Dit relatief kleine huis van twee
vensters breed heeft tegenwoordig boven de parterre twee verdiepingen
en een dwars schilddak. De gevel in de huidige vorm, met de grote
schuiframen en de gepleisterde onderpui dateert vermoedelijk van
omstreeks 1900. De houten daklijst is versierd met verdiepte velden in
de stijl van Lodewijk XV uit de periode 1750-1770. Wellicht heeft het
huis ook in die tijd een grote modernisering ondergaan, waarbij de
oorspronkelijke trapgevel en zolderkap dwars op de straat (zoals het
kaartbeeld van de Kaart Figuratief van 1675 aangeeft) zijn gesneuveld.
Ernaast is een poortje van natuursteen met een gotisch uitziende
spitsboog, dat bij OD
132 hoort. Schipperswoning
Het huis heette in de 17e en 18e eeuw lange tijd
“Marktschip op ’s Hertogenbosch”. Die
naam dankte het aan de schippersfamilie Storij die het bijna een eeuw
heeft bewoond, en die generaties lang beurtvaartdiensten op Den Bosch
onderhield. De eerste in die rij was Dirck Willemszoon Storij die in
1653 trouwde met Pietergen Gerritsdochter van der Merwe. Na zijn
overlijden in 1678 kwam het huis tijdelijk in handen van Pieter
Willemszoon van Schie. Niet duidelijk is of hij ook het schippersberoep
uitoefende. In 1696 werd het huis weer eigendom van de volgende
generatie Storij, namelijk Willem Dirckszoon Storij, die ook
op Den Bosch voer. Na hem bewoonden zijn zoons Dirk en Cornelis, samen
met hun zus Pieternella het pand. Ook Dirk en Cornelis waren schippers
op Den Bosch. In 1750 woonden de broers er samen met hun zuster en een
meid. Het vak zat duidelijk in de familie, want hun oom Gerrit
Dirckzoon Storij was marktschipper op Dordrecht.Uiteindelijk werd het
huis in de jaren 1760 verkocht aan een andere schipper, Benjamin
Budding. Hij was veerschipper op Rotterdam. Nadat Budding en zijn vrouw
waren overleden woonden zijn dochter Maria en haar man Jan van Dijk
hier. Schoenmaker en emmermaker
Voor het schipperswoning werd, is het pand eind 16e en
begin 17e eeuw een halve eeuw lang bewoond geweest door schoenmaker
Abraham Claeszoon. In 1578 betaalde hij hier al de 100e penning. In
1593 trouwde of hertrouwde hij met Erntge Josephdochter uit Amsterdam.
Waarschijnlijk was hij allround leerbewerker, want bij de registratie
van het haardstedengeld in 1600 staat hij als
‘emmermaker’ te boek, en elders ook als kleermaker,
waarschijnlijk van leren broeken en schorten. Bij de verponding
(huizenbelasting) van 1620 was hij nog steeds eigenaar. Het lijkt erop
dat er toen twee huisjes stonden op dit perceel, die beiden eigendom
waren van Abraham Claesz. Mogelijk waren het er twee achter elkaar
langs het poortje, later tot één dieper huis
samengevoegd.
Ook
op de Kaart Figuratief een poortje. Vermoedelijk niet het poortje
van nu. |
Ook in 1832 was de poort goed te zien. |
Nu nog steeds een poort. De bebouwing op het perceel is veranderd. |
Caffawerker
en een speculerende zilversmid Jochum
Jochumszoon van der Hulst nam beide huisjes over. Hij was caffawerker,
een wever van een kunstig versierd fluwelen weefsel van zijde en
damast, een beroep dat ook de vader van Jan Vermeer uitoefende toen hij
naar Delft kwam. Van der Hulst trouwde in 1629 met Maria
Aelbrechtsdochter van der Graaf. Na hem was de zilversmid Daniel
Jacobsz. de Berch (1609-1679) nog heel even eigenaar van het pand. Hij
was keurmeester en deken van het Gilde van Goud- en Zilversmeden en
later ook stadsregent. Het ziet er naar uit dat hij het huis alleen om
speculatieve redenen kocht en kort daarna verkocht. Van hem hangt nog
een portret in het Prinsenhof en zijn nog enkele zilverwerken met zijn
keurmerk bewaard. Zijn werkplaats en winkel had hij aan de zuidzijde
van de Markt.
