Het
appartementencomplex Rozemarijn in de Kruisstraat staat er pas sinds
2006 en daarvoor lag daar jaren een kaal parkeerterrein. Toch hebben
ook zulke plekken in de binnenstad vaak een boeiende geschiedenis.
Aan de noordoosthoek van de Rozemarijn, ongeveer bij wat nu Kruisstraat
52 is, woonde 80 jaar geleden in zijn kinderjaren Teun Vink.
Toen was dat nog de Eerste Nieuwsteeg 15. De Kruisstraat, die nu door
het winkelcentrum In de Veste slingert, liep toen dwars door het nieuwe
bouwblok heen, in het verlengde van het trapbruggetje op de
Gasthuislaan, dat er nu wat verweesd bijligt. In 2001 heeft Vink de
herinneringen aan zijn jeugdjaren in de steeg beschreven. Met de
stadssanering van eind jaren zestig van de vorige eeuw is de bebouwing
uit de jeugd van Vink rigoureus verwijderd. Wie het
verhaal van Vink leest kan zich daar iets bij voorstellen. Hij vertelt
onder meer: “Achterin de keuken bevond zich de
tonnetjesplee. Het zitgedeelte van deze voorziening was een brede plank
van muur tot muur met in het midden een ‘zitgat’ en
daaronder de ton. Het gat werd met een rond
houten deksel afgesloten. Aan een
spijker hingen aan een stukje touw krantenknipsels als W.C.-papiertjes.
Soms was er wel eens luxueuzer papier, maar dat hing van de visite
af.” Een andere herinnering:
“In de keuken hing altijd een olieluchtje, soms gemengd met
de geur van spruitjes of kool.” Lees meer over Vinks kinderjaren.
Sint Ursulaklooster
De Kruisstraat dankt haar
naam aan het Sint Ursulaklooster dat in de Middeleeuwen vanaf de
Kruisstraat tot het Oosteinde lag tussen de Gasthuislaan (toen
Susterslaan) en de Achtersack. Deze Achtersack of Achterzak (19e eeuw)
heette later Verlengde Pieterstraat. De Pieterstraat was een lange
steeg tussen Molslaan en Gasthuislaan in. In het
winkelcentrum In de Veste is opnieuw een Achtersack verschenen, als
herinnering aan het 17e eeuwse straatje.
Over de functie van het nonnenklooster Sint Ursula is helaas nog weinig
bekend. Het was één van de grootste kloosters van
Delft, maar gezien de
lijst van bezittingen waarschijnlijk niet erg rijk. De zusters waren
waarschijnlijk van eenvoudige komaf en leefden volgens de regels van de
derde orde der Franciscanen die zich met allerlei wereldse zaken als
barmhartigheid bezig hielden. Mogelijk waren zij bij de
ziekenverpleging en armenzorg betrokken in het dichtbij gelegen
Gasthuis en Vondelingenhuis. De kapel van het klooster werd gewijd in
1454, maar mogelijk bestond het klooster al eerder.
De Vlaamse huisjes op de Kaart Figuratief
ca. 1670 | Het
gebied Molslaan Gasthuislaan rond 1830. Geel gemarkeerd de
evenwijdig lopende (lange) Pieterstraat, dwars de Kruisstraat, en dicht
bij elkaar de Nieuwstegen. | De Nieuwstegen omstreeks 1920. (Kadaster) |
Vlaamse huisjes
Na de Reformatie werd
het klooster in 1573 opgeheven. De zusters kregen echter toestemming om
met een toelage van de overheid het oude klooster te mogen blijven
bewonen. Na het overlijden van de laatste bewoonsters is het
gedeeltelijk afgebroken en is het terrein in 1596 door de stad
beschikbaar gesteld voor de bouw van een nieuwe woonwijk voor Vlaamse
immigranten in de saaiweverij. Deze nieuwe wollen stoffen leken een
grote toekomst te hebben en diverse Hollandse steden boden tegen elkaar
op om dit soort immigranten binnen te halen. Ook Leiden bouwde
zo’n
buurt met wevershuisjes op een oud kloosterterrein.
