Tot
voor kort was Koornmarkt 42 het pedagogisch adviescentrum en medisch
kinderdagverblijf De Dolfijn, maar veel Delftenaren kennen het nog als
een rooms katholieke kleuterschool. Tussen 1852 en 1968 hebben heel wat
kinderen daar onder hoede van de nonnetjes van de Zusters van Liefde
hun blokken leren stapelen. In 1968 moest de kleuterschool vanwege de
ontvolking van de binnenstad worden opgeheven. Onder meer door de
sanering van het gebied van het huidige winkelcentrum In de Veste, en
natuurlijk door de veel kleinere gezinnen, werd de binnenstad heel wat
katholieke kinderen armer.
Brouwerij
Het huidige pand gaat waarschijnlijk nog steeds gedeeltelijk terug op
de brouwerij die hier eens stond. De oudste stukken die daarover bekend
zijn dateren nog van voor de stadsbrand van 1536. In 1529 was daar
Adriaen Claesz de brouwer.
Uit diverse documenten blijkt dat Claesz voortdurend actie onderneemt
om zijn bedrijf tegen allerlei belagers te beschermen. Hij liet twee
oude buren van 70 en 58 jaar oud getuigen dat veertien jaar eerder, in
1515, een huis achter de brouwerij aan de Brabantse Turfmarkt verkocht
is met de belofte de scheidsmuur tussen die erven nooit te verhogen, om
de brouwer niet te schaden. Twee jaar na de stadsbrand, waarbij de
brouwerij zal zijn herbouwd, koopt brouwer Adriaen het verbrande erf
aan de noordzijde van zijn brouwerij van zijn buurman op. Ook dan wil
hij nergens hoge muren rond zijn erf hebben.
Dankzij een koopakte uit 1617 hebben we zicht op de brouwerij die toen de naam “De Bril” of “Den Brille”
droeg. Het erf van de brouwerij liep diep door tot aan de bebouwing aan
Pontemarct, zoals de Brabantse Turfmarkt destijds heette. Het had ook
een uitgang naar die Pontemarct, genaamd ‘Het Sackgen’. Aan
de noordzijde van het Sackgen stond een turfschuur, “die nooit
verhuurd mag worden aan een smit of koperslager”. De huisjes aan
het Sackgen mochten niet boven de turfschuur uitkomen, om de
waterafvoer niet in problemen te brengen. Op de achterzijde van
het erf van de brouwerij stond een rosmolen, met de muur tegen het huis
van de achterbuur, Soetgen IJsbrantsdr, de weduwe van schoenmaker Witte
Woutersz. Aan die achterzijde van het erf was ook een poortje naar de
Molsteeg. Ook één van de belendende huisjes in de
Molsteeg behoorde sinds eeuwen tot de bezittingen van de brouwerij.
Met de buurman aan de zuidzijde had de brouwer al sinds 1526 de
afspraak dat die zijn achterkeuken, muren of loods niet mocht verhogen
om de koeling op de koelvaten van de brouwerij niet te
belemmeren.Eén van de twee brouwketels van de brouwerij stond
kennelijk buiten half op of dicht tegen het erf van deze buurman. In
1522 had hij bedongen dat daar altijd een loopruimte van 5 duim rondom
vrijgehouden zou moeten blijven.
Faillissement
De brouwerij werd overigens in 1617 wegens faillissement verkocht. Het
ging na 1600 al moeizaam met het beroemde Delftse bier en het bedrijf
was zwaar belast met leningen. De totale schuldenlast bedroeg f 5685,-.
Koper van de brouwerij werd Dirk Jansz de Vogel, met op de
achtergrond zijn schoonvader, de kapitaalkrachtige brouwer Aper van der
Houve van de Dubbele Hellebaarden op de Voorstraat.
Toen deze Dirk vijf jaar later, samen met zijn vrouw Sara binnen
één week overleed, maakte de Weeskamer ten behoeve van de
achtergebleven weesjes de rekening op van hun nalatenschap, en dus van
de brouwerij.
Uit
de schuld- en bierboeken is een fraai beeld te krijgen van de
klantenkring van de bierbrouwer. Het bedrijf deed zaken met vele
tappers, herbergiers, waards en bierstekers (groothandelaren in bier)
in plaatsen als Boskoop, Bodegraven, Hazerswoude, Rijswijk, Katwijk,
Noordwijk Binnen en Zoetermeer. Maar ook in het Brabantse Klundert en
Fijnaert en in Nieuwe Tonge en Oost Duijveland had het bedrijf
bierstekers zitten. Ook was er een apart ' schultboeck' met
bierstallen in Enkhuizen, Hoorn en omliggende Westfriese
dorpen.Typerend voor de bierhandel was ook het contract met ene Joris
Cornelisz uit Wateringen. De Vogel schold hem de rente over diens
schulden vrij, mits hij bij zijn brouwerij zou blijven bieren.
