgrachtje, dat eindigde bij de molen ‘Zeldenrust’ of ‘Piccardt’ op de stadswal. De stadswal was een prima plek om molens op te plaatsen: hoog om goed wind te vangen en op veilige afstand van huizen bij brand door blikseminslag. De molen stond waar nu de Koepoortbrug ligt. De route “stad in” liep in die tijd via de Koepoort en de Vlamingstraat. De Koepoort was de kleinste Delftse stadspoort, de toegang aan de oostzijde van de stad. De Vlamingstraat bleef de route naar de binnenstad, ook toen in 1861 de poort gesloopt werd en de stadswallen afgegraven werden. De volgende grote verandering kwam in 1893: de stadsgracht (die buiten de vest om de stad heen lag) werd verbreed tot het Rijn-Schiekanaal. De oude Koepoortbrug werd gesloopt, en op dezelfde plaats kwam er een nieuwe. Hij verhuisde pas rond 1936 naar het einde van de Nieuwe Langendijk. De gracht van de Nieuwe Langendijk werd gedempt om het verkeer naar de Markt ruim baan te geven.


De Trompetstraat in 1955, met aan de overzijde van de straat woningen die vergelijkbaar zijn met de huisjes die op de plek van nr 95 in de jaren 1930-‘35 zijn afgebroken.

Bewoners van voor 1800
Ook de eigenaren van de huisjes die hier in de 17e en 18e eeuw stonden, woonden er over het algemeen niet zelf maar verhuurden die aan het armere deel van de bevolking. Dat leverde een gemêleerde bevolking op. De huurders waren koopmansbediende, pakhuisknecht, naaister, werkman aan ’s Rijks magazijnen, klederbleekersknecht, kuiper, brandersknecht (jeneverstoker), lakenwerker, kleermaker, bezemmaker.
Voor 1650 waren er kleurrijke types eigenaar, zoals Groene Griet en Anna Papen. Hun huurders zijn bekend uit het Haardstedenregister van 1600 als “cleermaecker Mathijs Romen, huyrt van Groene Gryet”, en “Aeltgen Jacobs huyrt van Anna Papen”. Verder terug in de tijd weten we, van het belastingregister voor de Tiende Penning uit 1543, dat aan de zuidzijde van de St Ursulenstraat ene Stoffel 4 schellingen voor zijn huisje moest betalen. Enkele huizen terug in de straat was: “Een leech huys, ende hoert [behoort aan] Claas Coster”. Van de buren tussen Stoffel en Claas, Heyndrick Heyndricxzn, Ouwe Neel en Liedewij, staat vermeld dat zij “een blanck te weeck” betaalden; dat is zes duiten (er gingen acht duiten in een stuiver). Om de hoek, “an de suytsyde van de Vest” (nu Oosterstraat 15-23) woonden “seer arme luijden”.

Groot huis aan de Nieuwe Langendijk
In deze buurt met kleine huisjes, alle met één stookplaats, stond in die tijd op de noordzijde van de Nieuwe Langendijck een groot pand met vijf haardsteden. Hier woonde Joncker Arent van Reijnoij, een rijke man. “An de Vest” (nu Oosterstraat) bezat hij nog “een cleijn huijsge wert bewoont pro deo”. Deze Joncker Arent was amateurschilder en in 1613 lid van het St Lucasgilde. Hij is op 2 juni 1624 in Delft “met zijn huijsvrou” begraven. Mogelijk zijn beiden overleden aan de builenpest die in 1624/1625 woedde. Op 10 juli 1624 meldt David Beck in zijn dagboek dat het in Delft “op dien tijd al vrij begon te sterven an de peste”. Er zouden 4.000 mensen, een vijfde van de Delftse bevolking, aan de pest overlijden, soms 400 in één week.
Aan de Nieuwe Langendijk woonde ook de schilder Emanuel de Witte (1617-1692). In een ander pand, een van de aanzienlijkste huizen in die buurt (met vier haardsteden) begon de portretschilder Michiel Jansz van Mierevelt (1566-1641) zijn carrière. Het Prinsenhof wijdde in 2011 een overzichtstentoonstelling aan hem. Later woonde hij in ‘De Gekroonde Neteldoeck’ (nu Markt 27) en daarna had hij zijn portretfabriek in een groot atelier ‘Het wapen van Spanje’ (nu Oude Delft 71).