Op het terrein van het voormalige Ursulaklooster werden vier straatjes
aangelegd tussen de Gasthuislaan en de Achtersack met daarin ongeveer
honderd huisjes, die bekend werden als de ‘Vlaamse
huisjes’. Allemaal
tweekamerwoningen, waar in het voorhuis een weefgetouw kon staan en in
de achterkamer werd gekookt en gewoond. Op zolder lagen de wolvoorraden
en sliepen de kinderen.
De
straatjes kregen de toepasselijke namen: Bruggestraat, Yperstraat,
Rijsselstraat en Doornikstraat. De laatste was waarschijnlijk niet
nieuw, maar een herbestemming van een deel van de kloosterbebouwing.
Een poortje gaf vanaf de Gasthuislaan toegang tot de steeg, die in de
volksmond Het Kruipgat werd genoemd. Op de plek waar we het hier over
hebben lag toen de Bruggestraat. Een deel van het
kloosterterrein
is in 2005 voorafgaande aan de huidige bebouwing opgegraven. Daarbij
zijn ook de fundamenten van de huisjes van de toenmalige Kruisstraat en
de Bruggestraat blootgelegd.
Wevers
Volgens het ‘Register van de
huizen gemaakt ten behoeve van de saainering’ was in 1597
saaiwever
Pieter Parmentier de eerste bewoner van het nieuwe huisje in de
Bruggestraat dat stond op de plek van de latere Eerste Nieuwsteeg 15.
Drie jaar later komen we Parmentier in het
haardstedenregister van
1600 alweer tegen, maar dan aan de noordzijde van de Vlamingstraat.
Daar woonde ook een hele concentratie Vlaamse wevers, niet ver van de
ververij die de stad voor de saaiwerkers had ingericht in de
Pannenbakkerspoort aan de oostzijde van de Verwersdijk. En ook niet ver
van de nieuwe saaihal in de voormalige kapel van het Oude Mannenhuis
aan de Voldersgracht.
Het huisje in de Bruggestraat blijft in de 17e eeuw nog geregeld als
wevershuisje dienst doen. Zo is het enige tijd eigendom van cortwercker
Pieter Dircx en later van saeywercker Abraham de Pauw, die hier in 1636
trouwt met de weduwe Marijtje Stevens. Vervolgens komt hier raswerker
Jan Robberechtsz Bouvert. (Wat een cortwercker deed, is ons onbekend;
saaiweefsels waren de wat soepeler dunnen weefsels die toen in de mode
kwamen; ‘ras’ was een zwaardere soort
wollen weefsel volgens een
techniek die oorspronkelijk uit het Frans-Vlaamse Arras kwam.)
Overigens woonde er niet alleen wevers, maar in de 17e eeuw ook een
kuiper en een smid in het huisje. Als belending aan de achterzijde
wordt bij de koopakten van deze huisjes in de 17e eeuw nog steeds
gesproken over ‘de tuin van het voormalige Ursuler
Convent’.
Buurtverval
In de loop van de 17e en 18e
eeuw kwamen de meeste van deze huisjes in handen van kleinere
huisjesmelkers, veelal winkeliers uit de omtrek die hun spaarcenten
hierin belegden voor hun oude dag. Daaronder zaten ook nogal wat
weduwen.
Bij de taxatie voor de verponding (huizenbelasting) van 1733 was dit
huisje in de Bruggestraat een van de weinige voormalige Vlaamse
huisjes, die nog eigendom was van de bewoner, Jan Fonteijn. Twintig
jaar later blijkt ook dit huisje verhuurd, aan Cornelis Haver en zijn
vrouw die ’s winters afhankelijk zijn van de armenzorg. Het
huisje ten
zuiden ervan was eigendom van de Waalse Kerk, die het ‘om
niet’
verhuurde aan arme gemeenteleden.