Verder had de brouwer aandelen in de haringbuis van schipper Jacob
Louwrens uit Delfshaven en netten in twee andere haringschepen. Ook dat
had alles met bier te maken, want die schippers behoorden tot de vaste
afnemers van scheepsbieren.
Ook kwamen er diverse Delftse tappers in de boeken voor met kleine
bedragen, waaronder Adriaen Thomas in de Drije Duifkens en Dirck
Dircksz in de Roode Koe aan de Buitenwatersloot, Jannetje de
coppelaerster aan de Molslaan. En dan was er nog een register met
boeren die nog een kuip bostel (gistafval dat gebruikt werd als
veevoer) moesten afrekenen.
Naast
zijn brouwerij had De Vogel bovendien nog een mouterij 'De Hoorn' aan
de zuidzijde van het Achterom. Die werd na zijn dood verkocht aan een
tinnegieter. Brouwer Aper van der Houve, van de eerder genoemde Dubbele
Hellebaarden, ontfermde zich verder over zijn kleinkinderen en nam ook
de brouwerij over. Verrassend was dat niet, want sinds 1597 had hij al
geld in het bedrijf gestoken. Om de brouwerij voor f 6500 uit de
nalatenschap over te nemen, hoefde hij nog maar f 816 contant op tafel
te leggen. De rest bestond uit hypotheken die hij eerder had verstrekt. |
Situatie 1832
Brouwer Clement van Berkel en zijn vrouw
liggen onder een fraai versierde grafsteen
in het koor van de Nieuwe Kerk
|
Het Gekroonde en Het Witte Hart
Na de dood van Aper kwam het bedrijf in handen van zijn zoon Robert,
die het omdoopte in “Het Gekroonde Hart”. Het was nu een
mouterij geworden, een toeleveringsbedrijf voor brouwerijen.
Robert’s interesses lagen ook elders. Hij was arts en ging
carrière maken in de grachtengordel in Amsterdam. Daarom
verkocht hij de mouterij al snel. Tussen 1630 en 1640 ging het pand een
paar keer in andere handen over, tot korenkoper Nicolaas van der Mast
het koopt als ‘huis, genaemd Het Witte Hart’. De brouwerij
was dus inmiddels uitgebroken en het huis kreeg nogmaals een aangepaste
naam. Daarna werd het halverwege de 17e eeuw bewoond door predikant
Robert Junius. Hij had eerder in dienst van de VOC Gods woord
verkondigd op het eiland Formosa. Zijn portret is in Delfts blauw op
een tegel vereeuwigd, die zich in de collectie van het Rijksmuseum in
Amsterdam bevindt.
Vermeer in huis
Vanaf 1663 huisden bijna een eeuw lang verschillende leden van de
regentenfamilie Van Assendelft in het pand, te beginnen bij Nicolaas.
Hij was advocaat, tevens stadsbestuurder, en bekleedde vele functies,
waaronder diverse keren die van schepen. Bij het overlijden van zijn
weduwe in 1711 bleek zij een grote collectie schilderijen in huis te
hebben, waaronder een echte Vermeer met een juffer aan het klavecimbel.
Nu heeft Vermeer niet veel schilderijen geschilderd, maar zeker twee,
zo niet drie, met een juffer en een klavecimbel. Wellicht was
één van deze dames de vrouw of de dochter van Nicolaas. Zie hier de lijst met schilderijen in haar nalatenschap.
(Overigens moet deze Nicolaas niet verward worden met de chirurgijn
Nicolaas van Asendelft, een naamgenoot uit dezelfde tijd.) |
Predikant Robert Junius. Op een Delfts blauwe
tegel geschilderd door Isaäc Junius, 1660.
Collectie Rijksmuseum Amsterdam. |
Kelderproblemen
Eind 18e eeuw treffen we in het huis opnieuw een dominee aan: Mijnardus
Ruijsch. Hij heeft problemen met de oude bierkelder onder zijn huis.
Meester metselaer Lambertus van Heijningen tekende er in 1785 echter
voor dat hij de ‘wulve’en ‘fundamenten’ van
zijn ‘groote doch onbruikbare kelder’ zou verbeteren en
verzekerde hem ‘dat er geen bevreesdheid voor zijn Ed, noch
Famielje, behoefd te zijn dat van bovengemelde wulve en muuren eenige
verzakkingen, veel minder instortingen als andersins plaats zal kunnen
hebben’.