Kettingpapper
Terug naar de St Ursulenstraat. Rond 1650 had Guiliaem du Flo in een van de vroegere pandjes, voorgangers van Trompetstraat 95, zijn domicilie. Guillaume trouwde in 1651 in de Franse kerk met een Delftse weduwe, Elisabeth Sneet, en overleed in 1658. Veel 'Vlaamse' textielimmigranten kwamen uit het grensgebied van wat nu Noord-Frankrijk is. Velen van hen kerkten bij de Waals-Hervormde gemeente. Hij was niet de eerste Vlaamse immigrant met een Franse naam, die vaak later ‘verhollandst’ is.
Tussen 1576 en 1609 was een derde van de nieuwe poorters van Delft immigrant. Het aandeel van Vlaamse inwijkelingen bedroeg rond 1622 zo’n 4.000 personen. Guillaume was kettingpapper. Kettinggarens op het weefgetouw werden ingesmeerd met een papje van lijm en gom om ze te versterken. Kettinggaren moet grotere weerstand bieden dan inslaggaren. Hij is “in sijn leven van de Camer van Charitate bedijent” blijkens de waarbrief voor de verkoop aan de volgende eigenaar. Wil dat zeggen dat hij op de armenzorg was aangewezen? De Kamer van Charitate was inderdaad een stadsarmenfonds maar zorgde ook voor werkverschaffing. Vanaf 1596 sloot Delft contracten af met Vlaamse saaiwerkers om zich in Delft te komen vestigen, en gebruikte men lokmiddelen (“schoone voordelen ende profyten”), zoals vestigingspremies, gratis woonst en belastingsvermindering.

Crebbemeester Taarling
Een latere eigenaar van een van de hier staande huisjes (huisje 3, zie ‘nadere informatie’) was overbuurman Harmannus Taarling (1639-1694). Hij was vermogende vleeshouwer en stichtte in zijn geboortehuis aan de Vlamingstraat 107 en belendende percelen aan de Oosterstraat een verbeterhuis, later geheten De Drie Taarlingen (zie ook Vlamingstraat 107 en Oosterstraat 21-23). Daar moest onder meer een zwager van de schilder Johannes Vermeer zijn leven zien te beteren. Harmannus verkocht vlees in een stal (kraam) in de vleeshal aan de Voldersgracht. Daarnaast was hij crebbemeester van de crebbe (vuilstortplaats) aan de zuidzijde van de Vlamingstraat voor zijn deur, vlakbij de stadswal, en ook nog kwartiermeester van het vijfde stadskwartier. Dat wil zeggen dat hij een belangrijke maatschappelijke taak had bij het administreren van de bevolking van zijn wijk. Hij adviseerde ook de armenzorg en had de inspectie van de blusmiddelen die iedereen in huis moest hebben. En dus ook de zorg had over een ordelijke vuilafvoer in de buurt.

Pottenbakkers
Een van de andere huisjes (huisje 1, zie nadere informatie) was eigendom van plateelschilder Elias van der Haeck (geboren 1661). In de marge van het huizenprotocol (een straatsgewijs register van eigendomsrechten en eventuele hypotheeklasten) staat: “is nu een thuijntge en verheelt aan ’t huijsje op folio verso”. Elias groeide op aan het Oosteinde en trouwde in 1683 met Annetge Bonser. Haar vader, Cornelis Jansz Bonser, had een pottenbakkerij genaamd de ‘Drie Tuytpotten’ achter zijn huis aan het einde van de Nieuwe Langendijk. Daar was Annetge geboren. Het huisje waar Elias en Annetge woonden grensde aan het bezit van haar vader.
Cornelis Jansz had de ‘Drie Tuytpotten’ in 1661 gekocht van zijn oom Jacob Pietersz Bonser, die hoofdman was van het pottenbakkersgilde. Toen Cornelis failliet ging kocht zijn neef meester-pottenbakker Barent Bonsert de opstallen van de ‘Drie Tuytpotten’. Barent overleed in 1707 in de leeftijd van dertig jaar en werd begraven in de Nieuwe Kerk, uitgeleide gedaan door twaalf dragers, “uijt de saeijwerckers busse”: een ziekte- en begrafenisverzekering, oorspronkelijk opgezet door wevers van het saaiwerk, maar al snel toegankelijk voor alle beroepen.
De boedelinventaris, opgemaakt voor notaris C. van der Sleyden, beschrijft van ‘voorhuijs’ tot ‘agterkeucken’ de nalatenschap, waaronder ongeveer dertig schilderijen. Alles genoteerd op ruim 20 bladzijden. De huisjes in de Trompetstraat worden op ƒ150 geschat.