Het verhuren van dit soort kleine huisjes werd in de 18e eeuw steeds
minder lucratief, want door de sterke terugloop van de bevolking van
Delft met 30-40 procent ten opzichte van de bloeiperiode in de 17e
eeuw, ontstond er een flink overschot op de woningmarkt. Dat had voor
de huizenprijzen en het onderhoud aan de vooral de kleinste woningen
funeste gevolgen. Huurders konden zich onder die omstandigheden veel
permitteren in hun omgang met de huisbazen, die liever slecht betalende
huurders had, dan helemaal geen. Mocht het ooit tot huisuitzetting
komen dan had de wanbetaler doorgaans zo een ander alternatief
gevonden, soms nog in dezelfde straat.
Gelegenheidskoopje
Die ontwikkelingen waren ook
in de koopprijs van dit huisje terug te zien. In 1708 en 1725
verwisselde het nog voor respectievelijk 275 en 300 gulden van
eigenaar. (In de 17e eeuw vermoedelijk voor ongeveer het dubbele.) In
1780 kon Johanna van der Wiel zich al voor 18 gulden eigenaresse
noemen. Wellicht was dat een gelegenheidskoopje, vier jaar later wist
zij het namelijk voor 70 gulden weer van de hand te doen. Nog eens vier
jaar later bracht het 60 gulden op.
In de Franse tijd werd het bezit van moeilijk te verhuren krotten bij
de forse huizenbelasting zelfs zo’n blok aan het been van
menig
huiseigenaar, dat zij zich onvindbaar hielden. Diverse huizen in de
buurt werden daarom in die tijd door de stad openbaar verkocht tegen de
daarop rustende belastingschuld. Op die manier konden soms huurders
alsnog huiseigenaar worden, van het zwaar vervallen huis dat zij
bewoonden. Meestal was dit echter het begin van het einde van dit soort
woningen. Zo lijkt ook het huisje op deze plek aan de Bruggestraat
omstreeks 1810 afgebroken of een onbewoonde ruïne geworden.
Nieuwe steeg
In 1825 braken nieuwe
tijden aan, toen tapper Aedidius de Bruyn op dezelfde plek drie nieuwe
huisjes liet bouwen, die er tot de grote afbraak van de jaren
1968/’69
bleven staan. In de loop van de 19e eeuw zouden er in de straat meer
voormalige Vlaamse huisjes vernieuwd worden. Die aan de overzijde over
het algemeen iets royaler dan deze.
Deze nieuwere huisjes brachten in 1849 bij de verkoop 625 gulden per
stuk op. Koper werd toen Hendrik van der Burg, een lakenwerker met
bijverdiensten in de alcoholica uit de aangrenzende Achterzak.
Zijn carrière is typerend voor de onroerend-goed-bussines
uit die tijd.
Halvewege de jaren veertig van de 19e eeuw kocht hij zijn eerste drie
huisjes. Eén daarvan bewoonde hij zelf met zijn gezin en
zijn moeder,
die door het katholiek armbestuur bedeeld werd. In 1875, hij was toen
55 jaar, verhuisde hij van de Achterzak naar een huis in de pas nieuw
gebouwde Oranjestraat, een nieuwe arbeidersstraat aan de overzijde van
het Oosteinde. Hij bezat toen reeds twintig pandjes in de omgeving van
de Pieterstraat en nog tientallen elders in de stad. De huisjes hadden
hem gemiddeld zo'n 300 gulden per stuk gekost en brachten hem naar
schatting per stuk een kleine vijftig gulden huur per jaar op. In 1901
liet hij in de buurt 23 huisjes aan zijn zoon na, waaronder deze woning.
De huurder van het huis, Gerard Fleurken,
had in 1849 hetzelfde beroep
als zijn nieuwe huisbaas: lakenwerker en wolspinder. Beiden waren
echter geen thuiswevers meer, zoals in de 17e eeuw, maar werkten
waarschijnlijk bij lakenfabrikant Maas die aan de Molslaan en in de
Huyterstraat een voor die tijd moderne stoomfabriek exploiteerde.