Zijn
vrouw, Barbara Hillegonda van der Stel, kwam uit een avontuurlijke
familie. Haar overgrootvader Simon van der Stel werd in 1639 geboren op
een schip dat onderweg was naar het eiland Mauritius in de Stlle
Oceaan. Zijn vader was gouverneur van deze VOC-pleisterplaats. Toen
Simon amper zeven jaar was werd voor zijn ogen zijn vader onthoofd bij
een schermutseling met troepen op Ceylon (VOC-gebied, nu Sri Lanka). In
1691 werd Simon aangesteld als gouverneur van de Kaapkolonie. Dat hij
een kleurling was werd verdonkeremaand tijdens het apartheidsregime.
Simon stichtte het naar hem genoemde Stellenbosch en het landgoed Nieuw Constantia.
In
die tijd arriveerden de eerste hugenoten in de Kaapkolonie. Dankzij hun
kennis van druivencultuur en wijnfabricage werd Simon van der Stel een
van de grondleggers van de Zuidafrikaanse wijnbouw. Zelf had hij
ervaring opgedaan in Muiderberg, waar hij twee wijngaarden had. Zijn
zoon Adriaan, gouverneur van Ambon, liet een zeer groot vermogen na:
diens zoon Johan liet kasteel Heukelum bouwen en er bleef nog een
aardig kapitaal over voor Adriaans kleindochter Barbara van der Stel.
Zij werd op zeker moment eigenaar van Wijnhaven 10
maar heeft er waarschijnlijk niet gewoond. Haar halfzus en
mede-eigenaar Johanna Elizabeth van der Stel overleed in 1805 wel aan
de Wijnhaven, maar mogelijk in het buurpand, nu nr. 11, dat zij ook in
bezit had. Zij werd begraven in Heukelum.
De erfgenamen
van deze dominee verkochten in 1818 het pand aan een vleeshouwer
Cornelis van Buuren. Daarmee kreeg het vermoedelijk dus weer een geheel
andere bestemming.
Bewaarschool
Halverwege de 19e eeuw deed Cornelis het pand over aan Theodorus van
Buuren. Hij verkocht het pand een jaar later aan de Vereeniging van de
Heilige Vincentius van Paulo, een katholiek genootschap dat zich wijdde
aan goede werken onder de armen. Deze vereniging richtte in het pand
een bewaarschool voor arme kinderen op. Daar kwam eerst nog een forse
verbouwing aan te pas, die f 3000 kostte, bijna net zo veel als de
aankoopsom van f 3500. Met aandelen onder gegoede Delftse katholieken
werd dat geld bij elkaar gesprokkeld.
Het onderwijs werd verzorgd door de Congregatie van de Zusters van
Liefde die oorspronkelijk uit Tilburg kwam en in Delft een onderdak
vond in het klooster aan de Oude Langedijk. Op 19 maart 1852 kon
pastoor Wenneker de school inzegenen. Al snel zaten er zo’n 265
kinderen. Na een aantal jaren kwam er in hetzelfde pand ook een
‘burgerbewaarschool’ voor kinderen van betere stand,
waarvoor wel schoolgeld betaald moest worden. Deze kinderen mochten
door de voordeur aan de gracht naar binnen, de arme kinderen moesten
door de achteringang via een poortje in de Molsteeg. Uiteraard waren de
klassen van de burgerkinderen kleiner en was daar meer speelgoed.
Op de bovenverdieping was een zaaltje dat door de Vincentiusvereniging
werd gebruikt en verhuurd. In 1898 werd daar de katholieke
studentenvereniging St Virgiel opgericht. Toen in 1912 op het achtererf
tussen dit pand en Koornmarkt 48 de St Jozefmulo werd gebouwd, werd ook
de bewaarschool met een aantal lokalen vergroot. Het onderscheid tussen
de standen zou bijna honderd jaar duren. In 1949 werd het afgeschaft.
De oude bewaarschool, nu kleuterschool, werd toen ook verder
gemoderniseerd: de banken werden vervangen door losse stoelen en
tafeltjes en ook de matglasruiten werden vervangen door glas waardoor
je naar buiten kon kijken. Ook kwamen er in 1952 een aantal klassen met
Montessori-onderwijs. Het onderwijs bleef echter nonnenwerk tot de
school in 1968 gesloten werd.
In dit pand zat ook een katholieke bewaarschool. De Zusters van Liefde hielden de kinderen bezig
|
Mijnardus Ruysch en Barbara van der Stel trouwden
in 1751 in Leiden
(Bron: Archief Leiden)
Portret van Simon van der Stel door Pieter van Anraedt
Wijngaarden in Stellenbosch
Kasteel Heukelum van Johan van der Stel
|