Van
De Berch zijn nog
werkstukken in het Museum Prinsenhof te vinden, zoals deze lepel met
een griffioen op de steel. (Coll. Prinsenhof)
| Weduwe
Boekhorst
De opvolger van de diverse schippers en hun erfgenamen was Bernhard
Boekhorst. Hij kocht in het huis 1806. Hij was getrouwd met Wilhelmina
Donselaar. Toen zij in 1813 overleed, hertrouwde hij op 66-jarige
leeftijd met de 50-jarige Margarita van Rijt. Deze dame zou nog heel
lang plezier hebben van het huis, want zij overleed pas 30 jaar later,
in 1843. Haar erfgenamen verkochten het uiteindelijk aan
de buurman van 128, de medicus Johannes Marcus van Stipriaan (zie ook Oude Delft 128), die
het in 1861 doorverkocht aan zijn collega Michel Adriaan Rodenburg. Aan
wie zij het huis in die jaren verhuurden is onbekend. In
1867 kocht loodgieter en fabrikant Willem Braat, de grondlegger van de
bekende Delftse firma Braat het huis. Zes jaar later zou hij ook het
pand Oude Delft 134 kopen en daar zijn bedrijf vestigen. (zie Oude Delft 134) Het
is niet bekend wat er in die tijd met het huis gebeurde. Waarschijnlijk
is het verhuurd geweest. Via huizenhandelaar Albertus Schaap komt het
in 1883 in handen van de godsdienstonderwijzer Johannes Cornelis
Sijpesteijn, die er zelf gaat wonen. Hij was onder meer bestuurder van
de Christelijke Leesbibliotheek en lid van de kerkelijke kiesvereniging
“De waarheid betrachtende in liefde”. Speeltje
voor de achterburen Aan het einde van de
19de eeuw werd in 1892 Cornelia Petronella den Boer, de weduwe van
Fopbertus Mijnlieff de eigenaresse. Zij verhuurde het pand rond de
eeuwwisseling aan C.J. Zieck, lid van bijstand van de Remonstrants
Gereformeerde Kerk. In 1900 was de kleermaker G.J. Cnoops huurder. In
1910 was het huis verhuurd aan de weduwe Guillonard. Cornelia bezat
vele huizen aan de Oude Delft, waaronder het naastliggende Oude Delft
132. Na haar overlijden werd het huis in 1912 voor 5500 gulden verkocht
aan Catherina Franken, de weduwe van Johannes Remmers. Zij bezat al het
huis Hippolytusbuurt 25 vlak achter het pand Oude Delft 130.
De beschrijving van het huis Oude Delft 130 luidt bij deze verkoop:
Woonhuis met tuin, naast poort. Beneden: gang met
kasten, voorkamer met slaapkamer en privaat, keuken, kelder,
achterkamer met serre, trap met privaat en kasten, tuin.
Eerste verdieping: portaal met kasten, voorkamer met alkoof
met privaat, daarachter slaapkamer en voorts nog achterkamer met alkoof.
Tweede verdieping: voorkamer met 3 andere kamers
Het pand was toen verhuurd voor 396 gulden per jaar. Zij
kocht het huis kennelijk om uitbreiding van haar pand aan de
Hippolytusbuurt mogelijk te maken, want een deel van het erf van Oude
Delft 130 wordt samengevoegd met het perceel aan de Hippolytusbuurt. Ze
worden daarom in 1914 vernummerd. Het huis werd aanvankelijk weer
verhuurd o.a. in 1917 aan J.B.J. Vlek en in 1920 aan F.A.J.
Gussenhoven. Michael Remmers werd de nieuwe eigenaar en hij werd ook de
bewoner en na hem zijn weduwe Johanna Bernardina Verburg. In 1922 werd
het huis opgeknapt en in 1942 verkocht aan de aardewerkhandelaar
Willebrordus Josephus Bender, die meer panden bezat in dit deel van de
Oude Delft. Het huis werd verhuurd en in 1949 bewoond door D. Thijsse,
zonder beroep en de werkman J.W. Thijsse.
Oude ansicht van de Oude Delft. Tussen de eerste en
de tweede boom rechts OD 130. |
|