De erven-Coster
In 1707 bezat Anna Emonts Coster alle drie de huisjes aan de Trompetstraat. In de achttiende eeuw blijven ze steeds in een hand. Over het derde huisje vanaf de hoek staat in de transportakte uit 1705: “een huijsge ende erve altans sijnde maer een ope erff alsoo het huijsge is affgebroocken”. Anna sterft jong, in 1710. Haar weduwnaar, Gerrit Harmense Weggelaar, trouwt nog twee keer. Over Gerrits derde weduwe, Cathrina Jans Molet (ook: Bolet), die zelf in een van de huisjes woonde, vermeldt een belastingregister uit 1749: “leeft van haar goed”. Buurvrouw Aegje van Zuilen en haar twee dochters moesten werken voor de kost: “Een spind met de moeder op ’t Kleijn Wiel En de andere gaat uit Naeijen, trekt van ’t Chariteithuis”. Cathrina Jans overleed op 87-jarige leeftijd in het Proveniershuijs.

Herberg ‘Het Veldzigt’
Anna Costers zoon, Harmanus Weggelaar, erfde de huisjes en woonde er ook. Hij trouwde met Belia Laveij, maar sterft jong. Een jaar later, in 1737, koopt Belia’s tweede man, Frans Duijst, het huis ernaast op de hoek met de Oosterstraat, eveneens uit de nalatenschap van schoonmoeder Anna Coster. Het wordt omschreven als “huis en erf zijnde een Herberge, wordende in 2 parthijen bewoont”. De herberg, vanouds ‘Het Veldzigt’ genaamd (kennelijk naar het uitzicht op de weilanden achter de vest), blijft nog decennia lang in de familie en is later ‘’s Lands welvaaren’ en daarna ‘De Groene jager’ gaan heten. In 1786 koopt Michiel Knol de herberg. Na diens ondercuratelestelling in 1775 en een insolventverklaring in 1779 verbaast het niet dat al na drie maanden dit café van eigenaar wisselt. De herberg heeft zijn voortbestaan nog gerekt tot in de tijd van de Bataafse Republiek.



Trompetstraat 95 in 2013. Foto René Prooper.


De locatie van het pand op de kadasterkaart van 2020.


De Trompetstraat in 1910, met links de rij van vier kleine huisjes die hier tussen 1848 en 1930 hebben gestaan. Foto Erik Prins, collectie Stadsarchief Delft.


Verkoopadvertentie in de Delftsche Courant
van 3 oktober 1883.


Schets van de indeling en afmetingen van de huisjes 73 en 75 op de onderzoeksformulieren van het woningonderzoek uit 1904.


Advertentie Delftsche Courant 24 april 1919.


De winkel van Buitendijk in 1960. De foto is gemaakt door Openbare Werken vanwege de vergunning voor de reclame van Coca Cola naast de deur.


Waterstokerij in de straat te koop. Rotterdamsch Nieuwsblad, 4 febr 1909.


Een zomerse versnapering in de straat in 1960. Links de gymzaal van de school aan de Nieuwe Langendijk.


Stadsvest met de Trompetstraat daarachter, tussen de molen aan het einde van de Nieuwen Langendijk en Koepoort aan het einde van de Vlamingstraat. Tekening van Hendrik Thier, 1758. Collectie Stadsarchief.


De Trompetstraat in kleur in 1960. Foto P.J.A. Ritter, Beeldbank TU.


De bebouwing aan het einde van de Trompetstraat op de Kaart Figuratief van omstreeks 1675. Of het in dit geval een exacte weergave is van de afzonderlijke huizen is zeer de vraag. Het geeft wel weer dat de plek destijds zeer dicht bebouwd was.


Inschrijving van het huwelijk van bewoners Guillaem du Flo met Elisabeth Sneet in 1651 in het trouwboek van de Nieuwe Kerk.


Interieur van de Nieuwe Kerk met het graf van Willem van Oranje door Emanuel de Witte in 1656. Collectie Palais des Beaux Arts in Lille.


Aegje van Zuilen verdiende de kost met spinnen. Prent van Geertruydt Roghman, circa 1650. Collectie Museum Boijmans-Van Beuningen, Rotterdam.


Een zonnige Trompetstraat, zoals voorbijgangers hem tegenwoordig op internet vastleggen.
Wim van Veen
 
>> Zie hier voor meer informatie over bronnen, eigenaren en bewoners van Trompetstraat 95
Geplaatst: 23 november 2013 / Laatste wijziging: 12 januari 2021
 
 
www.achterdegevelsvandelft.nl - Facebook: www.facebook.com/AchterdegevelsvanDelft - Twitter: twitter.com/AchterdgvDelft