Blikfabriek
Om de Garage te bouwen werden de gebouwen van de
‘Blik-, Emballage-, en Metaalwaren-fabriek J.B.
Lorrewa’ afgebroken. Die fabriek was hier aan het einde van
de 19e eeuw gesticht door A. Lorrewa,
vermoedelijk in de restanten van een oud grachtenhuis dat in oorsprong
een zestiende-eeuwse brouwerij was. Het pand kende een groot
achterterrein dat via een poort in de voorgevel bereikbaar was.
Op het achterterrein verrees in 1895 een grote fabriekshal. Bovendien
kende het terrein een paardenstal met een uitgang naar de Molsteeg, die
in 1928 werden verbouwd tot twee chauffeurswoningen (Molsteeg 9 en 19)
boven een onderdoorgang naar de steeg. De blikfabriek fuseerde in 1917
tot de NV Verblifa (Verenigde Blikfabrieken), en verhuisde naar een
nieuwe behuizing aan het Zuideinde. Het oude fabrieksterrein werd in
1920 gekocht voor f 40.000,- door de gemeente Delft, onder meer met het
oog op de bouw van de inmiddels al weer afgebroken Dr. Abraham
Kuyperschool aan de Huyterstraat. Het overige terrein werd in 1925 voor
f 26.000, - doorverkocht aan de rijwielhandelaar G.C. Jense.
Briefhoofd
van de blikfabriek Lorrewa van begin 1900 waarop het nadien afgebroken
bedrijf staat afgebeeld. |
Brouwerij
Het
Swaenshals Ooit stond hier halverwege de
zestiende eeuw de brouwerij van Jacob Matthijszoon, in de tijd dat
zelfs sommige brouwers nog niet met een familienaam werden aangeduid.
In 1561 verhuurde hij zijn mouterij ernaast voor 54 Vlaamse ponden aan
Dirck Corneliszoon, waarbij wel werd afgesproken dat de eigenaar de
moutvloeren moest onderhouden, waar de gerst te kiemen werd gelegd en
ook de kaarsen, scheppen en bezems moest leveren om het werk daar te
verrichten. In 1585 nam Adriaen van der Chijs voor de helft
de brouwerij over, die toen de naam het Swaenshals bleek te hebben. Een
jaar later kocht hij ook de andere helft van het eigendom. Van der
Chijs had kennelijk redelijk veel succes met zijn bier. In 1600 had de
brouwerij, zoals elke Delftse brouwerij twee ketels, meer was namelijk
niet toegestaan, maar daarnaast had hij drie eestvloeren om mout op te
verwarmen. Daaruit kan worden opgemaakt dat hij wellicht ook andere
brouwers voor zich liet brouwen. Hij sleet zijn bier onder meer aan
schepen in Enkhuizen en kroegen en bierstallen in West-Friesland, zo
blijkt uit meerdere contracten bij notarissen uit Enkhuizen. Ook de
vader van Johannes Vermeer, die de kroeg “Mechelen”
op de Markt dreef, had in 1645 nog een rekening bij de brouwerij
openstaan. In 1644 verkocht de familie Van der Chijs de
brouwerij voor f 17.000, na hem eerder al dertien jaar verhuurd te
hebben aan ene Johan Fanjaert. Drie jaar later verkocht de nieuwe
eigenaar, Johan Croeser, hem alweer voor f 20.000. Het bedrijf had toen
via de Swaenshalspoort ook nog een verbinding met de Brabantse
Turfmarkt.
Wilde schutters
en
dolle plunderaars
In 1658 kwam de brouwerij in handen van Johan Graswinckel, een telg uit
een bekend Delfts brouwersgeslacht. Voor deze Johan echter in het bier
ging, had hij enige tijd in Amsterdam in de handel gezeten en daar een
rijke koopmansdochter getrouwd. Behalve brouwer was Graswinkel
bovendien kapitein bij de schutterij en fervent Staatsgezind regent.
Toen in 1672 het land ‘radeloos, reddeloos en
redeloos’ werd en de gebroeders De Witt door het gepeupel
gelyncht werden, was het ook in Delft onrustig. Bij de relletjes
openden de schutters op bevel van kapitein Graswinkel het vuur op een
dolle menigte. Dat bleek olie op het vuur en de menigte trok plunderend
door de stad, waarbij met name het huis en de brouwerij van Graswinkel
het moest ontgelden. In 1683 werd mr Jacob
Vlaardingerwout eigenaar van de brouwerij en mouterij met een rosmolen
met vijf paarden. Ruim een halve eeuw later, in 1738, stond de
‘ordentelijke en welgereguleerde’ brouwerij bijna
een jaar lang te koop in de Hollandsche Historische Courant. (zie
advertentie) Het aantal bierbrouwerijen in Delft was toen al tot een
handjevol teruggelopen. Er werd geen koper gevonden, maar uiteindelijk
besloot schoonzoon Hendrik van Willigen van de vorige
eigenaar toch maar in het bier te gaan. In 1765 zou ook het
Swaanshals echter zijn laatste vaatje bier brouwen.
Advertentie
voor de brouwerij in de Hollandsche Historische Courant van 16 oktober
1738 |
Boterhandel
Voor de komst van de blikfabriek was hier een groot deel van de 19e
eeuw in de voormalige brouwerij de boterhandel van Hendrick Pieter
Kleyn van Willigen gevestigd, die door latere generaties zou worden
voorgezet onder de naam firma Kleyn van Willigen & Co. Behalve
met de lucratieve handel in boter op onder meer Engeland, hield deze
familie zich ook actief bezig met de plaatselijke politiek. |