Niettemin verrichtten ook talloze buurtbewoners huisarbeid voor deze
fabrikant, vooral vrouwen en kinderen, die thuis manden met wol kregen
te pluizen. Toen Gerard in 1854 op 46-jarige leeftijd
overleed,
was zijn vrouw zwanger van een kind dat acht maanden later op dit adres
werd geboren.
De naam van de straat was inmiddels in 1830 veranderd, omdat we oorlog
hadden gekregen met de Belgen. De Rijssel-, Yper- en Bruggestraat
werden daarom omgedoopt in 1e, 2e en 3e Nieuwsteeg. De Doorniksteeg,
die omstreeks 1600 al niet nieuw was, kreeg officieel de
benaming die
zij in de volksmond had: Het Kruipgat, vanwege het kleine poortje
waarmee het met de Gasthuislaan was verbonden. Over de nieuwe namen
bleef echter enige verwarring ontstaan, in elk geval op het stadhuis,
want met de officiële invoering van de straatnummering in 1876
werd de
volgorde van de stegen omgedraaid en werd de oude Bruggestraat, van 3e
Nieuwsteeg ineens tot 1e Nieuwsteeg omgedoopt.
Woningonderzoek
Vanaf 1887 woonde in de Eerste Nieuwsteeg 15 meer dan 20 jaar
lang olieslager Adriaan Dekker. Van oorsprong was hij een Zaankanter
wat gezien zijn beroep en de vele olieslagerijen daar, niet onlogisch
is. De zoon van de eerder genoemde Van der Burg uit de Oranjestraat was
nog steeds zijn huisbaas. De huur van het huisje bedroeg in 1906 een
gulden per week, zo blijkt uit het onderzoek van de Delftse
Gezondheidscommissie (zie de enquete van de Delftse
Gezondheidscommissie) naar woningtoestanden in Delft.
Volgens het onder zoek was het huis inmiddels ‘oud en min of
meer vochtig’. Het had een slecht trasraam en de voorgevel
was gescheurd. Het was, net als zijn voorganger, een
tweekamerwoning, van 3,55 cm breed en 5 meter lang. Daarachter kwam een
uitbouwtje van 1,35, met daarin een keukentje en een tonnenplee. Armenzorg
Dekker is kort na het woningonderzoek
op 3 augustus 1906 op 82-jarige leeftijd overleden. Vanaf 1893 was hij
met zijn vrouw cliënt bij het Burgerlijk Armbestuur, omdat hij
wegens
ouderdom niet meer bij zijn baas terecht kon. Ze kregen net genoeg
ondersteuning om de huur te kunnen betalen. Om wat bij te verdienen
stripte het echtpaar tabak. De vrouw overleefde haar man ruim een jaar.
Omdat zij nog wat hulp van haar kinderen kreeg, bedankte zij ervoor in
het oude vrouwenhuis te worden opgenomen. (zie het rapport van het Burgerlijk
Armbestuur) |
| In
het midden Kruisstraat 52, vroeger Eerste Nieuwsteeg 15
Vroeger
liep de Kruisstraat recht en eindigde bij het trapbruggetje over de
Gasthuislaan. (Tekening Leo Zeldenrust) Links
bij de Gasthuislaan een kleine kapel, die symbolisch het
Ursulaklooster weergeeft. Bij
opgraving op het parkeerterrein bij de Kruisstraat in
augustus 2005 kwamen fundamenten van gebouwen van het
Ursulaklooster te voorschijn. (Collectie Erfgoed Delft
Gemeentearchief) Het
vondelingenhuis waar ook nonnen uit Sint Ursula werkten. (Foto Erfgoed
Delft Gemeentearchief)
De
tonnendienst in actie in de Pieterstraat in 1932. Poepdoos
gefotografeerd bij de sanering van de buurt in 1967.
Tekening
van Jan Heesterman uit 1916 van
een van de Nieuwstegen. (Collectie Stadsarchief)
Het
trapbruggetje over de Gasthuislaan naar de Kruissstraat
tiijdens de afbraak in 1969.
De
Doorniksteeg circa 1905. De enige
steeg met Vlaamse huisjes die in de 19e eeuw niet Nieuw
genoemd werd. |